ECLI:NL:RBOVE:2022:2164

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
84.244983.21 en 15.108052.21 (vordering tenuitvoerlegging) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor wapenbezit en belastingfraude

De rechtbank Overijssel heeft op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 44-jarige man, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, alsook van het doen van onjuiste belastingaangiften. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden. De zaak kwam aan het licht door verdachte transacties die waren gemeld door de Financial Intelligence Unit (FIU) Nederland. Tijdens het onderzoek bleek dat de verdachte, samen met een medeverdachte, feitelijke leiding had gegeven aan het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting door [bedrijf] B.V. in de periode van oktober 2018 tot en met april 2019. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk te weinig belasting had geheven, wat resulteerde in een belastingnadeel van meer dan € 200.000. Daarnaast werd op 4 oktober 2021 bij een doorzoeking in de woning van de verdachte een aanzienlijke hoeveelheid wapens en munitie aangetroffen, waarvan het DNA van de verdachte op de wapens werd aangetroffen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het voorhanden hebben van deze wapens en munitie, en aan het doen van onjuiste belastingaangiften. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen, en legde een gevangenisstraf op die de ernst van de feiten recht deed.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 84.244983.21 en 15.108052.21 (vordering tenuitvoerlegging) (P)
Datum vonnis: 27 juni 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 juni 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van officier van justitie mr. W.B. Gaasbeek en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F. Tosun, advocaat in Zaandam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting door [bedrijf] B.V;
feit 2 en feit 3:een nepwapen, 3 handvuurwapens en ruim 1300 stuks munitie voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
[bedrijf] B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
1 oktober 2018 tot en met 12 april 2019, te Almere, Apeldoorn, in elk geval in
Nederland,
(telkens) opzettelijk een bij de Belastingdienst voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name gesteld van [bedrijf] B.V.
- over het derde en vierde kwartaal 2018 en het eerste kwartaal 2019
onjuist of onvolledig heeft/hebben gedaan bij de Inspecteur der belastingen/Belastingdienst Apeldoorn,
terwijl dat feit er (telkens) toe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafbaar feit(en), tezamen en in
vereniging met een ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven dan wel
feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragen.
2
hij, op of omstreeks 4 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (meerdere) wapen(s) van categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten
- een Walther 1910, en/of
- een Walther P22, en/of
- een CZ P-10S,
en/of
(meerdere) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 6 patronen met kaliber .22 Long Rifle van het merk CCI, en/of
- 6 patronen met kaliber 7.65MM Browning van het merk CBC, en/of
- 36 patronen met kaliber .22 Long Rifle van het merk CCI, en/of
- 450 patronen met kaliber .22 Long Rifle van de merken Blazer en CCI, en/of
- 25 patronen met kaliber 9mm Luger van het merk Sellier & Bellot, en/of
- 100 patronen met kaliber 9mm Luger van het merk Sellier & Bellot, en/of
- 26 patronen met kaliber 9mm Luger van het merk Sellier & Bellot, en/of
- 16 patronen met kaliber 9mm Luger van het merk Sellier & Bellot, en/of
- 168 patronen met kaliber 9mm Luger van het merk STV, en/of
- 509 patronen met kaliber 9mm Luger van het merk Geco,

voorhanden heeft gehad;

3
hij, op of omstreeks 4 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een wapen van categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten
- een airsoft-apparaat (merk onbekend, model Beretta model 92),

voorhanden heeft gehad;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het onderdeel van feit 1 dat ziet op de aangifte over het eerste kwartaal van 2019.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Wat betreft feit 1 heeft verdachte verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte] alleen heeft geholpen met het starten van de onderneming van [medeverdachte] . Op basis van het dossier kan niet bewezen worden dat sprake is van medeplegen, ook niet dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf] B.V. doen van onjuiste belastingaangiften.
Wat betreft feit 2 en 3 heeft de raadsvrouw betoogd dat de aangetroffen wapens en munitie niet van verdachte zijn, dat hij ook niet stond ingeschreven op het adres waar deze zijn aangetroffen en dat hij niet wist van de aanwezigheid ervan. Het dossier bevat volgens de raadsvrouw onvoldoende belastende gegevens om bewezen te kunnen achten dat verdachte de wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Aanleiding onderzoek
In het kader van de verdachte transactie (VT)-meldingen die beschikbaar zijn gesteld door de
Financial Intelligence Unit (FIU) Nederland, is onderzoek gedaan naar [bedrijf] B.V. In de VT-meldingen wordt melding gemaakt van hoge omzet in 2018, terwijl het bedrijf pas in het derde kwartaal van 2018 is opgericht. Daarnaast is er te zien dat het geld dat op de rekening binnenkomt veelal contant wordt opgenomen. Dit wordt door de ABN AMRO bank aangemerkt als ongebruikelijk voor een bedrijf dat zich toelegt op koeriersdiensten.
Bewijs
[bedrijf] B.V. is opgericht op 30 augustus 2018 en opgeheven per 24 december 2019. Medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) stond geregistreerd als directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf] B.V, en het bedrijf was gevestigd op diens woonadres. [1]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij het bedrijf op verzoek van verdachte (hierna: [verdachte] ) heeft opgericht. [2] [medeverdachte] zou daarvoor vervolgens geld ontvangen: 10% van de omzet of van de winst, dat zou tenminste € 1.000,-- per maand zijn, en per kwartaal 65% van de belastingteruggave. [3]
Uit Whatsapp-gesprekken blijkt dat [medeverdachte] en [verdachte] nauw overleg hebben over het maken van de afspraak bij de notaris, en dat [medeverdachte] en [verdachte] samen naar de notaris zijn geweest :
- [medeverdachte] : ‘
Goeiemiddag gappie, ik heb een email gekregen om een afspraak te maken’; [4]
- [verdachte] [5] : ‘G
oed nieuws’, ‘
Maak maar een afspraak :)’ en ‘
geef mij ook een seintje’; [6]
- [verdachte] : ‘
Wanneer is de afspraak [medeverdachte] ? Des te sneller des te beter’; [7]
- [medeverdachte] : ‘
Ga nu bellen, wat moet ik zeggen als hij door de telefoon vraagt over de aandeelhouders en bestuurders?’; [8]
- [verdachte] : ‘
Jij bent de enige aandeelhouder’; [9]
- [medeverdachte] : ‘
He pik, woensdagochtend 10.00 uur, ze vroeg of ik iemand meenam, ik zei misschien een hele goede vriend van mij die mij heel veel helpt met mijn bv’; [10]
- [verdachte] : ‘
Ok zeg maar waar ik moet zijn’; [11]
- [medeverdachte] : ‘
Het zit op [adres 2]’; [12]
- [verdachte] : ‘
ik ben voor de deur bij de Notaris’; [13]
[medeverdachte] heeft verder verklaard: ‘
Ik moest hem alle papieren geven, want hij zou alle aangiften voor het bedrijf regelen. Alle papieren van de Belastingdienst en van de bank moest ik aan hem geven omdat hij dit allemaal zou regelen. Nadat ik de rekeningen bij de ING en ABN had geopend en ik deze spullen had ontvangen, is hij bij mij thuis gekomen om deze spullen op te halen. Vanaf dat moment regelde hij alles. (..) Soms ontving post van de Belastingdienst waarin ik zag dat er een teruggave was en daarop kon ik zien dat alles conform de afspraak verliep. Hij is meerdere keren bij mij thuis geweest in Almere om post te halen. Ik maakte alle post open.’ en ‘
het pasje met pincode en dergelijke had ik kort na het openen van de rekening al aan hem gegeven’. [14]
[bedrijf] B.V. heeft op 1 oktober 2018 een aangifte omzetbelasting derde kwartaal 2018 ingediend met een bedrag van € 17.400 aan omzet. [15] Uit mutaties van de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf] B.V. blijkt echter dat er in de periode van 1 juli 2018 tot en met 30 september 2018 een bedrag van € 38.453,80 is bijgeschreven. [16]
[medeverdachte] heeft verklaard dat [verdachte] deze aangifte heeft gedaan. [17] Dat volgt ook uit de Whatsapp-conservatie, waarbij [verdachte] op 1 oktober 2018 naar [medeverdachte] stuurt: ‘
aangifte is trouwens vandaag gedaan’ en ‘
8862 euro heb ik gevraagd’. [18]
€ 8.862,-- is het bedrag van de teruggave. [19] Uit onder meer de Whatsapp-berichten volgt dat [medeverdachte] hiervan geld heeft ontvangen. Zo stuurt [verdachte] hem: ‘
5760 euro is naar jou prive rekening overgemaakt, het staat er op’, ‘
65% van 8860’ en ‘
ik heb het weer eens met succes geflikt’. [20]
[bedrijf] B.V. heeft op 1 januari 2019 een aangifte omzetbelasting vierde kwartaal 2018 ingediend met een bedrag van € 34.600 aan omzet. [21] Uit mutaties van de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf] B.V. blijkt echter dat er in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 31 december 2018 een bedrag van € 861.839,46 is bijgeschreven. [22]
[medeverdachte] heeft verklaard dat [verdachte] deze aangifte heeft gedaan. [23] Dat volgt ook uit de Whatsapp-conservatie, waarbij [verdachte] op 1 januari 2019 naar [medeverdachte] stuurt: ‘
ik heb de aangifte gedaan, ik hoop dat deze ook feilloos erdoorheen komt. [24]
Uit de omschrijvingen bij de hiervoor genoemde bijschrijvingen op de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf] B.V. (“facturen” of woorden van gelijke strekking) blijkt dat het (kennelijk) telkens ging om betalingen op basis van facturen en dus om omzet waarvoor omzetbelasting verschuldigd was.
Op basis van het voorgaande stelt dat de rechtbank vast dat de aangiften omzetbelasting van [bedrijf] B.V. over het derde en vierde kwartaal van 2018 onjuist zijn gedaan.
Daardoor is te weinig belasting geheven. In deze periode werd (de hiervoor genoemde bijschrijvingen opgeteld: € 38.453,80 + € 861.839,46 =) € 900.293,26 bijgeschreven op de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf] B.V. De bedrijfsactiviteiten van een koeriersbedrijf vallen onder het omzetbelastingtarief van 21%, want niet is gebleken van een vrijstelling. De verschuldigde belasting komt daarom neer op een bedrag van € 189.061,58. Daarnaast is € 8.862,-- en € 4.684,-- aan voorbelasting geclaimd, zoals uit het voorgaande blijkt. Daardoor is het totale belastingnadeel € 202.577,58.
Verdachte heeft nog aangevoerd dat een aangifte nooit fout is, mits je het maar rechttrekt aan het einde van het jaar, kennelijk doelend op de mogelijkheid om een suppletie-aangifte te doen. De rechtbank overweegt dat de mogelijkheid van het doen van suppletie-aangifte de verplichting onverlet laat om op basis van de bekende gegevens over het desbetreffende tijdvak juist en volledig aangifte te doen. De stelling van verdachte vindt geen steun in het recht. Bovendien is niet gebleken dat er op enig moment een suppletie-aangifte is gedaan, of daartoe een poging is ondernomen.
Op grond van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kunnen strafbare feiten worden begaan door een rechtspersoon. Hiertoe is van belang of de verboden gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte] en [verdachte] , na samen [bedrijf] B.V. te hebben opgericht, de aangiften omzetbelasting hebben ingediend in de wetenschap dat deze niet overeenkwamen met de omzet die op de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf] B.V. binnen kwam. [medeverdachte] was bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf] B.V. en was op de hoogte van de aangiften en de inhoud daarvan. [verdachte] verrichte de feitelijke werkzaamheden met betrekking tot de aangiften, en had toegang tot en inzicht in de zakelijke bankrekeningen. Het doen van belastingaangifte is een gedraging die past binnen de sfeer van de rechtspersoon. De gedragingen kunnen daarom aan [bedrijf] B.V. worden toegerekend.
Uit het voorgaande volgt tevens dat [medeverdachte] en [verdachte] beiden een zodanige bijdrage aan het opzettelijk onjuist doen van de aangiften omzetbelasting over het derde en vierde kwartaal van 2018 hebben geleverd, dat zij moeten worden geacht daaraan feitelijke leiding te hebben gegeven. [medeverdachte] heeft zich als bestuurder en enig aandeelhouder laten inschrijven en heeft [verdachte] toegang gegeven tot de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf] B.V. en de digitale belastingomgeving. [medeverdachte] ontving de correspondentie voor [bedrijf] B.V, en opende deze ook. Uit de Whatsapp-berichten blijkt verder dat beiden nauw hebben samengewerkt bij het oprichten van [bedrijf] B.V, dat concrete afspraken waren gemaakt over de financiën/de vergoedingen en dat [medeverdachte] door [verdachte] op de hoogte werd gehouden over de (inhoud van de) aangiften omzetbelasting. Beiden hebben ook daadwerkelijk gelden ontvangen vanuit [bedrijf] B.V.: naar de privérekening van [medeverdachte] is in totaal € 22.338,-- overgemaakt, en – los van mogelijke contante opnames – naar de privé rekening van [verdachte] in totaal € 38.280,--. [25] De rechtbank is daarom van oordeel dat zij nauw en bewust hebben samengewerkt aan het doen van de onjuiste aangiften omzetbelasting door [bedrijf] B.V, en dat dus sprake is van medeplegen.
Dat geldt niet ten aanzien van de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2019, omdat niet is gebleken dat verdachte betrokken is geweest bij die aangifte. Van dit deel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting door [bedrijf] B.V. over het derde en vierde kwartaal van 2018. Voor betrokkenheid van verdachte bij de aangifte over het eerste kwartaal van 2019 ontbreekt bewijs, zodat hij in zoverre zal worden vrijgesproken.
Feit 2 en feit 3
Op 4 oktober 2021 vond er een doorzoeking [26] plaats van de woning aan [adres 1] , de woning van de moeder van verdachte. Na aanbellen door de opsporingsambtenaren werd de deur door verdachte geopend. Tijdens de doorzoeking is in de slaapkamer, waarvan moeder verklaarde dat verdachte daar gebruik van maakte, een boodschappentas met munitie aangetroffen en in een open wasruimte naar de slaapkamer van verdachte een rugzak met wapens en munitie.
Hoewel verdachte niet stond ingeschreven op het adres [adres 1] , blijkt dat hij hier veelvuldig verbleef. Zo noemt hij dit als zijn adres in de bij feit 1 genoemde Whatsapp-berichten naar [medeverdachte] . Op 6 augustus 2018 [27] : ‘
[adres 1] is de adres’ en op 19 januari 2019 [28] : ‘
[restaurant] achter ons huis, kunnen we ook lekker zitten’ en ‘
precies achter ons huis’. Achter [adres 1] is een [restaurant] gevestigd. [29]
[naam 1] , de moeder van verdachte, heeft verklaard dat verdachte bij haar is gekomen nadat haar neef [naam 2] – op 10 augustus 2021 [30] – was vertrokken. [31] Ook daarvoor sliep verdachte wel eens bij haar. [32] Verdachte zelf heeft verklaard: ‘
Grotendeels van de week verbleef ik op dit adres [33] en op de vraag waarom hij niet op dat adres staat ingeschreven: ‘
omdat dat niet van mijn moeder mag’. [34]
In de rugzak die zich in een wasruimte naast de slaapkamer van verdachte bevond werden de volgende wapens en munitie aangetroffen:
- een Walther 1910, een wapen van categorie III onder 1 WWM; [35]
- een airsoft-apparaat (model Beretta model 92), een wapen van categorie I onder 7 WWM; [36]
- een Walther P22, een wapen van categorie III onder 1 WWM; [37]
- een CZ P-10S, een wapen van categorie III onder 1 WWM; [38]
- 6 patronen met kaliber .22 Long Rifle van het merk CCI, munitie van categorie III van de WWM; [39]
- 6 patronen met kaliber 7.65mm Browning van het merk CBC, munitie van categorie III van de WWM; [40]
- 36 patronen met kaliber 7.22 Long Rifle van het merk CCI, munitie van categorie III van de WWM; [41]
- 450 patronen met kaliber .22 van het merk Blazer en CCI, munitie van categorie III van de WWM; [42]
- 25 patronen met kaliber 9mm Luger van het merk Sellier & Bellot, munitie van categorie III van de WWM. [43]
In een AH boodschappentas die zich in de slaapkamer van verdachte bevond werden drie dozen met de volgende munitie aangetroffen:
- 100 patronen met kaliber 9mm Luger van het merk Sellier & Bellot, munitie van categorie III van de WWM; [44]
- 26 patronen met kaliber 9mm Luger van het merk Sellier & Bellot, munitie van categorie III van de WWM; [45]
- 16 patronen met kaliber 9mm Luger van het merk Sellier & Bellot, munitie van categorie III van de WWM; [46]
- 168 patronen met kaliber 9mm Luger van het merk STV, munitie van categorie III van de WWM; [47]
- 509 patronen met kaliber 9mm Luger van het merk Geco, munitie van categorie III van de WWM. [48]
Er is forensisch onderzoek verricht aan de aangetroffen wapens. [49] Bij dit onderzoek zijn de ruwe delen van de wapens op DNA bemonsterd. Deze bemonstering werd gewaarmerkt met SIN AAOM9177NL (de Walther P22), SIN AAOM9181NL (de CZ P-10S), SIN AAOM0172NL (het airsoft-apparaat, model Beretta model 92) en SIN AAOM9169NL (de Walther 1910) en voor onderzoek veiliggesteld.
Het Maastricht Forensic Institute heeft DNA-onderzoek verricht aan de bemonstering van de wapens. Van de bemonstering kon een DNA-profiel worden opgemaakt. Dit DNA-profiel is vergeleken met opgeslagen DNA-profielen in de databank. Het op alle wapens aangetroffen DNA-profiel komt overeen met het opgeslagen DNA-profiel van verdachte. [50] De kans dat het DNA van een ander, niet aan verdachte verwante persoon, afkomstig is, is kleiner dan één op één miljard.
Conclusie
Op basis van het voorgaande en het feit dat verdachte degene is geweest die ten tijde van de doorzoeking de deur van de woning heeft geopend stelt de rechtbank vast dat [adres 1] als een verblijfsadres van verdachte kan worden aangemerkt.
In de woning werd een rugzak aangetroffen in een wasruimte naast de slaapkamer van verdachte. In die tas zijn vuurwapens en 417 stuks munitie aangetroffen. Op alle wapens is het DNA van verdachte aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij de wapens nooit heeft aangeraakt. Hij heeft aldus geen redengevende of het ten laste gelegde feit ontzenuwende verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op de wapens.
Uit het onderzoek van het aangetroffen DNA-materiaal op deze wapens blijkt dat de kans dat het DNA-profiel van een onbekende, niet aan verdachte verwante persoon, overeenkomt met het DNA-profiel uit de bemonstering van de wapens kleiner is dan één op één miljard. Het DNA-profiel van verdachte komt overeen met het DNA-profiel uit de bemonstering. De rechtbank concludeert hieruit dat het aangetroffen DNA van verdachte afkomstig is, en dat de in de rugzak aangetroffen wapens aan verdachte toebehoorden.
Daarnaast is een boodschappentas met (een grote hoeveelheid) munitie aangetroffen in de slaapkamer van verdachte. Op de foto op pagina 15 van DOC-103 is te zien dat dit een volle, niet afgesloten boodschappentas betreft. Hoewel geen DNA onderzoek kon worden verricht vanwege het te complexe DNA-mengprofiel, moet verdachte zich gezien het feit dat deze (openstaande) tas op zijn slaapkamer stond bewust zijn geweest van de aanwezigheid van deze munitie in de boodschappentas.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich op 4 oktober 2021 bewust was van de aanwezigheid van wapens en de munitie in zijn woning en dat hij hierover kon beschikken, zodat hij deze voorhanden heeft gehad. Feit 2 en feit 3 acht de rechtbank daarom wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het ten laste gelegde ‘in vereniging’ plegen van deze feiten. Daarvan zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
[bedrijf] B.V. in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 12 april 2019, in
Nederland,
telkens opzettelijk een bij de Belastingdienst voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangiften voor de omzetbelasting ten name gesteld van [bedrijf] B.V.
- over het derde en vierde kwartaal 2018
onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen,
terwijl dat feit er telkens toe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafbaar feiten, tezamen en in
vereniging met een ander, feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragen.
2
hij, op 4 oktober 2021 te Amsterdam, meerdere wapens van categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten
- een Walther 1910, en
- een Walther P22, en
- een CZ P-10S,
en
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 6 patronen met kaliber .22 Long Rifle van het merk CCI, en
- 6 patronen met kaliber 7.65MM Browning van het merk CBC, en
- 36 patronen met kaliber .22 Long Rifle van het merk CCI, en
- 450 patronen met kaliber .22 Long Rifle van de merken Blazer en CCI, en
- 25 patronen met kaliber 9mm Luger van het merk Sellier & Bellot, en
- 100 patronen met kaliber 9mm Luger van het merk Sellier & Bellot, en
- 26 patronen met kaliber 9mm Luger van het merk Sellier & Bellot, en
- 16 patronen met kaliber 9mm Luger van het merk Sellier & Bellot, en
- 168 patronen met kaliber 9mm Luger van het merk STV, en
- 509 patronen met kaliber 9mm Luger van het merk Geco,
voorhanden heeft gehad;
3
hij, op 4 oktober 2021 te Amsterdam, een wapen van categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten
- een airsoft-apparaat (model Beretta model 92),
voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikel 47 en 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie (WWM). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de WWM, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 13 lid 1 van de WWM.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 36 maanden geëist.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij een bewezenverklaring rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de zorg die hij zijn bejaarde en fysiek beperkte moeder verleent. Wat de raadsvrouw betreft wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, gecombineerd met een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft drie vuurwapens en een arsenaal aan munitie (in totaal 1342 stuks) voorhanden gehad, net als een airsoftwapen. Daarnaast heeft verdachte, kennelijk uit financieel gewin, feitelijke leiding gegeven aan het doen van onjuiste belastingaangiften door [bedrijf] B.V. Hij heeft medeverdachte [medeverdachte] deze B.V. laten oprichten en heeft vervolgens de beschikking over de bankpassen gekregen. Vervolgens hebben er grote geldstromen via de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf] B.V. gelopen. Daarvan is 72% contant opgenomen. De FIOD vermoedt dat verdachte € 1.012.580 contant heeft opgenomen (ZD-001-01, pagina 6). De geldstroom via de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf] B.V. – waarvan in deze procedure niet duidelijk is geworden waar die betrekking op had – blijkt niet uit de aangiften omzetbelasting die verdachte voor [bedrijf] B.V. heeft gedaan: daarin heeft hij zelfs € 8.862,-- en € 4.684,-- aan voorbelasting geclaimd. Daardoor is het totale belastingnadeel € 202.577,58, dat de overheid, en daarmee de samenleving, als gevolg van de handelwijze van verdachte is misgelopen. Naast het ontstane fiscale nadeel heeft verdachte zo handelende bovendien bijgedragen aan het ondermijnen van de belastingmoraal.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht – zoals door de raadsvrouw is betoogd – kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor het voorhanden hebben van een wapen van categorie III in een woning wordt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden per wapen genoemd. Als strafverzwarende omstandigheden komen daarbij nog in aanmerking dat één vuurwapen was geladen met scherpe patronen, er bij de aangetroffen handvuurwapens een grote hoeveelheid bijpassende scherpe patronen zijn aangetroffen en dat er sprake is van recidive. Op 11 juni 2021, enkele maanden voor het aantreffen van de wapens (op 4 oktober 2021), is verdachte veroordeeld voor het overtreden van de Wet Wapens en Munitie. Hij is toen veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, en liep op 4 oktober 2021 in de proeftijd. Kennelijk heeft die voorwaardelijke straf hem er niet van weerhouden opnieuw wapens en een grote hoeveelheid bijhorende munitie voorhanden te hebben.
Met inbegrip van de strafverzwarende omstandigheden gaat de rechtbank voor de strafmaat daarom uit van 8 maanden gevangenisstraf per wapen (inclusief munitie).
Voor fraude met een benadelingsbedrag van € 125.000,-- tot € 250,000,-- wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9-12 maanden als oriëntatiepunt gegeven.
Wat betreft feit 1 heeft de rechtbank ook acht geslagen op de straf die aan medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer 84.052218.21) is opgelegd. In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij een grotere rol dan [medeverdachte] heeft gehad en dat verdachte als de initiatiefnemer en kwade genius kan worden aangemerkt. Verder heeft verdachte geen enkele openheid van zaken gegeven en heeft hij niet meegewerkt aan het onderzoek. Dat is voor de rechtbank aanleiding voor de strafmaat met betrekking tot dit feit uit te gaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden.
Het vorenstaande in ogenschouw nemend, acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van 36 maanden in dit geval passend en geboden. Er is niet gebleken van een reden om een deel daarvan als voorwaardelijk straf op te leggen. In de persoonlijke omstandigheden ziet de rechtbank evenmin aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, en/of een andere strafmodaliteit in aanmerking te laten komen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Opheffing schorsing voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte is bij beslissing van 1 december 2021 voor onbepaalde tijd geschorst. Op dat moment was het deskundigenrapport van het Maastricht Forensic Institute van 8 december 2021 nog niet bekend. Daaruit blijkt dat het DNA van verdachte is aangetroffen op de in de tenlastelegging vermelde wapens. Verdachte heeft in totaal 61 dagen in voorarrest verbleven. De rechtbank acht, mede op grond van het DNA-bewijs, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten heeft begaan waarvoor zijn voorlopige hechtenis is bevolen. Verdachte had dus, kort na een veroordeling voor wapenbezit, wederom scherpe wapens met bijbehorende munitie voorhanden, hetgeen levensgevaarlijk is. Hij wordt (mede) voor deze feiten met onderhavig vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, aanzienlijk langer dan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden met zich brengen dat de belangen van strafvordering zwaarder wegen dan het belang van verdachte om het onherroepelijk worden van deze beslissing in vrijheid af te wachten. Mede gezien artikel 75 lid 1, derde zin, Sv, acht de rechtbank termen aanwezig om de voorlopige hechtenis te laten herleven. De rechtbank beveelt dan ook opheffing van het bevel schorsing voorlopige hechtenis, waardoor de voorlopige hechtenis herleeft.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de in beslag genomen wapens en munitie moeten worden onttrokken aan het verkeer. De overige voorwerpen (waaronder administratieve stukken) dienen wat de officier van justitie betreft voor een deel te worden teruggegeven aan verdachte (IBN-codes: C.01.01.001, C.02.01.010, C.02.02.001, C.02.03.001 C.02.04.001, C.02.05.001, C.02.06.001, C.02.07.001 en C.04.01.007) en dienen voor een ander deel te worden bewaard voor de rechthebbende (aangetroffen (bank)passen op naam van anderen dan verdachte) (IBN-codes: C.02.01.001, C.02.01.003, C.02.01.004, C.02.01.005, C.02.01.006, C.02.01.007, C.02.01.009, C.04.02.001, C.02.09.001, C.04.01.002, C.04.01.003, C.04.01.004, C.04.01.005, C.04.01.006 en C.04.02.001).
De verdediging heeft zich niet over het beslag uitgelaten.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde wapens en munitie vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen de feiten zijn begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Ten aanzien van de andere inbeslaggenomen voorwerpen zal de rechtbank overeenkomstig het voorstel van de officier van justitie beslissen, omdat deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave aan verdachte of bewaring ten behoeve van de rechthebbende.

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tenuitvoerlegging gevorderd van de op 11 juni 2021 door de politierechter van de rechtbank Noord-Holland voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 56 dagen (in de zaak met parketnummer 15.108052.21).
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft om afwijzing van de vordering verzocht, primair vanwege de bepleite vrijspraak en subsidiair omdat verdachte in die andere zaak het vuurwapen zelf heeft afgegeven bij de politie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden toegewezen. Het is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van nieuwe strafbare feiten (feit 2 en feit 3 op de tenlastelegging) heeft schuldig gemaakt. Het subsidiair door de raadsvrouw aangevoerde argument maakt dat niet anders.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 57 en 63 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de WWM, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 13 lid 1 van de WWM;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig maanden);
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen, te weten de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers AAOM9169NL, AAOM9173NL, AAOM9177NL, AAOM9178NL, AAOM9180NL, AAOM9187NL, AAOM9187NL,
AAOM9186NL, AAOM9184NL, AAOM9190NL, AAOM9192NL, AAOM9192NL, AAOM9192NL en AAOM9195NL;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van de in beslag genomen voorwerpen, te weten de op beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers C.02.01.001, C.02.01.003, C.02.01.004, C.02.01.005, C.02.01.006, C.02.01.007, C.02.01.009, C.04.02.001, C.02.09.001, C.04.01.002, C.04.01.003, C.04.01.004, C.04.01.005, C.04.01.006 en C.04.02.001;
- gelast de teruggave van aan verdachte van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers C.01.01.001, C.02.01.010, C.02.02.001, C.02.03.001 C.02.04.001, C.02.05.001, C.02.06.001, C.02.07.001 en C.04.01.007;
opheffing bevel schorsing voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden, welke beslissing ook afzonderlijk is geminuteerd;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 15.108052.21
- beveelt de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Noord-Holland van 11 juni 2021 voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstrafvoor de duur van
56 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. M. van Berlo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2022.
Mr. M. Melaard en mr. J.P. Ponsteen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.DOC-001.
2.V-001-01, pagina 3, en V-001-08, pagina 4.
3.V-001-01, pagina 3.
4.DOC-078, pagina 25.
5.AMB-009, pagina 4, en dit volgt uit de verklaring van verdachte tijdens de zitting van 13 juni 2022.
6.DOC-078, pagina 25.
7.DOC-078, pagina 26.
8.DOC-078, pagina 27.
9.DOC-078, pagina 27.
10.DOC-078, pagina 29
11.DOC-078, pagina 32.
12.DOC-078, pagina 32.
13.DOC-078, pagina 32.
14.V-001-01, pagina 3.
15.DOC-005.
16.DOC-041.
17.V-00-08, pagina 4.
18.DOC-078, pagina 81.
19.DOC-039.
20.DOC-078, pagina 113 en 114.
21.DOC-005.
22.DOC-042.
23.V-001-08, pagina 4 en 5.
24.DOC-078, pagina 81.
25.ZD-001-01, pagina 6.
26.IBN-004-04.
27.AMB-007.
28.AMB-007.
29.AMB-009, pagina 9.
30.V-004-01, pagina 5.
31.V-004-01, pagina 6.
32.V-004-01, pagina 6.
33.V-003-01, pagina 4.
34.V-003-01, pagina 3.
35.DOC-103, pagina 3 en 4.
36.DOC-103, pagina 4 tot en met 7.
37.DOC-103, pagina 7 en 8.
38.DOC-103, pagina 10 en 11.
39.DOC-103, pagina 9.
40.DOC-103, pagina 11 en 12.
41.DOC-103, pagina 12 en 13.
42.DOC-103, pagina 13.
43.DOC-103, pagina 14.
44.DOC-103, pagina 15 en 16.
45.DOC-103, pagina 16 en 17.
46.DOC-103, pagina 17 en 18.
47.DOC-103, pagina 18 en 19.
48.DOC-103, pagina 19 en 20.
49.DOC-139.
50.DOC-138, pagina 4.