2.3Verweerder heeft op het beroep gereageerd en laten weten dat hij bij zijn standpunt blijft.
3. Ter beoordeling is of verweerder eisers aanvraag om een tegemoetkoming op grond van de Beleidsregel TONK terecht heeft afgewezen.
4. Verweerder heeft op 2 maart 2021 de Beleidsregel TONK vastgesteld. Deze is met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2021 in werking getreden. Deze beleidsregel is gebaseerd op de Pw. TONK is een vorm van bijzondere bijstand, zoals bedoeld in artikel 35 van de Pw.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregel TONK kan verweerder een tegemoetkoming TONK verstrekken aan de aanvrager die te maken heeft met een inkomensterugval, waardoor de betaling van noodzakelijke kosten niet mogelijk is uit de beschikbare middelen.
Artikel 2 van de Beleidsregel TONK bepaalt dat een tegemoetkoming TONK is bedoeld voor de aanvrager:
a. die door de huidige omstandigheden als gevolg van de coronacrisis te maken heeft met een onvoorzienbare en onvermijdelijke substantiële terugval in zijn of haar inkomen; en
b. die daardoor noodzakelijke woonkosten en hieraan verbonden vaste lasten van elektriciteit, gas en water niet meer kan voldoen, en
c. waarvoor andere regelingen niet of onvoldoende soelaas bieden.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregel TONK wordt onder inkomensterugval verstaan: een onvoorzienbare, onvermijdelijke en substantiële terugval in het inkomen als gevolg van de coronacrisis. Er is sprake van een substantiële terugval als het huidige inkomen met meer dan 20% is gedaald ten opzichte van:
1. bij zelfstandigen: het gemiddeld inkomen van 2019.
2. bij salaris uit dienstbetrekking: het inkomen van januari 2020.
Artikel 5, vierde lid, van de Beleidsregel TONK bepaalt dat voor het in aanmerking te nemen inkomen wordt aangesloten bij het begrip inkomen zoals vermeld in artikel 32 van de Pw.
Van belang hier is dat uit artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pw volgt dat inkomsten uit of in verband met arbeid en socialezekerheidsuitkeringen als inkomen worden beschouwd.
Artikel 13 van de Beleidsregel TONK bevat een hardheidsclausule. Op basis hiervan kan verweerder, indien de omstandigheden van het individuele geval daarvoor aanleiding geven en toe noodzaken, ten gunste van de aanvrager afwijken van deze beleidsregel.
5. Op basis van artikel 35, eerste lid, van de Pw heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet op een andere manier kunnen worden voldaan. De TONK is een invulling hiervan en bedoeld om huishoudens te ondersteunen die ten gevolge van de coronamaatregelen met een inkomensterugval te maken hebben en daardoor niet meer aan de noodzakelijke (woon)kosten kunnen voldoen, waarvoor andere regelingen geen of onvoldoende steun bieden. De TONK voorziet, wanneer aan de voorwaarden wordt voldaan, in een tegemoetkoming in deze noodzakelijke kosten.
Gemeenten voeren de TONK uit en hebben daarbij binnen dit kader aanzienlijke beleidsruimte bij het nader vormgeven van de voorwaarden. Dit leidt ertoe dat tussen gemeenten verschillen bestaan in de uitvoering van de regeling. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hier bewust voor gekozen. De verschillen tussen gemeenten maken dus niet dat sprake is van politieke willekeur. Deze kunnen wel te maken hebben met politieke verschillen tussen gemeenten.
Dat verweerder als voorwaarde voor het toekennen van TONK stelt dat het inkomen met meer dan 20% moet zijn gedaald ten opzichte van het inkomen van januari 2020 getuigt in de ogen van de rechtbank niet van onevenredige hardheid. Er zijn gemeenten die een hoger percentage hanteren.
6. Verweerder wijst erop dat eiser op 1 januari 2020 samen met zijn partner een uitkering op grond van de IOAW had. Volgens verweerder wordt onder inkomen in het kader van de TONK verstaan het gezamenlijke inkomen van de gehuwden. Verweerder stelt dat het huidige gezamenlijke inkomen van eiser en zijn partner op het moment van de aanvraag niet met meer dan 20% is gedaald ten opzichte van het gezamenlijke inkomen op 1 januari 2020.
7. Uit het besluit van 21 maart 2016 blijkt dat de inkomsten uit zelfstandige activiteiten van eiser volledig in mindering worden gebracht op de IAOW-uitkering. Tijdens de zitting heeft verweerder toegelicht dat de IOAW-uitkering in zijn geheel wordt gekort, als de inkomsten uit het bedrijf van eiser hoger zijn dan de uitkering. Als eiser geen inkomsten uit zijn eigen bedrijf heeft, wordt de IOAW-uitkering niet gekort. De IOAW-uitkering is een basisinkomen.
De rechtbank merkt op dat de vaste lasten die eiser ondanks het ontbreken van inkomsten moet voldoen, niet leiden tot een daling van inkomsten. Dit betekent alleen dat de kosten niet afnemen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht stelt dat geen sprake is van een inkomensdaling van meer dan 20% ten opzichte van het gezamenlijk inkomen op
1 januari 2020.
8. De rechtbank begrijpt dat het lastig is dat de vaste lasten doorlopen, als met het bedrijf geen inkomsten kunnen worden verworven. De rechtbank stelt echter vast dat de TONK-regeling niet is bedoeld om dit op te lossen. Deze regeling is niet in het leven geroepen om ondernemers overeind te houden. Dat dit in andere gemeenten wel gebeurd is heeft eiser niet met gegevens onderbouwd. Daarbij komt dat het verweerder vrij staat hierin zijn eigen koers te varen.
9. Voorts overweegt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn omstandigheden een afwijking van het beleid noodzakelijk maken.
10. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder eisers aanvraag om een tegemoetkoming op grond van de Beleidsregel TONK terecht heeft afgewezen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.