ECLI:NL:RBOVE:2022:2108

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
22/873 en 22/874
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Giethoorn en invordering van dwangsommen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland. Eiseres had een chalet geplaatst op haar perceel in strijd met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het bestemmingsplan ‘Giethoorn’. Bij besluit van 31 december 2020 werd eiseres gelast om het chalet voor 1 maart 2021 te verwijderen, met een dwangsom van € 1.500 per week bij niet-naleving, tot een maximum van € 15.000. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het dwangsombesluit, maar dit werd ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel bevestigde dit besluit op 11 augustus 2021, en de Raad van State bevestigde deze uitspraak op 8 december 2021.

Eiseres heeft vervolgens verzuimd om het chalet te verwijderen, wat leidde tot een invorderingsbesluit op 12 januari 2022, waarbij het college besloot het verbeurde dwangsombedrag van € 15.000 te innen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 maart 2022 afgewezen. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het invorderingsbesluit, geregistreerd onder nummer AWB 22/874, en een verzoek om voorlopige voorziening, geregistreerd onder nummer AWB 22/873.

Tijdens de zitting op 11 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat eiseres niet aan de last heeft voldaan en dat de dwangsom rechtens onaantastbaar is. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, en dat het invorderingsbesluit rechtmatig was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat zij in acute financiële problemen verkeerde, en dat de invordering van de dwangsom gerechtvaardigd was.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 22/873 en 874
uitspraak van de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: ir. R.G. van Popta,
en
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, verweerder,
gemachtigde: J.K. de Vries.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 31 december 2020 (verder: het dwangsombesluit) heeft verweerder eiseres gelast om vóór 1 maart 2021 het in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a en/of c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 5.2.1 van het bestemmingsplan ‘Giethoorn’ geplaatste chalet op het perceel [adres 1] in [woonplaats] te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 1.500 per week dat niet aan de last is voldaan, tot een maximum van € 15.000,-.
Bij besluit op bezwaar van 15 juni 2021 heeft verweerder het door eiseres tegen het dwangsombesluit ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft de motivering van het dwangsombesluit daarbij gewijzigd in strijd met:
- artikel 2.1, eerste lid, onder a én c van de Wabo, en
- artikel 15.2.1, aanhef en onder a van het bestemmingsplan ‘Giethoorn.
Bij uitspraak van 11 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van
8 december 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2021:2736) van 8 december 2021 die uitspraak bevestigd.
Op 14 december 2021 heeft verweerders toezichthouder vastgesteld, dat het chalet door eiseres niet van haar perceel is verwijderd.
Op 12 januari 2022 (verder: het invorderingsbesluit) heeft verweerder besloten het maximaal te verbeuren dwangsombedrag van € 15.000,- van eiseres in te vorderen. Eiseres heeft tegen het invorderingsbesluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 11 maart 2022 heeft de voorzieningen-rechter dit verzoek afgewezen.
Bij besluit van 21 april 2022 heeft verweerder de bezwaren tegen het genomen invorderingsbesluit ongegrond verklaard.
Namens eiseres is tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 22/874. Gelijktijdig is namens eiseres een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer AWB 22/873.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde, alsmede de gemachtigde van verweerder. De derde partij is niet verschenen.

Overwegingen

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Eiseres dient de verbeurde dwangsom binnen zes weken nadat deze van rechtswege is verbeurd te betalen. Zij voert aan, dat zij door de invordering van de dwangsom gelet op haar vermogen en haar inkomen in acute financiële problemen zal komen. Eiseres heeft in dit verband aan de voorzieningenrechter inzage gegeven in haar recente financiële situatie door het opsturen van een salarisspecificatie en een recent bankafschrift met saldo van haar betaalrekening. Hoewel deze gegevens summier zijn, oordeelt de voorzieningenrechter dat eiseres een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening niet kan worden ontzegd.
3.1
De voorzieningenrechter stelt vast, dat de bij verweerders besluit van 15 juni 2021 aan eiseres opgelegde dwangsom rechtens onaantastbaar is. Daarvoor wordt verwezen naar de uitspraak van voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) van 8 december 2021, waarin de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 11 augustus 2021 onverkort is bevestigd.
Hieruit volgt – kort samengevat – dat verweerders besluit van 15 juni 2021 en de daarbij gehandhaafde dwangsom als zodanig in rechte onherroepelijk is geworden.
3.2
Nu de last onder dwangsom onherroepelijk is kan eiseres volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer in de uitspraak van 27 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:466) in beginsel geen argumenten aanvoeren tegen dat besluit. Dat kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als evident is dat geen overtreding is gepleegd of eiseres geen overtreder is.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan geen sprake. Eiseres heeft aangevoerd dat zij al begin 2021 de leidingen waarmee het chalet met de grond verbonden was, heeft afgekoppeld. Daargelaten of er daardoor geen sprake meer was van een overtreding blijkt daarvan niets uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 11 augustus 2021 en het proces-verbaal van de zitting van 29 juli 2021. Ook uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van 8 december 2021 blijkt niet dat dit in hoger beroep aan de orde is geweest. Als juist is wat eiseres stelt, had het voor de hand gelegen dat dit ook al was aangevoerd in het beroep en hoger beroep tegen het dwangsombesluit. Al gelet hierop kan niet worden gezegd dat dit besluit evident onjuist was.
Verder heeft eiseres gesteld dat verweerder in vergelijkbare gevallen niet handhavend op treedt. Daargelaten dat dit niet is onderbouwd kan ook dit argument tegen het dwangsombesluit thans niet meer worden aangevoerd in het beroep tegen de invordering van de dwangsom.
3.3
De voorzieningenrechter heeft, mede gelet op het voorgaande, de vraag te beantwoorden of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet aan de last heeft voldaan en op grond daarvan heeft besloten om tot invordering over te gaan van het verbeurde (maximale) dwangsombedrag van € 15.000.
3.4
Niet in geschil is dat eiseres het chalet niet vóór 1 maart 2021 heeft verwijderd. Ook op het moment van de zitting was het chalet nog altijd niet verwijderd. Daarmee staat vast dat eiseres niet aan de haar opgelegde last heeft voldaan en daardoor de maximale dwangsom van € 15.000 is verbeurd.
Anders dan eiseres stelt, ziet de last van 31 december 2020 op het verwijderen en verwijderd houden van het illegaal geplaatste chalet. Dat ook andere mogelijkheden toelaatbaar zijn geacht, zoals eiseres stelt, is niet juist. Zij kon dan ook niet aan de last voldoen door zodanige aanpassingen aan te brengen aan de verbinding(en) van het chalet met de grond dat naar haar mening niet meer kan worden gesproken van een bouwwerk.
Overigens stelt eiseres ten onrechte dat door het loskoppelen van de nutsvoorzieningen onder het chalet er geen verbinding meer met de grond is. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van 11 maart 2022 op het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het bezwaar tegen het invorderingsbesluit. Daarbij is mede van belang dat verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld dat de losgekoppelde leidingen en aansluitingen eenvoudig weer aan te koppelen zijn en bij een recente controle ook aangekoppeld waren.
3.5
Verweerder was dan ook bevoegd de verbeurde dwangsommen in te vorderen.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak dient bij een besluit over invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht te worden toegekend. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was daarvan in het geval van eiseres geen sprake. Dat eiseres in het geheel niet in staat zou zijn om het verbeurde bedrag te betalen, is niet gebleken.
3.6
Het invorderingsbesluit is derhalve rechtmatig.
4. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier, op
griffier is buiten staat te tekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.