4.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank komt tot die bewezenverklaring op grond van de volgende bewijsmiddelenen overweegt daartoe het volgende.
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek heeft de FIOD de gegevens van de rekening van medeverdachte [medeverdachte 2] over de periode 2 januari 2014 tot 16 juli 2019 opgevraagd ( [rekeningnummer] ).
Vanaf de rekening van de eenmanszaak van verdachte, [bedrijf 3] , waren in de periode januari 2014 tot en met juli 2018 vele forse overschrijvingen gedaan naar de rekening van [medeverdachte 2] ; 378 bijschrijvingen voor in totaal € 1.179.661,50.
[medeverdachte 2] op zijn beurt had in de periode januari 2014 tot en met juli 2018 forse betalingen aan medeverdachte [medeverdachte 1] gedaan. [medeverdachte 2] had geen andere in - of verkoopkanalen.
[medeverdachte 2] had in de periode van 2014 – 2018 oplopende financiële resultaten behaald.Hij had in genoemde periode een bedrag van in totaal € 837.583,-- naar [medeverdachte 1] overgemaakt.[medeverdachte 2] had van [verdachte] en [bedrijf 3] € 1.203.941,50 (€ 24.280 en € 1.179.661,50) ontvangenen een voordeel genoten van € 366.358,50 (€ 1.203.941,50 - € 837.583,--).
Alle overboekingen zagen op de handel in de [bedrijf 1] Playstation-artikelen.
Uit overzichten van [bedrijf 2] met betrekking tot leveringen in de jaren 2013 – 2019 blijkt dat de eerste levering in opdracht van [medeverdachte 1] vanuit [bedrijf 2] naar verdachte op 27 augustus 2010 was gedaan.Verdachte chatte met [medeverdachte 2] over de leveringen. Tot 2016 stuurde [medeverdachte 1] de opdrachten om de goederen te verzenden per e-mail naar [bedrijf 2] . Vanaf 2016 moest [medeverdachte 1] eerst binnen [bedrijf 1] toestemming vragen om goederen vanuit ‘ [naam] ’ naar [bedrijf 2] te sturen. Daarna kon hij [bedrijf 2] een opdracht geven voor de verzending van de goederen.
[medeverdachte 1] bood de goederen aan aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 2] deed vervolgens een aanbod aan verdachte. De levering vond plaats op adressen die verdachte had aangegeven. In de periode 2013 – 2019 zijn in opdracht van [medeverdachte 1] 6464 [bedrijf 1] PS producten verstuurd door [bedrijf 2] . Het ging daarbij om 5767 nieuwe producten en 697 refurbished producten. Naar ‘ [verdachte] Ent’ werden 4886 PS verzonden.
Bij de leveringen aan verdachte ging het in elk geval om:
- één of meer PlayStation spelcomputers, van het merk PlayStation (type 3, 500 GB) en
- één of meer PlayStation spelcomputers, type 3, 160 GB) en
- één of meer PlayStation spelcomputers, type 4, 500 GB) en
- één of meer PlayStation spelcomputers, type 4, 500 GB) en
- één of meer PlayStation spelcomputers, type 4, 1 TB en
- één of meer PlayStation spelcomputers, type 4, Batman) en
- één of meer PlayStation spelcomputers, type VR) en
- één of meer PlayStation spelcomputers, type 4 Pro, 1 TB) en
- één of meer PlayStation spelcomputers, type 4 Pro) en
- één of meer PlayStation spelcomputers, type VITA 2004 Wifi) en
- één of meer controllers, van het merk PlayStation, type Dualschock.
Ten aanzien van het bij verdachte aanwezige opzet / bewustzijn.
Verdachte heeft ten aanzien van de handel en zijn bewustheid met betrekking tot de handel in genoemde PlayStation producten– samengevat weergegeven - als volgt verklaard.
Nadat hij een jaar of acht of negen geleden via Marktplaat een PlayStation van [medeverdachte 2] had gekocht, liet deze weten hij wel vaker PlayStations kreeg. Dat aanbod nam steeds verder toe. [medeverdachte 2] kon er op een zeker moment heel veel PlayStations leveren.
De leveringen moesten aan het eind van de maand worden betaald. Het ging dan om bedragen van € 30.000,-- of € 40.000,-- en op het laatst om € 100.000,-- . Verdachte wist niet waar de goederen vandaan kwamen en hij vroeg dat ook nooit aan [medeverdachte 2] .In de periode van 2013 tot en met 2018 – heeft hij in totaal € 1.190.053,50 – betaald in verband met de levering van die PlayStation goederen. Die waren voornamelijk nieuw maar soms leek het alsof ze uit de verpakking waren geweest. Soms was alleen de doos kapot en zat de rest nog plastic.
Verdachte heeft verklaard dat het eigenlijk niet valt te verklaren dat hij in 2017 - zoals bleek uit zijn administratie - voor een bedrag van € 402.920,-- 1.466 Playstations bij of via een particulier heeft kunnen inkopen. Hij dacht daar niet over na, hij dacht: ‘Het zal wel goed zijn’. Bij de leveringen ontving hij wel pakbonnen maar hij lette niet op de naam die daarop stond. Hij vroeg zich niet af hoe [medeverdachte 2] aan de partijen kwam. Hij betaalde [medeverdachte 2] een aantal keer contant, meestal bij de McDonalds in Arnhem. Het ging dan om grote bedragen, rond de € 50.000,-- .
Het contante geld dat hij in de periode van 29 november 2017 tot en met 2 maart 2018 in zeven keer van zijn rekening heeft opgenomen (telkens bedragen van € 10.000,-- ) betaalde hij contant aan [medeverdachte 2] , in enveloppen. [medeverdachte 2] wilde toen graag contant worden betaald.
[medeverdachte 2] had verteld dat hij een voormalige notariswoning had gekocht die moest worden verbouwd. Verdachte heeft verklaard dat hij ‘het mannetje’, waarover hij en [medeverdachte 2] elkaar WhatsApp-berichtjes hebben gestuurd in november 2018 waarbij verdachte schreef:
“Als we alles gewoon cash doen..”, “Dan maar vaker Mac.”,en “
Maar je mannetje is, denk ik, wat geschrokken volgens mij..”, waarna [medeverdachte 2] schreef:
“Mannetje is echt helemaal stil.”, niet kende. Verdachte ging er vanuit dat [medeverdachte 2] wel ‘een mannetje moest hebben’ die hem van de PlayStations voorzag.
De hiervoor weergegeven verklaringen van verdachte komen in grote lijnen overeen met de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] zijn enige afnemer was. [medeverdachte 2] gaf hem een adres door, waar geleverd moest worden; meestal was dat in Haulerwijk. Bij [bedrijf 2] wist niemand van de handel tussen hem en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] kende degene aan wie [medeverdachte 2] de goederen doorverkocht niet.Hij werd steeds door [medeverdachte 2] betaald. [medeverdachte 1] wist niet voor welke prijs [medeverdachte 2] de goederen doorverkocht.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij het bedrag van in totaal € 837.593,-- dat hij in periode van 2 januari 2014 tot en met 9 juli 2018 naar [medeverdachte 1] heeft overgemaakt, heeft betaald in verband met de koop van PlayStation artikelen. [medeverdachte 1] had hem verteld dat hij bij [bedrijf 1] op de helpdesk werkte bij [bedrijf 1] en dat het ging om teruggestuurde producten en beschadigde producten. De handel groeide snel. Het ging om hele partijen, pallets vol. [medeverdachte 2] was alleen tussenpersoon. Er werd rechtstreeks geleverd, van [medeverdachte 1] - dus van [bedrijf 1] - naar verdachte. [medeverdachte 1] gaf een prijs door aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 2] bood de partijen vervolgens aan bij verdachte.
De geldstroom liep van verdachte via [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] ; [medeverdachte 2] was de schakel. Hij kreeg van [medeverdachte 1] WhatsApp-berichtjes over het aanbod, of een telefoontje. [medeverdachte 2] heeft de goederen nooit gezien. Hij deed niet of nauwelijks iets voor het geld dat hij eraan overhield, ruim € 360.000,--. Hij onderhield alleen het contact tussen de verkoper en de koper om tot een deal met betrekking tot de prijs te kunnen komen.’[medeverdachte 2] heeft zich in de jaren 2014 – 2018 ook wel contant laten betalen door verdachte, zo’n vijf tot zeven keer. Ze spraken dan af op een parkeerplaats bij de McDonalds, in Arnhem of Apeldoorn en hij kreeg het geld in een envelop. [medeverdachte 2] heeft dat contante geld vervolgens ook wel weer aan [medeverdachte 1] betaald.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard dat verdachte de betreffende goed(eren) van het merk PlayStation heeft verworven en voorhanden heeft gehad alsook overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving, redelijkerwijs, minst genomen, kon dan wel had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
In het bijzonder neemt de rechtbank daarbij allereerst in aanmerking de grote (snel groeiende) omvang van de handel in de PlayStation goederen, het structurele karakter van die handel en de daarbij aan de orde zijnde, aanzienlijke, bedragen. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat het bij deze handel ging om grotendeels nog nieuwe producten, dat de handel zonder het opmaken van facturen plaatsvond en voorts dat ook meerdere malen sprake was van contante betaling van aanzienlijke bedragen. Bovendien was naar oordeel van de rechtbank voor verdachte voldoende duidelijk dat het niet [medeverdachte 2] was, die de levering verzorgde maar een afdeling of medewerker van [bedrijf 1] , hetgeen tenminste vragen had moeten oproepen. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat verdachte op enig moment tegen [medeverdachte 2] heeft gezegd dat hij, op diens verzoek, de pakbon ‘zou verbranden.’ Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte naar hij heeft gesteld, gezien de omstandigheden wel begreep dat [medeverdachte 2] ‘een mannetje’ moest hebben. Naar oordeel van de rechtbank had het gelet op alles in de rede gelegen dat verdachte, mede gezien zijn positie als handelaar en het structurele karakter van de handel in de PlayStation producten alsook de overige opmerkelijke omstandigheden, vragen had gesteld over en meer onderzoek had verricht naar de rechtmatigheid van de herkomst van de aan hem geleverde producten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat, gelet op alle omstandigheden in samenhang bezien, vaststaat dat verdachte ten tijde van de verwerving en het voorhanden hebben van de goederen, redelijkerwijs, minst genomen had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Hoewel het dossier aanknopingspunten biedt om te vermoeden dat verdachte ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van de goederen wist dat het om door misdrijf verkregen goederen ging – of bewust dat risico heeft genomen - is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te concluderen tot de aanwezigheid van (voorwaardelijk) opzet.
Verdachte heeft in de ten laste gelegde periode digitaal kwartaal aangiften voor de omzetbelasting ingediend over 2014, 2015, 2016, en 2017en het eerste tot en met het derde kwartaal van 2018.
Verdachte heeft de aangiften zelf ingediend.Zijn accountantskantoor [bedrijf 4] controleerde de aangiften slechts globaal en berekende zo nodig een suppletie. Verdachte beschikte niet over inkoopfacturen en had verteld dat hij alleen bij particulieren inkocht; [bedrijf 4] ging daarvan uit.
Verdachte heeft verklaard dat hij eigenlijk niet goed is in het voeren van boekhouding: “Daar snap ik niks van.”Er moest regelmatig een suppletie aangifte worden ingediend; dan wist hij dat hij weer iets niet goed had gedaan. Verdachte dacht dan: “Ik zal er wel weer een potje van hebben gemaakt.”
Verdachte heeft bij de kwartaalaangiften omzetbelasting voor [bedrijf 3] over de jaren 2014 - 2018 de zogenaamde ‘margeregeling’ toegepast.
De margeregeling vloeit voort uit de zesde EEG-richtlijn (77/388/EEG van 17 mei 1977).
De achtergrond van deze regeling is dat er maar één keer omzetbelasting behoeft te worden betaald door de uiteindelijke consument. De regeling gaat uit van de gedachte dat een particulier die aan een ondernemer verkoopt al omzetbelasting heeft betaald die voor de ondernemer niet verrekenbaar is; zonder deze regeling zou omzetbelasting in de handel met particulieren accumuleren.
Volgens de margeregeling mag een ondernemer die van een particulier goederen inkoopt onder bepaalde voorwaarden, bij het doen van aangifte omzetbelasting de omzetbelasting berekenen over het verschil tussen de verkoopprijs en de inkoopprijs van de goederen: ofwel over alleen de winstmarge. In geval van verkoop met winst is de winstmarge positief; dan moet omzetbelasting betaald worden. In geval van een ‘negatieve winstmarge’ hoeft geen omzetbelasting betaald te worden, maar krijgt men ook niets terug. De regeling is in het leven geroepen omdat slechts éénmaal omzetbelasting behoeft te worden betaald door de (uiteindelijke) consument.
Het toepassen van de margeregeling is aan duidelijke, strenge regels gebonden. Het moet gaan om inkoop van
gebruiktegoederen. Goederen, gekocht van een particulier, worden als ‘gebruikte goederen’ beschouwd. Indien de inkoop het bedrag van € 500,-- overschrijdt, is bij toepassing van de regeling een inkoopverklaring vereist.
De margeregeling zal buiten toepassing moeten blijven, als weliswaar geen factuur is uitgereikt waarop omzetbelasting is vermeld, maar de wederverkoper weet of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat zijn leverancier het goed (anders dan met toepassing van de margeregeling) in het kader van een onderneming geleverd heeft.
Bij twijfel daaromtrent rust op de wederverkoper de onderzoeksplicht om zich ervan te vergewissen, dat aan de voorwaarden voor toepassing van de margeregeling is voldaan.
De rechtbank constateert dat verdachte op geen enkele wijze heeft voldaan aan deze verplichting alvorens de aangiften omzetbelasting te doen.
Ten aanzien van de voorwaarden voor toepassing van de margeregeling en het opzet van de verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat het bij de inkoop van de PlayStation artikelen ging om [bedrijf 1] Playstations in
grotendeels nieuwestaat.Verdachte heeft verder verklaard dat hij
nietzorgde voor inkoopverklaringen. Verdachte heeft ook niet zijn boekhouder om advies gevraagd over het toepassen van de margeregeling; hij heeft daarover alleen een keer iets opgezocht via Google.Verdachte heeft verder verklaard dat hij ervan uitging dat hij de margeregeling mocht toepassen omdat hij ”handelde in tweedehands producten”.
Hij maakte geen verschil tussen de inkoop van een particulier en de inkoop van een bedrijf. Van de voorwaarde met betrekking tot inkoopverklaringen was hij überhaupt niet op de hoogte.
De rechtbank overweegt dat verdachte, gelet op het voorgaande, de onder 2 ten laste gelegde aangiften omzetbelasting opzettelijk onjuist heeft ingediend. Immers, verdachte heeft zich niet gehouden aan de voorwaarden die zijn gesteld aan het toepassen van de margeregeling bij het doen van aangifte omzetbelasting. Evenmin heeft verdachte zich over die regeling laten informeren door een belastingdeskundige alvorens van de regeling gebruik te maken, hetgeen in dit geval gelet op de uiterst bijzondere omstandigheden rond de handel in de PlayStation producten voor de hand had gelegen.
Die handel, waarbij verdachte weliswaar inkocht via een particulier maar rechtstreeks kreeg geleverd vanaf een groot bedrijf, lag gelet op de omvang en het structurele karakter ervan immers eerder in de sfeer van een onderneming dan in de sfeer van handel in gebruikte, tweedehands, goederen afkomstig van een particulier.
In dit geval betrof het inkoop van – voor het grootste deel – goederen in nog nieuwe staat. Daarbij komt dat die goederen feitelijk - hoewel gekocht via een tussenpersoon – werden geleverd door een onderneming. De koop overschreed bovendien vrijwel steeds het bedrag van € 500,--, zodat volgens de regeling het beschikken over een inkoopverklaring of ander bewijs ten behoeve van de controle mocht worden verlangd.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte, door ondanks alles bij het doen van de aangiften omzetbelasting de margeregeling toe te passen bewust de aanmerkelijke kans op de koop toe heeft genomen dat die aangiften onjuist zouden zijn.