ECLI:NL:RBOVE:2022:213

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
08-993079-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vervolging wegens belastingfraude en witwassen

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [bedrijf] B.V., een reeds ontbonden vennootschap. De officier van justitie, mr. G.J. Heidema, had de rechtbank verzocht om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Dit verzoek was gebaseerd op de lange duur van het strafrechtelijk onderzoek, de gesloten transactie-overeenkomst met de verdachte, en het feit dat het belastingnadeel inmiddels ongedaan was gemaakt. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. drs. P.J.M. Bruin, steunde de conclusie van de officier van justitie en voegde hieraan toe dat de berekening van het financiële nadeel aanzienlijk naar beneden was bijgesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Na het horen van de standpunten van zowel de officier van justitie als de verdediging, concludeerde de rechtbank dat er geen strafvorderlijk belang meer was om de vervolging voort te zetten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door mee te werken aan de transactie-overeenkomst, weloverwogen had afgezien van een rechterlijke toetsing van haar zaak. De rechtbank benadrukte dat de lange duur van de procedure, de aard van de feiten, en het feit dat de verdachte inmiddels was ontbonden, bijdroegen aan de beslissing om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte, en dit vonnis is openbaar uitgesproken op 27 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige Kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-993079-17 (P)
Datum vonnis: 27 januari 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
de reeds ontbonden vennootschap
[bedrijf] B.V.,
voorheen gevestigd aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 15 mei 2017, 11 december 2017, 23 juli 2018, 19 november 2018, 13 januari 2020 en
13 januari 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.J. Heidema en van wat door de raadsman van verdachte, mr. drs. P.J.M. Bruin, advocaat te Bloemendaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er – na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 Wetboek van Strafvordering (Sv) van 13 januari 2022 – kort en zakelijk weergegeven op neer dat verdachte:
-
feit 1:zich in de periode van 1 januari 2003 tot en met 25 januari 2016, samen met anderen of alleen, schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude (vennootschapsbelasting);
-
feit 2:in de periode van 10 januari 2009 tot en met 22 december 2014, samen met anderen of alleen, facturen valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen opmaken;
-
feit 3:zich in de periode van 10 oktober 2007 tot en met heden, samen met anderen of alleen, schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Gezien de aard van dit vonnis en de hierna te vermelden standpunten van de verdediging en de officier van justitie kan worden volstaan met voormelde korte omschrijving van het ten laste gelegde.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat hij niet-ontvankelijk wordt verklaard. Daartoe heeft hij onder meer gewezen op de lange duur die sinds de aanvang van zowel het strafrechtelijk onderzoek als de eerste zitting is verstreken, de omstandigheid dat intussen met verdachte en zijn medeverdachte, [locatie] , (bestuurder/groot aandeelhouder) een transactie-overeenkomst is gesloten die verdachten nagekomen zijn en dat het belastingnadeel intussen ongedaan is gemaakt. Ook de kans op herhaling is klein. Om die reden is er gelet op het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging geen strafvorderlijk belang meer om de strafvervolging tegen verdachte voort te zetten.
3.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman deelt de conclusie van de officier van justitie. Daarbij heeft hij niet alleen gewezen op de omstandigheden die de officier van justitie heeft genoemd, in aanvulling daarop heeft hij met name nog gewezen op de handelwijze van het Openbaar Ministerie in verband met de uitkomst van rechtshulpverzoeken en de omstandigheid dat de berekening van het financiële nadeel uiteindelijk aanzienlijk naar beneden is bijgesteld.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de officier van justitie in deze zaak en de zaak tegen de medeverdachte [locatie] een transactievoorstel aan verdachte heeft gedaan nadat deze zaken reeds ter zitting bij de rechtbank waren aangebracht. De verdachte heeft het transactievoorstel geaccepteerd en het overeengekomen bedrag is betaald.
De rechtbank heeft zich er van overtuigd dat verdachte, door in overleg met haar raadsman mee te werken aan die transactie-overeenkomst en tezamen met de officier van justitie om diens niet-ontvankelijkverklaring te verzoeken, weloverwogen van een rechterlijke toetsing van haar zaak door beantwoording door de rechter van de overige vragen van artikel 348 en met name artikel 350 Sv. wenst af te zien.
Verder heeft de rechtbank het volgende vastgesteld:
  • de ten laste gelegde feiten betreffen 6-jaarsfeiten, waarvoor (weliswaar vóór de aanvang van de terechtzitting) daadwerkelijk ingevolge artikel 74 Sr. een transactievoorstel kan worden gedaan;
  • er zijn geen andere procesafspraken gemaakt dan de afspraken die zijn neergelegd in de hiervoor bedoelde transactie-overeenkomst;
  • de officier van justitie heeft verdachte toegezegd de vervolging te zullen staken;
  • de officier van justitie en de verdediging verschillen voor het overige van mening over de redenen die moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging;
  • ook bestaat tussen hen geen overeenstemming over de bewijsbaarheid en de strafbaarheid van de ten laste gelegde feiten, de strafbaarheid van verdachte (de schuldvraag) en (een bandbreedte voor) een eventueel op te leggen straf en/of maatregel. Wel zijn zij beiden van oordeel dat de ten laste gelegde fiscale feiten in ieder geval vanaf 2012 niet bewezen kunnen worden;
  • in de zaak hebben zich geen benadeelde partijen gevoegd;
  • het centrale delict betreft een belastingdelict en de fiscus heeft het nadeel dat zij als gevolg daarvan stelt te hebben geleden, na de aanvang van de vervolging en het onderzoek ter terechtzitting gaandeweg op een aanzienlijk lager bedrag vastgesteld dan het bedrag waarvan ook de officier van justitie oorspronkelijk is uitgegaan;
  • het uiteindelijk berekende fiscale nadeel is geheel ongedaan gemaakt, doordat verdachte de desbetreffende naheffingsaanslagen volledig heeft voldaan, terwijl de kans dat verdachte in herhaling valt nihil is nu zij intussen is ontbonden en haar medeverdachte, [locatie] , reeds 10 jaar niet meer in Nederland woonachtig is;
  • er is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, in het bijzonder door de termijn die is verstreken vanaf het begin van het onderzoek ter terechtzitting op 15 mei 2017 tot heden;
  • de ten laste gelegde feiten betreffen grotendeels oude tot zeer oude feiten.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt het voorgaande gelet op in het bijzonder het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging in deze zaak mee dat enig te respecteren strafvorderlijk belang bij voortzetting van de vervolging is komen te ontvallen en wel zodanig dat zij, zoals ook door de officier van justitie en de verdediging is betoogd, de officier van justitie in de vervolging van verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren. Dit oordeel wordt versterkt door het feit dat de officier van justitie door het (weliswaar ingevolge artikel 74 Sr. te laat) aangaan van voormelde transactie-overeenkomst bij verdachte het vertrouwen heeft gewekt dat zij niet verder zal worden vervolgd.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie
niet-ontvankelijkin de vervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. H. Manuel en
mr. M.S. de Waard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.B. Cakir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2022.
Mr. M.S. de Waard is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.