ECLI:NL:RBOVE:2022:2151

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
08.323563-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met een mes

De rechtbank Overijssel heeft op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige man, die werd beschuldigd van zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaar, en daarnaast tot een taakstraf van 150 uur. De zaak kwam voort uit een incident op 21 december 2020 in Steenwijk, waar de verdachte het slachtoffer met een mes in de hand verwondde tijdens een confrontatie die volgde op een Facebook-ruzie. Het slachtoffer liep blijvend letsel op, waaronder pees- en zenuwletsel aan de vingers, wat leidde tot een operatie en langdurige gevolgen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij het slachtoffer zou verwonden, en dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel moest worden gekwalificeerd. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, waaronder de provocerende houding van het slachtoffer, en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte door psychische problemen. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan het slachtoffer, die gedeeltelijk werd toegewezen, rekening houdend met eigen schuld van het slachtoffer in de escalatie van het conflict.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.323563-20 (P)
Datum vonnis: 17 maart 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 maart 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.Y. Huang en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R.W. van Faassen, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 15 maart 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 21 december 2020 in Steenwijk, [slachtoffer] in haar hand heeft gestoken met een mes en daarmee
primair:[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
subsidiair:heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 21 december 2020 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland aan
[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten peesletsel en/of zenuwletsel aan de ringvinger en/of peesletsel aan de pink, althans snijwonden in haar vinger/hand, heeft toegebracht door met een mes te steken in de hand van die [slachtoffer] , althans een slaande beweging te maken met een mes naar (de hand van) die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 december 2020 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, te weten peesletsel en/of zenuwletsel aan de ringvinger en/of peesletsel aan de pink, althans snijwonden in haar vinger/hand, met een mes heeft gestoken in de hand van die [slachtoffer] , althans een slaande beweging heeft gemaakt met een mes naar (de hand van) die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair tenlastegelegde zware mishandeling wettig en overtuigend te bewijzen. Volgens de officier van justitie had verdachte voorwaardelijk opzet op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Het aan aangeefster toegebrachte letsel kan, gelet op de aard van het (blijvende) letsel en de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van de primair tenlastegelegde zware mishandeling wordt vrijgesproken, omdat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat sprake is van blijvend letsel, daarmee kan zwaar lichamelijk letsel niet worden bewezen. De raadsman heeft daarnaast bepleit dat geen sprake is van vol opzet. Alleen voorwaardelijk opzet kan worden bewezen. Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijs
De rechtbank komt op grond van de volgende redengevende feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [1] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde zware mishandeling.
Feiten en omstandigheden
Aangeefster [slachtoffer] gaat in de avond van 21 december 2020, naar aanleiding van een Facebook-ruzie met verdachte, samen met haar zusje [naam 1] en haar vriendin [naam 2] naar de woning van verdachte in Steenwijk. [2] Omstreeks 21:43 uur komen zij bij de woning aan. [3] Aldaar gooit aangeefster ‘iets’ tegen het kamerraam van verdachte. [4] [naam 3] , die bij verdachte op bezoek was, doet de voordeur van de woning open. Aangeefster vraagt aan hem of verdachte naar beneden wil komen. [5] [naam 3] doet de voordeur dicht. Aangeefster zet een paar passen naar voren en geeft vervolgens een harde trap tegen deze deur waardoor deze open gaat. Zij gaat in de deuropening staan en vraagt of verdachte naar beneden wil komen. [6] Zij roept dat verdachte naar beneden moet komen en niet zo stoer moet doen en dat ze net zolang blijft staan, totdat verdachte zijn excuses aanbiedt. Ook roept ze: ‘Ik zweer je dat ik je kapot maak met je kankerkop, dit is echt niet oké’. Even later gooit aangeefster nogmaals ‘iets’ tegen het raam. Dit ketst hard tegen het raam aan. [7] Verdachte pakt een uitgeklapt ‘zakmes’. [8] In opengevouwen toestand heeft dit mes een totale lengte van circa 20 centimeter. [9] Aangeefster staat op ongeveer vier à vijf meter afstand van de voordeur. Verdachte loopt in snelle pas naar buiten, recht op aangeefster af. Hij loopt met zijn rechterarm gestrekt voor zich uit. Met zijn uitgestoken arm loopt hij tegen het lichaam van aangeefster aan. [10] Aangeefster wordt met het mes geraakt en loopt letsel op aan haar linker ringvinger en linker pink. Er is sprake van peesletsel aan de pink en ringvinger en zenuwletsel aan de ringvinger. Door het peesletsel kan zij haar pink en ringvinger gedeeltelijk niet buigen. Door het zenuwletsel heeft zij geen gevoel in een deel van de ringvinger. Zij moest op 22 december 2021 worden geopereerd. [11] Ter terechtzitting op 3 maart 2022 is namens aangeefster toegelicht dat nog sprake is van een gevoelsstoornis en een functiestoornis van de linkerhand. De pink en de ringvinger kunnen niet meer buigen en strekken zoals voorheen. Ook is sprake van blijvende littekens. Bovendien heeft aangeefster ruim een jaar na het incident nog geen gevoel aan de binnenzijde van de ringvinger en de pink. Het is nog onduidelijk of de functies van de ringvinger en de pink volledig zullen herstellen. [12]
Bewijsoverwegingen
Opzet
Verdachte is met een gestrekte arm, met in zijn hand een mes tegen aangeefster aangelopen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij haar met dit mes in haar lichaam zou raken en dat zij hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Hiermee acht de rechtbank de tenlastegelegde opzet bewezen.
Zwaar lichamelijk letsel toegebracht door verdachte
Verdachte heeft aangeefster met een mes in haar hand geraakt. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of het letsel dat aangeefster hierdoor heeft opgelopen, is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Bij de beantwoording van deze vraag dient volgens vaste rechtspraak de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel te worden geduid.
De rechtbank is van oordeel dat het aan aangeefster toegebrachte letsel zwaar lichamelijk letsel is. Gebleken is van peesletsel en zenuwletsel aan de ringvinger en peesletsel aan de pink. Door het peesletsel aan deze vingers kon zij de vingers niet meer volledig buigen. Door het zenuwletsel had aangeefster geen gevoel in een deel van de ringvinger. Aangeefster diende een operatie te ondergaan. De functies en het gevoel zijn ruim een jaar na het incident nog niet hersteld. Ook is sprake van blijvende littekens. Het is nog onduidelijk of de functies van de ringvinger en de pink volledig zullen herstellen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 december 2020 te Steenwijk [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten peesletsel en zenuwletsel aan de ringvinger en peesletsel aan de pink, heeft toegebracht door met een mes te steken in de hand van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 302 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het
primairbewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
zware mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het primair bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot:
  • een onvoorwaardelijke taakstraf van tweehonderdveertig uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door honderdtwintig dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, en;
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd te volstaan met een lagere onvoorwaardelijke taakstraf en verzocht rekening te houden met verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het gepleegde feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door met een mes in de hand van [slachtoffer] te steken. Met deze geweldshandeling heeft verdachte [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toegebracht, namelijk: peesletsel en zenuwletsel aan de ringvinger en peesletsel aan de pink. Daarmee heeft hij een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Zij heeft nu, ruim een jaar na het incident geen gevoel aan de binnenzijde van de ringvinger en de pink. De zware mishandeling heeft veel impact gehad op [slachtoffer] . Daar komt bij dat dit plaatsvond op straat en zijn meerdere mensen getuige geweest van dit geweld. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De persoon van verdachte
Allereerst blijkt uit het strafblad van verdachte van 19 januari 2022 dat hij niet eerder voor een geweldsfeit is veroordeeld. Daarnaast volgt uit het rapport van GZ-psycholoog D.R. van der Velden van 11 augustus 2021 dat verdachte de stoornis ADHD heeft. Ook is sprake van vroegkinderlijke beschadiging door onveiligheid en trauma’s, wat heeft geleid tot stagnatie op het gebied van hechting en sociaal en emotioneel functioneren. Verdachte vindt het moeilijk om zich in te leven in en rekening te houden met gevoelens van andere mensen. Ook was sprake van een cannabisverslaving. Volgens de GZ-psycholoog hebben de stoornissen van verdachte bijgedragen aan de totstandkoming van het bewezen verklaarde feit. De deskundige heeft daarom geadviseerd om dit feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over en zal hiermee bij de strafoplegging rekening houden.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsrapport van 27 januari 2022 en van wat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard. Verdachte woont inmiddels beschermd, ontvangt 24-uursbegeleiding voor praktische zaken en heeft een goed dag- en nachtritme. Hij toont zich gemotiveerd om zijn leven in samenwerking met zijn begeleiding op te bouwen. Ook heeft verdachte werk. Verder heeft hij een vriendin. De reclassering vermeldt dat verdachte blijvend behandeling en begeleiding nodig zal hebben. Op dit moment ontvangt hij op vrijwillige basis hulp. Gelet op de positieve lijn die verdachte in zijn leven heeft ingezet, vindt de reclassering het niet noodzakelijk bijzondere voorwaarden op te leggen. Als de rechter toch een voorwaardelijke straf oplegt, adviseert de reclassering de volgende voorwaarden op te leggen: meldplicht, gedragsinterventie middelengebruik, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
De strafoplegging
De rechtbank neemt bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor meerderjarigen in het geval van ‘het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen)’ als uitgangspunt, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden. De rechtbank acht in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf evenwel niet passend. Immers, het is aangeefster geweest die bewust de confrontatie met verdachte heeft opgezocht. Zij is naar aanleiding van een Facebook-ruzie met verdachte naar zijn woning gegaan, heeft aldaar volhardend provocerend gedrag vertoond door scheldwoorden in de richting van verdachte te uiten, gedurende enige tijd met twee anderen voor het huis van verdachte te staan en te lopen en heeft meermalen ‘iets’ tegen het raam van verdachte gegooid. Door dit gedrag is verdachte getriggerd. Hoewel dit geenszins een rechtvaardiging oplevert voor het handelen van verdachte, heeft dit wel (fors) bijgedragen aan de escalatie van het conflict. De rechtbank houdt hier dan ook in strafmatigende zin rekening mee. Dit brengt met zich dat de rechtbank tot een lagere straf komt dan de officier van justitie heeft gevorderd. Hoewel verdachte volkomen inadequaat op het gedrag van aangeefster heeft gereageerd en dit gedrag zeer zorgelijk is, zal de rechtbank in strafmatigende zin ook rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Dit neemt niet weg dat verdachte wel een straf verdient, want hij heeft een ernstig strafbaar feit begaan. De rechtbank zal dit tot uitdrukking brengen in een taakstraf. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat de op te leggen straf de positieve lijn in het leven van verdachte, waartoe verdachte zelf hulp heeft gezocht, niet moet doorkruisen. Bovendien is het van belang om (zoveel mogelijk) te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw een geweldsdelict pleegt. De rechtbank zal daarom – als stok achter de deur – aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte op dit moment werkt aan een goede toekomst en daarbij begeleiding ontvangt. Gelet op zijn persoon en nu verdachte volgens de reclassering blijvend behandeling en begeleiding nodig zal hebben, acht de rechtbank het aangewezen dat de behandeling en begeleiding ook is gegarandeerd in een niet-vrijwillig kader. De rechtbank zal hierom de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd aan verdachte opleggen.
De rechtbank acht het, alles afwegende, passend en geboden om aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaren met de geadviseerde bijzondere voorwaarden en een onvoorwaardelijke taakstraf van honderdvijftig uren, met aftrek van het voorarrest.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Zij heeft de raadsvrouw mr. M.M. Veldhuysen, advocaat in Zwolle, gemachtigd om namens haar ter terechtzitting het woord te voeren. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 13.181,99, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • verpleging/verzorging/verlies van zelfredzaamheid € 600,-;
  • ziektekosten € 595,00;
  • reiskosten € 350,50;
  • verlies arbeidsvermogen € 1.680,-;
  • huishoudelijke hulp € 1.607,50;
  • jas € 49,99;
  • schoenen € 110,-;
  • verloren sieraden in het ziekenhuis € 189,-.
Als immateriële schade is gevorderd een bedrag van € 8.000,-.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding van de benadeelde partij in zijn geheel toewijsbaar is.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair heeft de raadsman de schadeposten uitdrukkelijk betwist, in die zin dat sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij. Het was immers de benadeelde partij die de confrontatie met verdachte heeft opgezocht. Ook heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet alle schadeposten voldoende zijn onderbouwd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting vast dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade aan de benadeelde partij heeft toegebracht. Vóórdat de rechtbank zich zal uitlaten of de vraag of en in hoeverre sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij, zal de rechtbank haar oordeel geven over de gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding.
De materiële schade
Verpleging/verzorging/verlies van zelfredzaamheid
De benadeelde partij heeft een vergoeding gevorderd, omdat zij gedurende ruim een maand door haar partner en moeder moest worden geholpen met haren wassen, benen scheren en aankleden. De rechtbank ziet in het gestelde onvoldoende onderbouwing voor de gevorderde schadevergoeding van € 10,- per dag. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dit deel van de vordering, te weten € 380,-, niet-ontvankelijk verklaren. De gevorderde schade in verband met vervoer van en naar het ziekenhuis, te weten € 220,-, acht de rechtbank wel voldoende onderbouwd en aannemelijk, dit deel is dan ook toewijsbaar.
Ziektekosten, reiskosten, jas en schoenen
De rechtbank acht deze schadepost onderbouwd tot een bedrag van € 210,-, zijnde het gevorderde eigen risico van 2021 en zal dit bedrag toewijzen. Niet vast staat dat de kosten van het eigen risico 2022 reeds zijn gemaakt en dat genoemd eigen risico volledig wordt opgesoupeerd door ziektekosten voor het letsel dat rechtstreeks verband houdt met het handelen van verdachte.
Verlies arbeidsvermogen
Het verlies van arbeidsvermogen is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij werkte sinds 10 december 2020 voor deze werkgever. De werkgever betreft een uitzendbureau. Dit betekent vaak dat er geen garantie is op wekelijks te werken uren en ook de benadeelde partij flexibel is in de te werken uren. De eerste pagina van het arbeidscontract ontbreekt, zodat het soort arbeidsovereenkomst niet kan worden vastgesteld. Ook is geen plaatsingsbevestiging bijgevoegd, waarover de benadeelde partij volgens de overeenkomst wel zou moeten beschikken.
Huishoudelijke hulp
De benadeelde partij heeft een vergoeding gevorderd omdat haar partner tot 21 maart 2021 in meer of mindere mate huishoudelijke werkzaamheden van haar heeft moeten overnemen. Gelet op het aan haar toegebrachte letsel, een verwonding aan één hand en omdat van gemaakte kosten niet is gebleken, is naar het oordeel van de rechtbank de gestelde schade onvoldoende onderbouwd.
Verloren sieraden
De rechtbank zal deze schade afwijzen, nu er naar haar oordeel onvoldoende rechtstreeks verband bestaat tussen het handelen van verdachte en de gestelde schade.
De immateriële schade
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft in beperkte gevallen recht op vergoeding van andere schade dan vermogensschade. Eén van die in de wet limitatief opgesomde gevallen is wanneer er sprake is van fysiek letsel. Daarvan is in dit geval sprake. De benadeelde partij heeft twee steekwonden opgelopen. Reeds om die reden kan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 onder b BW aanspraak maken op smartengeld. De rechtbank zal de vordering gedeeltelijk toewijzen. De rechtbank houdt hierbij rekening met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen worden toegekend. De rechtbank acht, alles afwegende, een bedrag van € 4.000,- billijk.
De rechtbank ziet aanleiding de toe te wijzen schadevergoeding in verband met eigen schuld van de benadeelde partij te verminderen en overweegt daarover het volgende.
Eigen schuld
Bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre eigen schuld van de benadeelde partij leidt tot vermindering van de schadevergoedingsplicht, moet eerst worden beoordeeld in welke mate de gedragingen van de benadeelde partij aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, was het aangeefster die bewust de confrontatie met verdachte heeft opgezocht. Immers, aangeefster is naar aanleiding van een Facebook-ruzie met verdachte naar zijn woning gegaan en heeft daar volhardend provocerend gedrag vertoond. Zij heeft verdachte daarbij te kennen gegeven dat zij voor zijn deur zou blijven staan tot acht uur in de ochtend en daarbij gezworen dat zij verdachte kapot zou maken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het gedeeltelijk aan haar eigen schuld is te wijten dat zij schade heeft geleden.
Hoewel haar gedrag geen rechtvaardiging oplevert voor het handelen van verdachte, heeft dit wel fors bijgedragen aan de escalatie van het conflict. De rechtbank is van oordeel dat dit aan de benadeelde partij kan worden toegerekend en heeft bijgedragen aan het ontstaan van de gevorderde schade. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het totaal toewijsbare bedrag, zowel voor wat betreft de materiële schade als de immateriële schade, wegens eigen schuld dient te worden verminderd met 25%. De billijkheidscorrectie leidt niet tot een andere verdeling.
Dit brengt met zich dat de rechtbank in totaal een bedrag van € 3.705,37 zal toewijzen. Dit bedrag bestaat uit € 705,37 aan materiële schade (€ 940,49 minus 25%) en
€ 3.000,- (€ 4.000,- minus 25%) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 maart 2022 (de datum van het vonnis). Het gevorderde bedrag van € 189,- voor de sieraden wijst de rechtbank af en zij zal de benadeelde partij in het overige van de vordering, te weten € 9.287,62, niet-ontvankelijk verklaren. Het nader onderbouwen van dat deel van de vordering is een onevenredige belasting van dit strafproces. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De raadsman heeft zich hier niet tegen verzet.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 47 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het primair bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezen verklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat deze gevangenisstraf
  • stelt als
  • stelt als
  • zich op eerste uitnodiging van de reclassering meldt bij Tactus Reclassering op het adres Dokter Stolteweg 58 te Zwolle, en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak, waar en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Daarbij houdt hij zich aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft en werkt hij mee aan huisbezoeken;
  • actief deelneemt aan de gedragsinterventie 'leefstijltraining' of een andere training ter
bepaling van de reclassering. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
 zich laat behandelen door de forensische (verslavings)polikliniek JusTact of een
soortgelijke zorgverlener, voor zover en zolang als de reclassering dat nodig acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
 verblijft in Zorgcentrum Back Up of een andere instelling voor beschermd wonen of begeleid wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden; daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
  • beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de inverzekeringstelling doorgebrachte dagen twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
  • wijst de vordering van de
  • wijst af de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het bedrag van
  • veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Ruiter, voorzitter, mr. V.P.K. van Rosmalen en mr. A.S. Metgod, rechters, in tegenwoordigheid van N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2022.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met registratienummer PL0600-2020603599. Er wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
2.Pagina 17, derde alinea onder ‘verklaring’, derde zin, en zesde alinea, laatste zin.
3.Pagina 36.
4.Pagina 36.
5.Pagina 36, pagina 61, vijfde alinea onder ‘verklaring getuige’ en zie het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 3 maart 2022.
6.Pagina 36 en pagina 62, eerste alinea, eerste zin.
7.Pagina 36.
8.Het proces-verbaal van de openbare terechtzitting op 3 maart 2022.
9.Het proces-verbaal onderzoek wapen van 9 maart 2021, met proces-verbaalnummer PL0600-2020603599, met als bijlagen de foto’s van het mes.
10.Pagina’s 36 en 37.
11.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een letselbeschrijving van 22 december 2021, opgemaakt door de forensisch arts (pagina 22), met als bijlagen de foto’s van het letsel (pagina’s 23 en 24).
12.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 3 maart 2022.