Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[bedrijf] B.V.,
1.Het onderzoek op de terechtzitting
2.De tenlastelegging
feit 1:zich in de periode van 1 januari 2003 tot en met 25 januari 2016, samen met anderen of alleen, schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude (vennootschapsbelasting);
feit 2:in de periode van 10 januari 2009 tot en met 22 december 2014, samen met anderen of alleen, facturen valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen opmaken;
feit 3:zich in de periode van 10 oktober 2007 tot en met heden, samen met anderen of alleen, schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
3.De voorvragen
- de ten laste gelegde feiten betreffen 6-jaarsfeiten, waarvoor (weliswaar vóór de aanvang van de terechtzitting) daadwerkelijk ingevolge artikel 74 Sr. een transactievoorstel kan worden gedaan;
- er zijn geen andere procesafspraken gemaakt dan de afspraken die zijn neergelegd in de hiervoor bedoelde transactie-overeenkomst;
- de officier van justitie heeft verdachte toegezegd de vervolging te zullen staken;
- de officier van justitie en de verdediging verschillen voor het overige van mening over de redenen die moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging;
- ook bestaat tussen hen geen overeenstemming over de bewijsbaarheid en de strafbaarheid van de ten laste gelegde feiten, de strafbaarheid van verdachte (de schuldvraag) en (een bandbreedte voor) een eventueel op te leggen straf en/of maatregel. Wel zijn zij beiden van oordeel dat de ten laste gelegde fiscale feiten in ieder geval vanaf 2012 niet bewezen kunnen worden;
- in de zaak hebben zich geen benadeelde partijen gevoegd;
- het centrale delict betreft een belastingdelict en de fiscus heeft het nadeel dat zij als gevolg daarvan stelt te hebben geleden, na de aanvang van de vervolging en het onderzoek ter terechtzitting gaandeweg op een aanzienlijk lager bedrag vastgesteld dan het bedrag waarvan ook de officier van justitie oorspronkelijk is uitgegaan;
- het uiteindelijk berekende fiscale nadeel is geheel ongedaan gemaakt, doordat verdachte de desbetreffende naheffingsaanslagen volledig heeft voldaan, terwijl de kans dat verdachte in herhaling valt nihil is nu zij intussen is ontbonden en haar medeverdachte, [locatie] , reeds 10 jaar niet meer in Nederland woonachtig is;
- er is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, in het bijzonder door de termijn die is verstreken vanaf het begin van het onderzoek ter terechtzitting op 15 mei 2017 tot heden;
- de ten laste gelegde feiten betreffen grotendeels oude tot zeer oude feiten.
4.De beslissing
niet-ontvankelijkin de vervolging van verdachte.