ECLI:NL:RBOVE:2022:2187

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
08.994568-18
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontbindingszaak met betrekking tot illegaal vuurwerk en YouTube-advertentie-inkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 7 juli 2022 uitspraak gedaan over een ontbindingsvordering met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde, geboren in 1998, was betrokken bij het voorhanden hebben en tot ontbranding brengen van illegaal vuurwerk. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat de veroordeelde heeft genoten uit advertentie-inkomsten van zijn YouTube-kanaal 'Poolsezebra', een bedrag van € 13.018,80 bedraagt. Na aftrek van kosten, die de rechtbank redelijk achtte, is het te betalen bedrag vastgesteld op € 11.825,80. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die de verplichting tot betaling aan de Staat vorderde, toegewezen. De veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat hij de video’s op zijn kanaal heeft gemaakt om views en volgers te genereren, en dat de advertentie-inkomsten voortkwamen uit het bekijken van deze video's. De rechtbank heeft geoordeeld dat er een voldoende verband is tussen de strafbare feiten en de verkregen voordelen, en dat de veroordeelde niet alleen zijn YouTube-kanaal kwijt is geraakt, maar ook de inkomsten die daaruit voortvloeiden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om rekening te houden met de verbeurdverklaring van het YouTube-kanaal bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op 189 dagen, gebaseerd op de inkomsten die de veroordeelde heeft gegenereerd na zijn meerderjarigheid.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.994568-18
Datum vonnis: 7 juli 2022
Vonnis op tegenspraak van de meervoudige economische kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.De schriftelijke vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 13.018,80.

2.De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, te weten het met deze schriftelijke vordering samenhangende strafdossier, met onder meer het in de deze zaak opgemaakte rapport berekening wederrechtelijk voordeel van 14 juli 2019. De vordering is vervolgens, nadat de behandeling van de vordering op verzoek van de raadsman op de openbare terechtzitting van 7 maart 2022 is aangehouden, behandeld op de openbare terechtzitting van 23 juni 2022. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. E. van der Meer, advocaat in Groningen, is op deze terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
De officier van justitie mr. L. van Kooten heeft ter terechtzitting de vordering gewijzigd, omdat volgens haar een bedrag van € 1.193,-- aan door de veroordeelde gemaakte kosten in mindering moet worden gebracht op de opbrengst. De officier van justitie heeft zodoende primair gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel in de zaak van de veroordeelde vaststelt op een (afgerond) bedrag van € 11.825,--. Daarnaast heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat hooguit een beperkt bedrag aan afschrijvingskosten van de camera-/computerapparatuur in mindering kan worden gebracht op de opbrengst.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank het door de veroordeelde te betalen bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen op nihil (€ 0,00,--), dan wel op een bedrag van € 5.477,14 (nu er ter hoogte van dit bedrag conservatoir beslag is gelegd op de bankrekening van de veroordeelde), moet vaststellen.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 29 november 2021 veroordeeld, voor zover van belang, voor – kort gezegd – zijn betrokkenheid als medepleger bij het voorhanden hebben en het tot ontbranding brengen van soorten (professioneel) vuurwerk, gekwalificeerd als:
feit 1, feit 3, feit 4, feit 5 en feit 6:
telkenshet misdrijf: medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De opbrengst
Bij voornoemd vonnis heeft de rechtbank – kort gezegd – bewezen verklaard dat de veroordeelde in een periode van één jaar op drie verschillende tijdstippen (te weten op 31 december 2017, in de maand februari 2018 en in de maand november 2018) als medepleger betrokken is geweest bij het voorhanden hebben en het tot ontbranding brengen van soorten (professioneel) vuurwerk. Het doel hiervan was, zo heeft de veroordeelde ter terechtzitting van 15 november 2021 verklaard, het maken van filmpjes om op YouTube te zetten en op deze wijze zoveel mogelijk views en volgers te generen. [1] De veroordeelde heeft ter terechtzitting van 23 juni 2022 verklaard dat hij daartoe het YouTube-kanaal ‘Poolsezebra’ heeft gemaakt. [2]
De veroordeelde heeft ter terechtzitting van 23 juni 2022 verklaard dat hij bij het plaatsen van de door hem gemaakte filmpjes op zijn YouTube-kanaal ‘Poolsezebra’ de keuze gemaakt heeft dat de filmpjes slechts samen met advertenties bekeken konden worden. Hij ontving vervolgens een vergoeding uit de advertentie-inkomsten. Hij had geen zeggenschap over de koppeling tussen de filmpjes en advertenties. [3] Gelet op die verklaring, in samenhang bezien met het rapport van 24 juli 2019 waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend, [4] stelt de rechtbank vast dat YouTube aan de veroordeelde als beheerder van het YouTube-kanaal ‘Poolsezebra’ op de volgende data de daarbij vermelde advertentieopbrengsten heeft uitbetaald:
Datum
Ontvangen bedrag
6 januari 2014
€ 108,04
22 januari 2014
€ 249,85
24 maart 2014
€ 87,37
24 augustus 2014
€ 90,50
22 december 2014
€ 177,62
22 januari 2015
€ 312,26
23 februari 2015
€ 130,01
22 april 2015
€ 92,85
22 juni 2015
€ 74,45
21 augustus 2015
€ 99,50
21 oktober 2015
€ 114,70
22 november 2015
€ 88,29
21 december 2015
€ 147,18
21 januari 2016
€ 392,57
22 februari 2016
€ 131,52
21 april 2016
€ 73,62
21 juli 2016
€ 80,50
21 oktober 2016
€ 144,34
21 november 2016
€ 113,20
21 december 2016
€ 166,21
22 januari 2017
€ 489,44
21 februari 2017
€ 273,75
21 maart 2017
€ 73,91
21 juli 2017
€ 191,98
21 augustus 2017
€ 230,37
21 september 2017
€ 89,84
22 oktober 2017
€ 148,40
21 november 2017
€ 200,32
21 december 2017
€ 179,93
21 januari 2018
€ 520,02
21 februari 2018
€ 891,08
21 maart 2018
€ 230,08
22 april 2018
€ 159,93
21 mei 2018
€ 134,15
21 juni 2018
€ 196,36
22 juli 2018
€ 786,62
21 augustus 2018
€ 2.313,89
21 september 2018
€ 485,34
21 oktober 2018
€ 702,51
21 november 2018
€ 385,72
21 december 2018
€ 533,62
21 januari 2019
€ 926,96
De totale (advertentie)opbrengst gedurende de periode waarin het YouTube-kanaal actief was, betreft een bedrag van € 13.018,80. De veroordeelde heeft dit bedrag niet betwist. [5]
De rechtbank stelt vast dat veroordeelde het voordeel niet rechtstreeks verkregen heeft uit het voorhanden hebben en tot ontbranding brengen van (professioneel) vuurwerk. Hij heeft de inkomsten immers genoten uit de advertentie-inkomsten die verkregen werden bij het laten bekijken van de video’s die veroordeelde van het tot ontbranding brengen van het vuurwerk gemaakt heeft. Het verband tussen de inkomsten en de strafbare feiten is echter nog wel van dien aard dat die strafbare feiten ertoe strekten en geëigend waren om het geschetste voordeel te genereren. Om te beginnen zou veroordeelde de video’s niet hebben kunnen maken zonder het (illegale) vuurwerk tot ontbranding te brengen. Daarnaast geldt dat tegenwoordig heel veel menselijke activiteiten – legaal en illegaal – op beeld vastgelegd worden en dat die beelden al dan niet om redenen van geldelijk gewin verspreid worden.
De periode
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de periode die ten grondslag ligt aan de voormelde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, ruimer is dan de door de rechtbank bij vonnis bewezen verklaarde periode van de door de veroordeelde gepleegde strafbare feiten. De rechtbank overweegt daartoe dat op grond van artikel 36e, derde lid, Sr naast bewezen verklaarde feiten ook andere strafbare feiten als grondslag kunnen dienen voor de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien het aannemelijk is dat deze op enige wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De rechtbank komt tot het oordeel dat van die situatie hier sprake is. Immers, de opsporingsambtenaren hebben in het genoemde rapport verklaard dat alle video’s op het YouTube-kanaal van veroordeelde gerelateerd waren aan het afsteken van illegaal vuurwerk. [6] De rechtbank acht het aannemelijk dat die video’s, waarmee de veroordeelde advertentieopbrengsten heeft gegenereerd, niet hadden kunnen worden gemaakt als de veroordeelde niet betrokken zou zijn geweest bij het (mede)plegen van (andere) strafbare feiten, namelijk – kort gezegd – het voorhanden hebben en het tot ontbranding brengen van (soorten) illegaal (professioneel) vuurwerk. De rechtbank stelt de omvang van de opbrengst dus vast op een bedrag van € 13.018,80.
De kosten
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat voor de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel nog diverse kostenposten met de opbrengst moeten worden verrekend. Dit betreft de volgende kostenposten:
  • de aanschafkosten van het professioneel vuurwerk, de kosten van de daartoe in 2018 afgelegde reis naar Hohenwutzen en de kosten van het verblijf aldaar: € 625,--;
  • de aanschafkosten van het professioneel vuurwerk, de kosten van de daartoe in 2018 afgelegde reis naar Słubice en de kosten van het verblijf aldaar: € 568,--;
  • de (aanschaf)kosten voor de camera-/computerapparatuur: € 6.211,81.
De rechtbank is van oordeel dat het redelijk is om de aanschafkosten van het professioneel vuurwerk, de kosten van de daartoe afgelegde reizen naar Hohenwutzen en Słubice en de kosten van het verblijf aldaar met de opbrengst te verrekenen, temeer nu de officier van justitie deze kostenposten niet heeft betwist. De rechtbank acht het echter niet redelijk om de (aanschaf)kosten voor de camera-/computerapparatuur, dan wel afschrijvingskosten van deze apparatuur, in mindering te brengen op de opbrengst. Immers, zoals de officier van justitie heeft betoogd, de veroordeelde heeft verklaard dat zijn ouders de computerapparatuur ten behoeve van zijn studie aan hem hebben geschonken en dat hij de camera-apparatuur ook voor andere doeleneinden heeft gebruikt en nog steeds gebruikt. De rechtbank stelt de omvang van de aftrekbare kosten dus vast op een bedrag van € 1.193,--.
Matiging anderszins?
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat van veroordeelde met de verbeurdverklaring van het YouTube-kanaal ‘Poolsezebra’ reeds behoorlijk wat is ontnomen en dat de rechtbank daar rekening mee moet houden. Immers, veroordeelde is in de visie van de raadsman niet alleen zijn YouTube-kanaal kwijtgeraakt, maar ook de abonnees op dat kanaal. De rechtbank zal bij de vaststelling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel echter geen rekening houden met de verbeurdverklaring van het YouTube-kanaal ‘Poolsezebra’. In het vonnis van 29 november 2021 is het YouTube-kanaal verbeurd verklaard als, zo begrijpt de rechtbank, een voorwerp dat aan de veroordeelde toebehoort en dat geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de strafbare feiten waarvoor aan hem straf is opgelegd is verkregen (artikel 33a, eerste lid, aanhef en onder a, Sr). Gelet daarop valt het niet in te zien waarom de rechtbank bij het ontnemen van ander voordeel dat verkregen is door middel van genoemde strafbare feiten of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan, rekening zou moeten houden met de verbeurdverklaring van het YouTube-kanaal. Het ontnemen van een deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan immers geen reden zijn om het overig wederrechtelijk verkregen voordeel niet of slechts gedeeltelijk te ontnemen.
De raadsman heeft daarnaast bepleit dat er in deze zaak eveneens reden is tot matiging van het vast te stellen geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat sprake is van een jeugdige veroordeelde met een beperkte draagkracht. De rechtbank deelt de visie van de officier van justitie dat daar geen aanleiding toe is. De veroordeelde heeft immers een inkomen. Daarnaast ziet de rechtbank juist in de jonge leeftijd van de veroordeelde, zijn goede gezondheid, zijn opleiding en capaciteiten en de wijze waarop hij deze volgens zijn verklaring ter zitting thans inzet, goede mogelijkheden voor hem om (in de toekomst) voldoende inkomsten te verwerven, met het doel om aan de betalingsverplichting ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel te voldoen.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de volgende berekening om de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen:
€ 13.018,80 – € 1.193,-- = € 11.825,80.
De rechtbank stelt de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel aldus vast op een bedrag van € 11.825,80.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 11.825,80. De rechtbank zal dit bedrag, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, afronden naar een bedrag van € 11.825,--.
De duur van de gijzeling
De rechtbank laat bij het bepalen van de duur van de gijzeling de periode waarin de veroordeelde als minderjarige (advertentie)opbrengsten heeft gegenereerd buiten beschouwing. Dit betekent dat de door veroordeelde middels zijn YouTube-kanaal gegenereerde opbrengsten in de periode van 6 januari 2014 tot en met 21 april 2016 niet bij de berekening van de duur van de gijzeling zullen worden meegewogen. [7] Dit betreft een bedrag van € 2.370,33. De rechtbank gaat er aldus vanuit dat de veroordeelde een bedrag van € 9.455,57 heeft verdiend toen hij meerderjarig was. De rechtbank komt dan (berekend naar de maatstaf van één dag per volle € 50,--) op een aantal dagen gijzeling van 189 dagen die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ten hoogste kan worden gevorderd.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van een bedrag van
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv ten hoogste kan worden gevorderd op
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Manuel, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en
mr. C.A. de Beaufort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2022.
Buiten staat
mr. M.B. Werkhoven en mr. C.A. de Beaufort zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het vonnis van de meervoudige economische strafkamer in de rechtbank Overijssel van 29 november 2021, met parketnummer 08.994568-18.
2.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 23 juni 2022.
3.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 23 juni 2022.
4.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e, tweede lid, Sr van 24 juli 2019, met rapportnummer FIN-001.
5.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 23 juni 2022.
6.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e, tweede lid, Sr van 24 juli 2019, met rapportnummer FIN-001.
7.Zie de grijs gemarkeerde rijen in hiervoor weergegeven tabel onder het kopje ‘3.2 De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel’.