10.De beslissing
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en 2 telkens het misdrijf: mishandeling;
feit 3 het misdrijf: eenvoudige belediging terwijl de belediging wordt aangedaan aan een
ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde;
- legt aan verdachte op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee (2) jaren;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
€ 978,67 (bestaande uit € 428,67 materiële schade en € 550,- immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (feit 1 meer subsidiair) van een bedrag van € 978,67 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2022);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 978,67 (zegge: negenhonderdachtenzeventig euro en zevenenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 19 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van
€ 1.025,- (bestaande uit € 525,- materiële schade en € 500,- immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (feit 2) van een bedrag van
€ 1.025 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2022)
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 1.025 (zegge: duizendvijfentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Metgod, voorzitter, mr. J. de Ruiter en
mr. V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2022.