2.2Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat voor de vraag of de wijziging van een bestaand project significante gevolgen kan hebben, een vergelijking wordt gemaakt van de gevolgen van het bestaande project in de referentiesituatie en de gevolgen van het project na wijziging. De referentiesituatie wordt ontleend aan de geldende natuurvergunning of, bij het ontbreken daarvan, aan de milieutoestemming die gold op de referentiedatum (dat is het moment waarop artikel 6 van de Habitatrichtlijn van toepassing werd voor het betrokken Natura 2000-gebied), tenzij nadien een milieutoestemming is verleend voor een activiteit met minder gevolgen. Dan geldt die toestemming als referentiesituatie. Een referentiesituatie kan niet worden ontleend aan een natuurvergunning of milieutoestemming die is vervallen of geëxpireerd.
Als de wijziging van een project niet leidt tot een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie, dan is op grond van objectieve gegevens uitgesloten dat die wijziging significante gevolgen heeft. Dat heet intern salderen en het project is dan niet vergunningplichtig. Als de wijziging of uitbreiding van een project ten opzichte van de referentiesituatie leidt tot een toename van stikstofdepositie op reeds overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied, dan moeten de gevolgen van die toename worden onderzocht. Als uit dat onderzoek volgt dat significante gevolgen niet op voorhand op grond van objectieve gegevens kunnen worden uitgesloten (voortoets), dan is het project vergunningplichtig en moet een passende beoordeling worden gemaakt. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1507, rechtsoverweging 7. 3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres op
28 februari 2014 een melding op grond van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) heeft gedaan voor het houden van 98 melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar en 83 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar. Volgens verweerder moet die melding worden aangemerkt als de kleinste milieutoestemming sinds de relevante aanwijsdata van de betrokken Natura 2000-gebieden. Nu eiseres niet over een natuurvergunning beschikt, is de situatie uit de melding van 28 februari 2014 volgens verweerder in dit geval de referentiesituatie. Uit de berekening met AERIUS Calculator (AERIUS-berekening) van 21 oktober 2020, kenmerk RduA6N7FgaUx, blijkt dat de aangevraagde situatie ten opzichte van de situatie uit de melding van 28 februari 2014 een toename van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden en dus een verslechtering van de kwaliteit van die gebieden tot gevolg heeft. Daarom kan de gevraagde Wnb-vergunning niet worden verleend, aldus verweerder.
De beroepsgronden van eiseres
4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het college van burgemeester en wethouders van de toenmalige gemeente [plaats 2] op 28 april 1999 op grond van de Wet milieubeheer aan haar een revisievergunning heeft verleend voor het houden van 116 melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar en 116 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar. Volgens eiseres bevat deze vergunning de kleinste milieutoestemming sinds de relevante aanwijsdata van de betrokken Natura 2000-gebieden, zodat de situatie waarvoor in deze vergunning toestemming is verleend voor dit geval als referentiesituatie moet gelden. Zij is, kort samengevat, van mening dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat met de melding van 28 februari 2014 het aantal stuks vee dat in de inrichting wordt gehouden is verminderd. Eiseres heeft namelijk nooit beoogd om met die melding een verandering van het veebestand te melden.
Bovendien kan alleen een melding op grond van het Activiteitenbesluit volgens eiseres niet tot gevolg hebben dat rechten die in een milieuvergunning zijn toegekend gedeeltelijk komen te vervallen.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat uit de door haar overgelegde AERIUS-berekeningen blijkt dat de aangevraagde situatie ten opzichte van de situatie uit de revisievergunning van 28 april 1999 niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Zij is daarom van mening dat sinds 1 januari 2020 voor de aangevraagde situatie geen vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb meer is vereist.
Beoordeling van het beroep