ECLI:NL:RBOVE:2022:2150

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
08.235242-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd aan man voor mishandeling en belediging in supermarkt

Op 17 maart 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 29-jarige man die zich schuldig had gemaakt aan mishandeling en belediging. De man werd beschuldigd van het gewelddadig gedrag in een supermarkt in Zwolle op 1 september 2021, waar hij twee medewerkers aanviel. Tijdens het incident heeft hij een van de medewerkers een gebroken neus geslagen en de ander in de rug gebeten. Na zijn aanhouding gedroeg hij zich ook agressief tegenover de politie, door in hun richting te spugen. De rechtbank oordeelde dat de gebroken neus geen zwaar lichamelijk letsel opleverde, maar dat de mishandeling en belediging wel bewezen konden worden. De rechtbank legde de man een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, waarbij rekening werd gehouden met zijn eerdere strafblad en de ernst van de feiten. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die de rechtbank ook in hun vorderingen steunde. De rechtbank benadrukte de noodzaak van de maatregel om verdere recidive te voorkomen en om de veiligheid van de maatschappij te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.235242-21 (P)
Datum vonnis: 17 maart 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] (Iran),
nu verblijvende in de P.I. Vught, afdeling PPC.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
3 maart 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Jager en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. D.P. Poppe, advocaat in Kampen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 1 september 2021 in Zwolle:
feit 1:zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling/poging zware mishandeling/mishandeling van [slachtoffer 1] door hem een gebroken neus te slaan;
feit 2:[slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem in de rug te bijten;
feit 3:de politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft beledigd in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, door in hun richting te spugen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 1 september 2021, in de gemeente Zwolle, aan een persoon, genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, heeft toegebracht, door genoemde [slachtoffer 1] meermalen, altans eenmaal, met de al dan niet tot vuist gebalde hand (krachtig) in het gezicht en/of tegen het hoofd te stompen en/of
te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 september 2021, in de gemeente Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet genoemde [slachtoffer 1] meermalen, altans eenmaal, met de al dan niet tot vuist gebalde hand (krachtig) in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 september 2021, in de gemeente Zwolle, aan een persoon, genaamd [slachtoffer 1] , heeft mishandeld, door genoemde [slachtoffer 1] meermalen, altans eenmaal, met de al dan niet tot vuist gebalde hand (krachtig) in het gezicht en/of tegen het hoofd te stompen en/of te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, althans enig lichamelijk letsel, ten gevolge heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 1 september 2021, in de gemeente Zwolle, een persooon, genaamd [slachtoffer 2] , heeft mishandeld, door genoemde [slachtoffer 2] (krachtig) in de rug, althans het lichaam, te bijten;
3
hij op of omstreeks 1 september 2021, in de gemeente Zwolle, opzettelijk een ambtenaar, genaamd [verbalisant 1] (medewerker van de politie Eenheid Oost-Nederland), en/of een ambtenaar, genaamd [verbalisant 2] (surveillant bij de politie Eenheid Oost-Nederland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door te spugen in de richting van genoemde [verbalisant 1] en/of genoemde [verbalisant 2] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde, omdat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde kan bewezen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat zwaar lichamelijk letsel niet kan worden bewezen en dat bij het eenmaal in het gezicht stompen geen sprake is van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Volgens de raadsman moet verdachte ook van feit 3 worden vrijgesproken, omdat het spuug van verdachte de politieambtenaren niet heeft geraakt en verdachte met het spugen geen opzet had op belediging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Op 1 september 2021 bevond supermarktmedewerker [slachtoffer 1] zich in [supermarkt] in Zwolle. Hij hoorde een collega roepen dat er een agressieve persoon in de winkel was. Toen [slachtoffer 1] naar de man toe liep, zag hij dat zijn collega [slachtoffer 2] al met de man in gesprek was. Hij zag dat de man slaande bewegingen maakte naar zijn collega. Vanwege de dreiging gaf [slachtoffer 1] de man een klap. Vervolgens zag en voelde hij dat de man hem een harde vuistslag op zijn neus gaf. [2] Toen [slachtoffer 2] dit zag, pakte hij de man van achteren vast. De man richtte zijn focus op hem. [slachtoffer 2] werd door de man in een schap geduwd. Op dat moment beet de man hem in zijn rug. [3] Bij [slachtoffer 1] werd een gebroken neusrug vastgesteld. [4] Bij [slachtoffer 2] werd aan de rechterzijde van de onderrug een wijkende diepe huiddoorbreking vastgesteld met een sporenpatroon dat goed zou kunnen passen bij bijten met tanden. [5] Als verdachte werd op heterdaad aangehouden [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] . [6]
Later die dag was politieambtenaar [verbalisant 1] belast met de insluiting van verdachte. Nadat de insluiting klaar was en [verbalisant 1] de cel verliet, zag en hoorde zij dat verdachte in haar richting spuugde. Zij hoorde dat hij zijn keel schraapte en zag dat hij met kracht speeksel vanuit zijn mond in haar richting lanceerde. [7]
Politieambtenaar [verbalisant 2] was aanwezig bij de voorgeleiding van verdachte. [verbalisant 2] opende het luikje in de celdeur. Nadat de hulpofficier van justitie verdachte aanriep, hoorde [verbalisant 2] dat verdachte begon te schreeuwen. Hij zag dat verdachte met een versnelde beweging richting de celdeur liep en hoorde verdachte zijn spuug ophalen. Vervolgens zag [verbalisant 2] dat verdachte naar hem keek en in zijn richting spuugde. [8]
Geen (poging) zwaar lichamelijk letsel feit 1
De rechtbank is van oordeel dat de gebroken neus die verdachte aan [slachtoffer 1] heeft toegebracht geen zwaar lichamelijk letsel is als bedoeld in artikel 302 en 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Bij de gebroken neus was medisch ingrijpen niet noodzakelijk. [slachtoffer 1] heeft bovendien op 28 januari 2022 aan de politie te kennen gegeven dat geen sprake is van standafwijking van de neus en er geen problemen zijn met de doorgang van de neus. De rechtbank zal verdachte hierom van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Met de raadsman en anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat het eenmalig stompen in het gezicht in dit geval geen poging tot zware mishandeling oplevert. Nu niet kan worden vastgesteld met welke kracht verdachte heeft gestompt, acht de rechtbank niet bewezen dat de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is ontstaan door het handelen van verdachte. Hierom wordt verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 1] en de mishandeling van [slachtoffer 2] bewezen.
Opzet op beledigen
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat verdachte opzet had om de politieambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] te beledigen door in hun richting te spugen en is het onder 3 ten laste gelegde op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden ook wettig en overtuigend bewezen. Spugen richting personen is naar zijn aard beledigend.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 meer subsidiair, onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 1 september 2021, in de gemeente Zwolle [slachtoffer 1] heeft mishandeld, door genoemde [slachtoffer 1] eenmaal met de tot vuist gebalde hand in het gezicht te stompen, terwijl het feit een gebroken neus ten gevolge heeft gehad;
2
hij op 1 september 2021, in de gemeente Zwolle [slachtoffer 2] heeft mishandeld, door genoemde [slachtoffer 2] krachtig in de rug te bijten;
3
hij op 1 september 2021, in de gemeente Zwolle, opzettelijk een ambtenaar, genaamd
[verbalisant 1] (medewerker van de politie-eenheid Oost-Nederland), en een ambtenaar, genaamd [verbalisant 2] (surveillant bij de politie-eenheid Oost-Nederland), gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, door feitelijkheden,
heeft beledigd, door te spugen in de richting van genoemde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 266, 267 en 300 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en 2
telkens het misdrijf: mishandeling;
feit 3
het misdrijf: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een
ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) wordt opgelegd voor de duur van twee jaren. Zij heeft zich niet verzet tegen een vooraf bepaalde tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de maatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de ISD-maatregel gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft wel verzocht de tijd die verdachte reeds heeft doorgebracht in voorarrest in mindering te brengen op de duur van de maatregel. Subsidiair heeft hij verzocht dat de rechtbank bepaalt dat na één jaar een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de maatregel plaatsvindt.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de op te leggen maatregel houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een supermarkt gewelddadig gedragen. Nadat hij werd aangesproken op zijn agressieve gedrag, is hij in gevecht geraakt met twee supermarktmedewerkers. In dit gevecht heeft hij één van hen een gebroken neus geslagen. De ander heeft hij hard in zijn rug gebeten. Verdachte heeft de supermarktmedewerkers hierdoor pijn en letsel bezorgd. Nadat verdachte was aangehouden, gedroeg hij zich nog steeds agressief. Zowel bij zijn insluiting als bij zijn voorgeleiding heeft hij richting een politieambtenaar gespuugd. Dit is niet alleen vies, maar ook beledigend voor de politieambtenaren die gewoon hun werk deden.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 8 februari 2022 volgt hij al veelvuldig met politie en/of justitie in aanraking is geweest.
In een psychologisch rapport van 7 december 2021 staat geschreven dat in het verleden PTSS, een depressieve stoornis en een borderline persoonlijkheidsstoornis bij verdachte zijn vastgesteld. Verdachte geeft aan ten tijde van de tenlastegelegde feiten stemmen te hebben gehoord, verward te zijn geweest en geen controle over zijn gedrag te hebben gehad. Dit is volgens de psycholoog, nu verdachte zich wisselend uitlaat over zijn symptomen en over de gebeurtenissen en er sterke aanwijzingen zijn dat hij klachten aanzet of fingeert, niet waarschijnlijk.
De psycholoog kan door de houding van verdachte gedurende het onderzoek geen stoornissen die samenhangen met gewelddadig gedrag uitsluiten of vaststellen. Hoewel er veel onbekend is gebleven over verdachte, acht de psycholoog het recidiverisico ten aanzien van zowel gewelds- als vermogensdelicten hoog. Verdachte is volgens de psycholoog gebaat bij een traject waarin wordt toegewerkt naar passende huisvesting en dagbesteding. Hij neemt zelf geen verantwoordelijkheid voor zijn situatie en niet voor het oplossen daarvan. Zelfstandig of binnen een ambulant kader zal verdachte, gezien de eerdere ervaringen van de GGZ met verdachte, niet in staat zijn zich aan afspraken te houden. Binnen een ISD-maatregel kan toegewerkt worden naar een traject waarbinnen verdachte een stabiele woonplek en begeleiding krijgt.
Ook de reclassering adviseert op 21 februari 2021 bij een veroordeling een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De reclassering heeft de afgelopen periode meermalen geprobeerd om in contact te komen met verdachte, echter bleek hij hiertoe niet in staat of wenste hij niet mee te werken. Een ISD-maatregel biedt volgens de reclassering een traject met mogelijkheden om de situatie van verdachte door middel van kleine stappen te kunnen veranderen. Verdachte zal in de verschillende (intramurale en extramurale) fases voortdurend gemotiveerd worden om zich actief en coöperatief op te stellen.
ISD-maatregel
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m Sr aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van 8 februari 2022 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 1 september 2021 (de pleegdatum van de bewezenverklaarde feiten) meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals vermeld in de hiervoor genoemde rapporten, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Blijkens zijn strafblad is verdachte een actieve veelpleger. Gelet op dit strafblad en de rapporten van de psycholoog en reclassering eisen naar het oordeel van de rechtbank de veiligheid van personen en goederen dat aan verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd. De rechtbank zal deze maatregel dan ook aan hem opleggen, zodat de maatschappij tegen verdachte kan worden beschermd en kan worden gewerkt aan gedragsverandering bij verdachte zodat verdere recidive kan worden voorkomen.
De rechtbank bepaalt de duur van de ISD-maatregel op twee jaren. De rechtbank is, gelet op de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte, de binnen het kader van de maatregel te doorlopen stappen en het gegeven dat eerdere hulpverlening geen (blijvende) gedragsverandering teweeg heeft gebracht, van oordeel dat een duur van twee jaren noodzakelijk is. Gelet op het doel van de maatregel en de persoon van verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding het voorarrest in mindering te brengen op de duur van de maatregel. Ook acht de rechtbank het gelet hierop niet aangewezen om op voorhand een tussentijdse toetsing te bepalen. Desgewenst kan verdachte gedurende de ISD-maatregel zelf om een tussentijdse toetsing verzoeken.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 978,67 (negenhonderdachtenzeventig euro en zevenenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- brilreparatie € 17,35;
- eigen risico € 385,-;
- reiskosten € 26,32.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 550,- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering geheel wordt toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade acht de raadsman een bedrag van
€ 500,- redelijk. De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de beperkte draagkracht van verdachte.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank stelt als vergoeding van de immateriële schade een bedrag van € 550,- naar billijkheid vast en zal dit toewijzen. [slachtoffer 1] had een gebroken neus, dat inmiddels is hersteld, en voelt door het gebeuren meer spanning als hij opnieuw te maken heeft met agressieve klanten. De rechtbank ziet in wat de raadsman naar voren heeft gebracht over de draagkracht van verdachte geen reden om een lager bedrag toe te wijzen. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot het bedrag van € 978,67, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis, 17 maart 2022, en het overige gevorderde afwijzen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 19 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
8.6
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2)
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 1.025,- (duizendvijfentwintig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- kapotte blouse € 25,-
- hepatitis B prik (4 keer) 175,-
- hepatitis B immunoglobuline injectie € 325,-
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 500,- gevorderd.
8.7
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering geheel wordt toegewezen.
8.8
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft de schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de beperkte draagkracht van verdachte.
8.9
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank ziet in wat de raadsman naar voren heeft gebracht over de draagkracht van verdachte geen reden om een lager bedrag toe te wijzen. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot het bedrag van € 1.025,-, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis, 17 maart 2022.
8.1
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 38m, 38n en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en 2 telkens het misdrijf: mishandeling;
feit 3 het misdrijf: eenvoudige belediging terwijl de belediging wordt aangedaan aan een
ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde;
maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee (2) jaren;
schadevergoeding
[slachtoffer 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
€ 978,67 (bestaande uit € 428,67 materiële schade en € 550,- immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (feit 1 meer subsidiair) van een bedrag van € 978,67 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2022);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 978,67 (zegge: negenhonderdachtenzeventig euro en zevenenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 19 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
[slachtoffer 2]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van
€ 1.025,- (bestaande uit € 525,- materiële schade en € 500,- immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (feit 2) van een bedrag van
€ 1.025 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2022)
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 1.025 (zegge: duizendvijfentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Metgod, voorzitter, mr. J. de Ruiter en
mr. V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland met registratienummer PL0600-2021409051. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , pagina 14.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , pagina 17-18.
4.Een geschrift, te weten een letselrapportage betreffende [slachtoffer 1] , van 1 september 2021. opgemaakt door forensisch arts Van Keulen.
5.Een geschrift, te weten een letselrapportage betreffende [slachtoffer 2] , van 1 september 2021 opgemaakt door forensisch arts Van Keulen.
6.Proces-verbaal van aanhouding verdachte, pagina 4.
7.Proces-verbaal van bevindingen pagina 19.
8.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 20.