ECLI:NL:RBOVE:2022:2107

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
08-996125-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een handelaar in elektronica voor schuldheling en onjuiste belastingaangiften

Op 21 juli 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 38-jarige man, die werd beschuldigd van schuldheling van meer dan 6.000 spelcomputers en controllers van het merk PlayStation, en het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 27 augustus 2010 tot en met 3 augustus 2018, samen met anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling. De verdachte had in deze periode een aanzienlijke hoeveelheid PlayStation-producten verworven, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze goederen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit van schuldheling en het opzettelijk indienen van onjuiste belastingaangiften. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 240 dagen, waarvan 236 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 180 uur. De rechtbank overwoog dat het handelen van de verdachte een ernstige schending van het vertrouwen in het economisch verkeer en het belastingstelsel met zich meebracht, en dat hij langdurig en op grote schaal had gehandeld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996125-19 (P)
Datum vonnis: 21 juli 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 juli 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Lambregts, en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.L.P. Fauser, advocaat te Groningen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
zich in de periode van 27 augustus 2010 tot 3 augustus 2018, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte-) heling of schuldheling van 6464 spelcomputers en/of controllers van het merk PlayStation;
feit 2:
in de periode van 14 april 2014 tot 24 oktober 2018 onjuiste (kwartaal-) aangifte(n) voor de omzetbelasting heeft ingediend over het eerste kwartaal van 2014 tot en met het derde kwartaal van 2018.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Feit 1 primair:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 augustus 2010 tot en met 3 augustus 2018, te Haulerwijk, Oosterwolde, Coevorden, Apeldoorn, Hilversum, Venray, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meerdere personen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, telkens na te melden goed(eren), heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen wist(en) dat het (een) door misdrijf(v)(en) verkregen goed(eren) betrof, te weten 6464 spelcomputers en/of één of meer controllers en/of
computerspellen van het merk PlayStation, in elk geval:
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation, (type 3, 500 GB) en/of
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation, (type 3, 160 GB) en/of
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation, (type 4, 500 GB) en/of
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation, (type 4, 500 GB) en/of
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation, (type 4, 1 TB) en/of
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation (type 4, Batman) en/of
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation (type VR) en/of
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation (type 4 Pro, 1 TB) en/of
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation (type 4 Pro) en/of
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation (type VITA 2004 Wifi) en/of
  • één of meer controllers, merk PlayStation (type Dualschock) en/of
  • één of meer computerspellen, merk PlayStation (Lego StarWars en/of Uncharted 4 en/of Grand Theft Auto 5 en/of Watch Dogs 2 en/of Destiny 2 en/of Mafia 3 en/of Gran Turismo Sport en/of FIFA 2018 en/of Minecraft)
en hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van opzetheling een gewoonte heeft/hebben gemaakt;

1 subsidiair

hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 augustus 2010 tot en met 3 augustus 2018, te Haulerwijk, Oosterwolde, Coevorden, Apeldoorn, Hilversum, Venray, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meerdere personen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, telkens na te melden goed(eren), heeft/ hebben verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die goederen redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf(v)(en) verkregen goed(eren) betrof; te weten 6464 spelcomputers en/of één of meer controllers en/of computerspellen van het merk PlayStation, in elk geval:
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation, (type 3, 500 GB) en/of
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation, (type 3, 160 GB) en/of
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation, (type 4, 500 GB) en/of
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation, (type 4, 500 GB) en/of
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation, (type 4, 1 TB) en/of
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation (type 4, Batman) en/of
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation (type VR) en/of
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation (type 4 Pro, 1 TB) en/of
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation (type 4 Pro) en/of
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation (type VITA 2004 Wifi) en/of
  • één of meer controllers, merk PlayStation (type Dualschock) en/of
  • één of meer computerspellen, merk PlayStation (Lego StarWars en/of Uncharted 4 en/of Grand Theft Auto 5 en/of Watch Dogs 2 en/of Destiny 2 en/of Mafia 3 en/of Gran Turismo Sport en/of FIFA 2018 en/of Minecraft)
Feit 2:
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 14 april 2014 tot en met 24 oktober 2018, te Haulerwijk en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) althans alleen, opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name gesteld van [verdachte] , al dan niet handelend onder Bingky's Gameplay over de/het aangiftetijdvak(ken) (DOC-006):
  • het 1e kwartaal 2014 tot en met het 4e kwartaal 2014 (p. 503 en verder) en/of
  • het 1e kwartaal 2015 tot en met het 4e kwartaal 2015 (p. 509 en verder) en/of
  • het 1e kwartaal 2016 tot en met het 4e kwartaal 2016 (p. 521 en verder) en/of
  • het 1e kwartaal 2017 tot en met het 4e kwartaal 2017 (p. 533 en verder) en/of
  • het 1e kwartaal 2018 tot en met het 3e kwartaal 2018 (p. 545 en verder)
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft laten doen bij de Inspecteur der belastingen/ Belastingdienst Apeldoorn, immers heeft verdachte telkens op /in de ingeleverde aangifte(n) betreffende genoemde kwartalen een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven en/of doen/laten opgeven, terwijl dat/die feit(en) er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven.

3.De voorvragen

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, feit 1.
De rechtbank komt, zoals uit de hiernavolgende overwegingen in het vonnis zal blijken, tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten.
Het onder
1 subsidiairten laste gelegde feit - het delict schuldheling - kent op grond van artikel 417bis Sr als strafdreiging een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar dan wel een geldboete van de vijfde categorie.
Op grond van artikel 70 Sr vervalt het recht tot strafvordering door verjaring in zes jaren voor die misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld. Ten aanzien van de aanvang van de verjaringstermijn is de hoofdregel dat de verjaring begint te lopen vanaf de dag nadat het feit is gepleegd. Op grond van artikel 72 Sr lid 1 stuit elke daad van vervolging de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde. Op grond van lid 2 van dat artikel vangt na de stuiting een nieuwe verjaringstermijn aan. In onderhavige zaak heeft op 21 november 2019 een eerste conservatoire beslaglegging met toestemming van de rechter-commissaris plaatsgevonden, welke handeling als daad van vervolging is aan te merken.
De rechtbank zal gelet hierop het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaren in de vervolging van verdachte ten aanzien van feit 1 subsidiair voor zover het ten laste gelegde ziet op de periode gelegen vóór 21 november 2013 wegens verjaring van het feit.
De rechtbank heeft voor het overige vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie voor het overige ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Feit 1 en 2:
In 2019 kwam bij de Belastingdienst tijdens een project, dat zich bezighield met controle van betalingen door online gokkers, naar voren dat [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] of medeverdachte [medeverdachte 1] ) in de periode van 2013 tot en met 2017 bij gokken een bedrag van
€ 520.292,-- had ingelegd.
De Belastingdienst heeft medeverdachte [medeverdachte 1] naar aanleiding daarvan een brief gestuurd met het verzoek om vragen te beantwoorden over de herkomst van het geld.
De Belastingdienst ontving een e-mailbericht van [medeverdachte 1] met onder meer de mededeling dat het geld afkomstig was van handel in afgeschreven of tweedehands elektronica-producten, die hij, naar hij stelde, incidenteel kon verkrijgen door zijn werk bij [bedrijf 1] . [bedrijf 1] zou hem toestemming hebben verleend om die te verkopen.
Onderzoek wees uit dat [medeverdachte 1] in dienstbetrekking werkzaam was op de serviceafdeling bij [bedrijf 1] te Hilversum met als taak, onder meer, het afhandelen van garantieclaims. Het bedrijf [bedrijf 2] was een externe servicepartner die een deel van het proces verrichtte voor [bedrijf 1] ; goederen die retour werden gezonden kwamen niet fysiek bij [bedrijf 1] terecht maar werden naar [bedrijf 2] gestuurd. [medeverdachte 1] onderhield de contacten met [bedrijf 2] ; hij hield zicht op de goederen die retour kwamen en in voorraad waren. Retourgoederen werden, zo bleek uit gesprekken met zijn leidinggevenden bij [bedrijf 1] , hetzij (deels) vernietigd hetzij gebruikt als donor van onderdelen voor andere defecte toestellen of refurbished (PlayStation). [bedrijf 1] had geen toestemming gegeven aan personeelsleden om retour gezonden producten van PlayStation te kopen of verkopen.
De Belastingdienst heeft de mutaties van de Rabobankrekening van [medeverdachte 1] opgevraagd. Daaruit bleek dat hij in de periode van januari 2014 tot juli 2018 forse betalingen had ontvangen van [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] of medeverdachte [medeverdachte 2] ). Er waren 269 bijschrijvingen gedaan, voor een bedrag van in totaal € 844.393,--.
[medeverdachte 2] had op zijn beurt vele bedragen ontvangen van ‘ [bedrijf 3] ’, een eenmanszaak van verdachte. Dat bedrijf bleek jarenlang vele - door [medeverdachte 1] namens [bedrijf 1] geleverde - PlayStation spelcomputers en controllers te hebben verkocht. Medeverdachte [medeverdachte 2] had daarbij steeds gefungeerd als tussenpersoon.
Bij de Belastingdienst rezen twijfels of medeverdachte [medeverdachte 1] naar waarheid had verklaard. In het ‘Stuur - en Weegploeg’ - overleg van 16 oktober 2019 is besloten tot een strafrechtelijk onderzoek. Namens [bedrijf 1] B.V. is op 15 januari 2020 aangifte gedaan tegen verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Uit de aangifte blijkt dat [medeverdachte 1] op 10 december 2019 op staande voet is ontslagen.
Naar later is gebleken heeft verdachte de door hem uit verkoop van de Playstation spelcomputers en/of controllers - via [medeverdachte 2] afkomstig van [bedrijf 1] - verkregen inkomsten weliswaar opgegeven bij zijn aangiften omzetbelasting, echter verdachte heeft daarbij – volgens de Belastingdienst ten onrechte - de zogenaamde ‘margeregeling’ toegepast.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft als zijn standpunt betoogd dat de feiten onder 1 primair en 2 wettig en overtuigend moeten worden bewezen verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair en 2 ten laste gelegde. Daartoe is het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1:
Verdachte had geen vermoedens en/of wetenschap had met betrekking tot het feit dat de Playstation spelcomputers en/of controllers, die door [bedrijf 1] bij hem werden geleverd, waren verduisterd. Hij wist alleen dat [medeverdachte 2] een contact had bij [bedrijf 1] . Ten aanzien van de PlayStation producten betrof het retourgoederen die met regelmaat en in behoorlijke partijen werden geleverd en verdachte betaalde er een redelijke prijs voor. In geval van gebreken kon hij gebruik maken van de service van [bedrijf 1] . Verdachte had daarom geen argwaan behoeven te hebben en hij behoefde ook geen nader onderzoek te verrichten. Verdachte heeft administratie bijgehouden ten aanzien van de verkoop en hij betaalde de rekeningen veelal via de bank. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachte te goeder trouw was.
Alles in samenhang bezien bevat het dossier geen of onvoldoende bewijs dat verdachte ten tijde van de verwerving van de goederen wist of moest vermoeden dat de goederen van misdrijf afkomstig waren.
Ten aanzien van feit 2:
Anders dan de Belastingdienst-FIOD stelt, is bij het doen van de aangiften omzetbelasting terecht gebruik gemaakt van de ‘margeregeling’. Daartoe heeft de verdediging gewezen op een deskundigenbericht van mr. R.F.H. Herbers, fiscalist bij Rein Advocaten en adviseurs, waarin de voorwaarden voor toepassing van de margeregeling zijn weergegeven en toegelicht. De deskundige heeft onder meer gewezen op enkele passages uit de Kamerstukken bij de introductie van de margeregeling. Met verwijzing naar dit deskundigenbericht is betoogd dat medeverdachte [medeverdachte 2] – als tussenpersoon – niet handelde in hoedanigheid van ondernemer maar als een particulier, onder meer omdat hij geen facturen uitreikte.
Ook anderszins valt niet in te zien waarom [medeverdachte 2] als een ondernemer moet worden aangemerkt. Hij moet worden beschouwd als ‘een ander dan een ondernemer’ in de zin van artikel 28b lid 2 van de Wet op de Omzetbelasting.
Daarnaast is aangevoerd dat het weliswaar bij ongeveer 90% van de goederen leek te gaan om ‘nieuwe goederen’ maar uit het deskundigenbericht blijkt dat wanneer een particulier een nieuw goed aanschaft en dit zelf niet gebruikt maar doorverkoopt, de wederverkoper de margeregeling kan toepassen. Daarvan is in dit geval sprake, nu [medeverdachte 2] de goederen niet zelf gebruikte. Ook het standpunt van de Belastingdienst dat een ‘inkoopverklaring’ een vereiste is bij het toepassen van de margeregeling, is onjuist, aldus de raadsvrouw.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank komt tot die bewezenverklaring op grond van de volgende bewijsmiddelen [1] en overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1:
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek heeft de FIOD de gegevens van de rekening van medeverdachte [medeverdachte 2] over de periode 2 januari 2014 tot 16 juli 2019 opgevraagd ( [rekeningnummer] ).
Vanaf de rekening van de eenmanszaak van verdachte, [bedrijf 3] , waren in de periode januari 2014 tot en met juli 2018 vele forse overschrijvingen gedaan naar de rekening van [medeverdachte 2] ; 378 bijschrijvingen voor in totaal € 1.179.661,50.
[medeverdachte 2] op zijn beurt had in de periode januari 2014 tot en met juli 2018 forse betalingen aan medeverdachte [medeverdachte 1] gedaan. [medeverdachte 2] had geen andere in - of verkoopkanalen.
[medeverdachte 2] had in de periode van 2014 – 2018 oplopende financiële resultaten behaald. [2] Hij had in genoemde periode een bedrag van in totaal € 837.583,-- naar [medeverdachte 1] overgemaakt. [3] [medeverdachte 2] had van [verdachte] en [bedrijf 3] € 1.203.941,50 (€ 24.280 en € 1.179.661,50) ontvangen [4] en een voordeel genoten van € 366.358,50 (€ 1.203.941,50 - € 837.583,--).
Alle overboekingen zagen op de handel in de [bedrijf 1] Playstation-artikelen.
Uit overzichten van [bedrijf 2] met betrekking tot leveringen in de jaren 2013 – 2019 blijkt dat de eerste levering in opdracht van [medeverdachte 1] vanuit [bedrijf 2] naar verdachte op 27 augustus 2010 was gedaan. [5] Verdachte chatte met [medeverdachte 2] over de leveringen. Tot 2016 stuurde [medeverdachte 1] de opdrachten om de goederen te verzenden per e-mail naar [bedrijf 2] . Vanaf 2016 moest [medeverdachte 1] eerst binnen [bedrijf 1] toestemming vragen om goederen vanuit ‘ [naam] ’ naar [bedrijf 2] te sturen. Daarna kon hij [bedrijf 2] een opdracht geven voor de verzending van de goederen. [6]
[medeverdachte 1] bood de goederen aan aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 2] deed vervolgens een aanbod aan verdachte. De levering vond plaats op adressen die verdachte had aangegeven. In de periode 2013 – 2019 zijn in opdracht van [medeverdachte 1] 6464 [bedrijf 1] PS producten verstuurd door [bedrijf 2] . Het ging daarbij om 5767 nieuwe producten en 697 refurbished producten. Naar ‘ [verdachte] Ent’ werden 4886 PS verzonden. [7]
Bij de leveringen aan verdachte ging het in elk geval om:
  • één of meer PlayStation spelcomputers, van het merk PlayStation (type 3, 500 GB) en
  • één of meer PlayStation spelcomputers, type 3, 160 GB) en
  • één of meer PlayStation spelcomputers, type 4, 500 GB) en
  • één of meer PlayStation spelcomputers, type 4, 500 GB) en
  • één of meer PlayStation spelcomputers, type 4, 1 TB en
  • één of meer PlayStation spelcomputers, type 4, Batman) en
  • één of meer PlayStation spelcomputers, type VR) en
  • één of meer PlayStation spelcomputers, type 4 Pro, 1 TB) en
  • één of meer PlayStation spelcomputers, type 4 Pro) en
  • één of meer PlayStation spelcomputers, type VITA 2004 Wifi) en
  • één of meer controllers, van het merk PlayStation, type Dualschock.
Ten aanzien van het bij verdachte aanwezige opzet / bewustzijn.
Verdachte heeft ten aanzien van de handel en zijn bewustheid met betrekking tot de handel in genoemde PlayStation producten– samengevat weergegeven - als volgt verklaard.
Nadat hij een jaar of acht of negen geleden via Marktplaat een PlayStation van [medeverdachte 2] had gekocht, liet deze weten hij wel vaker PlayStations kreeg. Dat aanbod nam steeds verder toe. [medeverdachte 2] kon er op een zeker moment heel veel PlayStations leveren.
De leveringen moesten aan het eind van de maand worden betaald. Het ging dan om bedragen van € 30.000,-- of € 40.000,-- en op het laatst om € 100.000,-- . Verdachte wist niet waar de goederen vandaan kwamen en hij vroeg dat ook nooit aan [medeverdachte 2] . [9] In de periode van 2013 tot en met 2018 – heeft hij in totaal € 1.190.053,50 – betaald in verband met de levering van die PlayStation goederen. Die waren voornamelijk nieuw maar soms leek het alsof ze uit de verpakking waren geweest. Soms was alleen de doos kapot en zat de rest nog plastic. [10]
Verdachte heeft verklaard dat het eigenlijk niet valt te verklaren dat hij in 2017 - zoals bleek uit zijn administratie - voor een bedrag van € 402.920,-- 1.466 Playstations bij of via een particulier heeft kunnen inkopen [11] . Hij dacht daar niet over na, hij dacht: ‘Het zal wel goed zijn’. Bij de leveringen ontving hij wel pakbonnen maar hij lette niet op de naam die daarop stond. Hij vroeg zich niet af hoe [medeverdachte 2] aan de partijen kwam. Hij betaalde [medeverdachte 2] een aantal keer contant, meestal bij de McDonalds in Arnhem. Het ging dan om grote bedragen, rond de € 50.000,-- . [12]
Het contante geld dat hij in de periode van 29 november 2017 tot en met 2 maart 2018 in zeven keer van zijn rekening heeft opgenomen (telkens bedragen van € 10.000,-- ) betaalde hij contant aan [medeverdachte 2] , in enveloppen. [medeverdachte 2] wilde toen graag contant worden betaald.
[medeverdachte 2] had verteld dat hij een voormalige notariswoning had gekocht die moest worden verbouwd. Verdachte heeft verklaard dat hij ‘het mannetje’, waarover hij en [medeverdachte 2] elkaar WhatsApp-berichtjes hebben gestuurd in november 2018 waarbij verdachte schreef:
“Als we alles gewoon cash doen..”, “Dan maar vaker Mac.”,en “
Maar je mannetje is, denk ik, wat geschrokken volgens mij..”, waarna [medeverdachte 2] schreef:
“Mannetje is echt helemaal stil.”, niet kende. Verdachte ging er vanuit dat [medeverdachte 2] wel ‘een mannetje moest hebben’ die hem van de PlayStations voorzag. [13]
De hiervoor weergegeven verklaringen van verdachte komen in grote lijnen overeen met de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] zijn enige afnemer was. [medeverdachte 2] gaf hem een adres door, waar geleverd moest worden; meestal was dat in Haulerwijk. Bij [bedrijf 2] wist niemand van de handel tussen hem en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] kende degene aan wie [medeverdachte 2] de goederen doorverkocht niet. [14] Hij werd steeds door [medeverdachte 2] betaald. [medeverdachte 1] wist niet voor welke prijs [medeverdachte 2] de goederen doorverkocht. [15]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij het bedrag van in totaal € 837.593,-- dat hij in periode van 2 januari 2014 tot en met 9 juli 2018 naar [medeverdachte 1] heeft overgemaakt, heeft betaald in verband met de koop van PlayStation artikelen. [medeverdachte 1] had hem verteld dat hij bij [bedrijf 1] op de helpdesk werkte bij [bedrijf 1] en dat het ging om teruggestuurde producten en beschadigde producten. De handel groeide snel. Het ging om hele partijen, pallets vol. [medeverdachte 2] was alleen tussenpersoon. Er werd rechtstreeks geleverd, van [medeverdachte 1] - dus van [bedrijf 1] - naar verdachte. [medeverdachte 1] gaf een prijs door aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 2] bood de partijen vervolgens aan bij verdachte. [16]
De geldstroom liep van verdachte via [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] ; [medeverdachte 2] was de schakel. Hij kreeg van [medeverdachte 1] WhatsApp-berichtjes over het aanbod, of een telefoontje. [medeverdachte 2] heeft de goederen nooit gezien. Hij deed niet of nauwelijks iets voor het geld dat hij eraan overhield, ruim € 360.000,--. Hij onderhield alleen het contact tussen de verkoper en de koper om tot een deal met betrekking tot de prijs te kunnen komen.’ [17] [medeverdachte 2] heeft zich in de jaren 2014 – 2018 ook wel contant laten betalen door verdachte, zo’n vijf tot zeven keer. Ze spraken dan af op een parkeerplaats bij de McDonalds, in Arnhem of Apeldoorn en hij kreeg het geld in een envelop. [medeverdachte 2] heeft dat contante geld vervolgens ook wel weer aan [medeverdachte 1] betaald. [18]
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard dat verdachte de betreffende goed(eren) van het merk PlayStation heeft verworven en voorhanden heeft gehad alsook overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving, redelijkerwijs, minst genomen, kon dan wel had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
In het bijzonder neemt de rechtbank daarbij allereerst in aanmerking de grote (snel groeiende) omvang van de handel in de PlayStation goederen, het structurele karakter van die handel en de daarbij aan de orde zijnde, aanzienlijke, bedragen. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat het bij deze handel ging om grotendeels nog nieuwe producten, dat de handel zonder het opmaken van facturen plaatsvond en voorts dat ook meerdere malen sprake was van contante betaling van aanzienlijke bedragen. Bovendien was naar oordeel van de rechtbank voor verdachte voldoende duidelijk dat het niet [medeverdachte 2] was, die de levering verzorgde maar een afdeling of medewerker van [bedrijf 1] , hetgeen tenminste vragen had moeten oproepen. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat verdachte op enig moment tegen [medeverdachte 2] heeft gezegd dat hij, op diens verzoek, de pakbon ‘zou verbranden.’ Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte naar hij heeft gesteld, gezien de omstandigheden wel begreep dat [medeverdachte 2] ‘een mannetje’ moest hebben. Naar oordeel van de rechtbank had het gelet op alles in de rede gelegen dat verdachte, mede gezien zijn positie als handelaar en het structurele karakter van de handel in de PlayStation producten alsook de overige opmerkelijke omstandigheden, vragen had gesteld over en meer onderzoek had verricht naar de rechtmatigheid van de herkomst van de aan hem geleverde producten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat, gelet op alle omstandigheden in samenhang bezien, vaststaat dat verdachte ten tijde van de verwerving en het voorhanden hebben van de goederen, redelijkerwijs, minst genomen had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Hoewel het dossier aanknopingspunten biedt om te vermoeden dat verdachte ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van de goederen wist dat het om door misdrijf verkregen goederen ging – of bewust dat risico heeft genomen - is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te concluderen tot de aanwezigheid van (voorwaardelijk) opzet.
Ten aanzien van feit 2:
Verdachte heeft in de ten laste gelegde periode digitaal kwartaal aangiften voor de omzetbelasting ingediend over 2014 [19] , 2015 [20] , 2016 [21] , en 2017 [22] en het eerste tot en met het derde kwartaal van 2018. [23]
Verdachte heeft de aangiften zelf ingediend. [24] Zijn accountantskantoor [bedrijf 4] controleerde de aangiften slechts globaal en berekende zo nodig een suppletie. Verdachte beschikte niet over inkoopfacturen en had verteld dat hij alleen bij particulieren inkocht; [bedrijf 4] ging daarvan uit. [25]
Verdachte heeft verklaard dat hij eigenlijk niet goed is in het voeren van boekhouding: “Daar snap ik niks van.” [26] Er moest regelmatig een suppletie aangifte worden ingediend; dan wist hij dat hij weer iets niet goed had gedaan. Verdachte dacht dan: “Ik zal er wel weer een potje van hebben gemaakt.”
Verdachte heeft bij de kwartaalaangiften omzetbelasting voor [bedrijf 3] over de jaren 2014 - 2018 de zogenaamde ‘margeregeling’ toegepast.
De margeregeling vloeit voort uit de zesde EEG-richtlijn (77/388/EEG van 17 mei 1977).
De achtergrond van deze regeling is dat er maar één keer omzetbelasting behoeft te worden betaald door de uiteindelijke consument. De regeling gaat uit van de gedachte dat een particulier die aan een ondernemer verkoopt al omzetbelasting heeft betaald die voor de ondernemer niet verrekenbaar is; zonder deze regeling zou omzetbelasting in de handel met particulieren accumuleren.
Volgens de margeregeling mag een ondernemer die van een particulier goederen inkoopt onder bepaalde voorwaarden, bij het doen van aangifte omzetbelasting de omzetbelasting berekenen over het verschil tussen de verkoopprijs en de inkoopprijs van de goederen: ofwel over alleen de winstmarge. In geval van verkoop met winst is de winstmarge positief; dan moet omzetbelasting betaald worden. In geval van een ‘negatieve winstmarge’ hoeft geen omzetbelasting betaald te worden, maar krijgt men ook niets terug. De regeling is in het leven geroepen omdat slechts éénmaal omzetbelasting behoeft te worden betaald door de (uiteindelijke) consument.
Het toepassen van de margeregeling is aan duidelijke, strenge regels gebonden. Het moet gaan om inkoop van
gebruiktegoederen. Goederen, gekocht van een particulier, worden als ‘gebruikte goederen’ beschouwd. Indien de inkoop het bedrag van € 500,-- overschrijdt, is bij toepassing van de regeling een inkoopverklaring vereist. [27]
De margeregeling zal buiten toepassing moeten blijven, als weliswaar geen factuur is uitgereikt waarop omzetbelasting is vermeld, maar de wederverkoper weet of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat zijn leverancier het goed (anders dan met toepassing van de margeregeling) in het kader van een onderneming geleverd heeft.
Bij twijfel daaromtrent rust op de wederverkoper de onderzoeksplicht om zich ervan te vergewissen, dat aan de voorwaarden voor toepassing van de margeregeling is voldaan.
De rechtbank constateert dat verdachte op geen enkele wijze heeft voldaan aan deze verplichting alvorens de aangiften omzetbelasting te doen.
Ten aanzien van de voorwaarden voor toepassing van de margeregeling en het opzet van de verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat het bij de inkoop van de PlayStation artikelen ging om [bedrijf 1] Playstations in
grotendeels nieuwestaat. [28] Verdachte heeft verder verklaard dat hij
nietzorgde voor inkoopverklaringen. Verdachte heeft ook niet zijn boekhouder om advies gevraagd over het toepassen van de margeregeling; hij heeft daarover alleen een keer iets opgezocht via Google. [29] Verdachte heeft verder verklaard dat hij ervan uitging dat hij de margeregeling mocht toepassen omdat hij ”handelde in tweedehands producten”.
Hij maakte geen verschil tussen de inkoop van een particulier en de inkoop van een bedrijf. Van de voorwaarde met betrekking tot inkoopverklaringen was hij überhaupt niet op de hoogte. [30]
De rechtbank overweegt dat verdachte, gelet op het voorgaande, de onder 2 ten laste gelegde aangiften omzetbelasting opzettelijk onjuist heeft ingediend. Immers, verdachte heeft zich niet gehouden aan de voorwaarden die zijn gesteld aan het toepassen van de margeregeling bij het doen van aangifte omzetbelasting. Evenmin heeft verdachte zich over die regeling laten informeren door een belastingdeskundige alvorens van de regeling gebruik te maken, hetgeen in dit geval gelet op de uiterst bijzondere omstandigheden rond de handel in de PlayStation producten voor de hand had gelegen.
Die handel, waarbij verdachte weliswaar inkocht via een particulier maar rechtstreeks kreeg geleverd vanaf een groot bedrijf, lag gelet op de omvang en het structurele karakter ervan immers eerder in de sfeer van een onderneming dan in de sfeer van handel in gebruikte, tweedehands, goederen afkomstig van een particulier.
In dit geval betrof het inkoop van – voor het grootste deel – goederen in nog nieuwe staat. Daarbij komt dat die goederen feitelijk - hoewel gekocht via een tussenpersoon – werden geleverd door een onderneming. De koop overschreed bovendien vrijwel steeds het bedrag van € 500,--, zodat volgens de regeling het beschikken over een inkoopverklaring of ander bewijs ten behoeve van de controle mocht worden verlangd.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte, door ondanks alles bij het doen van de aangiften omzetbelasting de margeregeling toe te passen bewust de aanmerkelijke kans op de koop toe heeft genomen dat die aangiften onjuist zouden zijn.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair
hij in de periode van 21 november 2013 tot en met 3 augustus 2018, in Nederland,
telkens na te melden goederen heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof, te weten spelcomputers en controllers van het merk PlayStation, in elk geval:
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation, (type 3, 500 GB) en
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation, (type 3, 160 GB) en
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation, (type 4, 500 GB) en
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation, (type 4, 500 GB) en
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation, (type 4, 1 TB) en
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation (type 4, Batman) en
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation (type VR) en
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation (type 4 Pro, 1 TB) en
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation (type 4 Pro) en
  • één of meer spelcomputers, merk PlayStation (type VITA 2004 Wifi) en
  • één of meer controllers, merk PlayStation (type Dualschock).
Feit 2:
hij in de periode vanaf 14 april 2014 tot en met 24 oktober 2018 in Nederland opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name gesteld van [verdachte] , al dan niet handelend onder [bedrijf 3] , over de aangiftetijdvakken:
 het 1e kwartaal 2014 tot en met het 4e kwartaal 2014 en
 het 1e kwartaal 2015 tot en met het 4e kwartaal 2015 en
 het 1e kwartaal 2016 tot en met het 4e kwartaal 2016 en
 het 1e kwartaal 2017 tot en met het 4e kwartaal 2017 en
 het 1e kwartaal 2018 tot en met het 3e kwartaal 2018
onjuist en onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen/ Belastingdienst Apeldoorn, immers heeft verdachte telkens op de ingeleverde aangiften betreffende genoemde kwartalen een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven, terwijl die feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 417 bis lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
schuldheling, meermalen gepleegd.
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten onder 1 primair en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden met aftrek van het aantal dagen voorarrest en met verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen geldbedragen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft de rechtbank verzocht om aan hem in geval van een veroordeling een taakstraf op te leggen, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, mede gelet op de medische toestand van zijn echtgenote die al jarenlang heeft te kampen met ernstige psychische klachten. Zij zit thans in therapie en het gaat juist de goede kant op met haar. Indien aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd zal zijn vrouw – die suïcidaal is geweest – dat niet kunnen verwerken. Verdachte heeft verder aangevoerd dat indien aan hem onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, deze straf aan de verkeerde persoon wordt opgelegd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich als handelaar in elektronica artikelen in een periode van ongeveer vijf jaar schuldig gemaakt aan (schuld-)heling van ruim zesduizend spelcomputers en/of controllers van het merk PlayStation. Het strafbare handelen heeft langdurig alsook op grote schaal plaatsgevonden.
Bij strafbare gedragingen in het kader van heling en witwassen is sprake van misbruik van het vertrouwen waarop het economisch verkeer grotendeels is gestoeld en van misleiding van goedwillende bedrijven en consumenten. Strafbaar handelen zoals hier aan de orde heeft een ontwrichtende werking ten aanzien van het financieel economisch stelsel in onze samenleving. Verdachte heeft door zijn handelen langdurig misbruik gemaakt van zijn positie en louter zijn eigen financieel gewin voor ogen gehad.
Verdachte heeft daarnaast gedurende enkele jaren opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting ingediend door bij het invullen van die aangiften de zogenaamde margeregeling toe te passen als gevolg waarvan hij minder omzetbelasting betaalde dan hij in werkelijkheid verschuldigd was. Daarmee is misbruik gemaakt van het vertrouwen en het beginsel van solidariteit waarop het belastingstelsel is gestoeld en waar de samenleving, in het kader van het algemeen maatschappelijk belang en een behoorlijk functioneren van het financieel-economisch stelsel, op moet kunnen rekenen.
De rechtbank acht het handelen van verdachte dan ook kwalijk en rekent hem dit aan.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank allereerst rekening met de aard en ernst van de feiten en slaat daarbij acht op de lange duur van de periode waarin en de schaal waarop de schuldheling is gepleegd alsook het bedrag dat daarmee gemoeid is geweest.
Blijkens een door de FIOD-belastingdienst gemaakte berekening heeft verdachte de uit misdrijf verkregen PlayStation goederen, via de tussenpersoon, ingekocht voor een bedrag van in totaal meer dan € 1.200.000,-- .
De LOVS-oriëntatiepunten van de rechtspraak geven als richtsnoer voor de straftoemeting bij fraude in geval van een feit als het onderhavige - gelet op de hoogte van het aan de orde zijnde fraudebedrag - de oplegging van een gevangenisstraf van 24 maanden.
Gezien de aard en ernst van de gepleegde feiten en de oriëntatiepunten komt in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking.
Behalve met het voorgaande houdt de rechtbank echter tevens rekening met de positie van verdachte, zijn strafblad, zijn proceshouding, zijn persoonlijke omstandigheden, het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 24 juni 2022 blijkt dat verdachte na 2005 niet meer is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Bij de strafoplegging neemt de rechtbank in het voordeel van verdachte in aanmerking dat bij het strafbare handelen - zoals eerder overwogen ten aanzien van de bewezenverklaring - geen sprake is geweest van opzettelijk handelen.
Het strafproces heeft veel impact op verdachte alsook op zijn gezin. Hij is bezig om zijn leven weer op orde te krijgen. Na een periode van herbezinning is verdachte op 22 maart 2021 gestart met een nieuw bedrijf voor online handel in elektronica en games. Hij koopt echter niet meer grote partijen producten in.
Verdachte heeft verklaard van deze strafzaak te hebben geleerd. Hij laat zijn administratie tegenwoordig door een ander doen en hij regelt zo nodig een inkoopverklaring. Naast zijn werk wil hij er voor zijn echtgenote kunnen zijn.
In verband met naheffingsaanslagen is verdachte in contact met de Belastingdienst. Tegen bepaalde aanslagen is een bezwaarschrift ingediend.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank verder, gelet op artikel 6 EVRM, rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaren in (een fase van) het strafproces.
In onderhavige strafzaak is met machtiging van de rechter-commissaris op 21 november 2019 voor het eerst conservatoir beslag gelegd onder verdachte. Verdachte is kort daarna, op 2 december 2019, aangehouden. De redelijk termijn is derhalve overschreden met een termijn van bijna acht maanden.
De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande in samenhang bezien - in het bijzonder in de proceshouding en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de schending van de redelijke termijn - en met name gelet op de partiële vrijspraak aangaande de onder 1 primair tenlastegelegde opzetheling, anders dan de officier van justitie thans geen aanleiding om aan de verdachte een volledig onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank ziet daarentegen aanleiding om te kiezen voor een andere strafmodaliteit en aan verdachte een forse taakstraf en daarnaast een vrijwel geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur op te leggen.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het onder verdachte inbeslaggenomen geld - zoals vermeld op de beslaglijst in de vorm van vijf items waarbij telkens bedragen aan contant geld zijn genoemd - moet worden verbeurdverklaard.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het inbeslaggenomen geld geen standpunt ingenomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt dat het geld onder dubbele titel - zowel op grond van artikel 94 Sr als op grond van artikel 94a Sr - in beslag is genomen. De rechtbank is allereerst van oordeel dat het inbeslaggenomen contante geld niet moet worden verbeurd verklaard nu niet vaststaat dat dat geld verband houdt met een of meer bewezenverklaarde feiten. De rechtbank is verder van oordeel dat het geld niet aan de verdachte moet worden teruggegeven, gezien het feit dat behalve strafvorderlijk beslag sprake is van conservatoir beslag. De rechtbank zal gelet hierop geen verdere beslissingen nemen ten aanzien van het beslag.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 70 en 72 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie t.a.v. 1 subsidiair:
- Verklaart het openbaar ministerie
niet ontvankelijkin de vervolging van verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
ten aanzien van de periode gelegen vóór 21 november 2013;
Bewezenverklaring:
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Strafbaarheid feiten:
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
Schuldheling, meermalen gepleegd.
feit 2, het misdrijf:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde;
Straf:
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
236 (tweehonderdzesendertig ) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen;
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. H. Manuel en J.W. Bollen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst-FIOD in het
2.Het proces-verbaal van verdenking, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] en gesloten op 29 oktober 2019 AMB-001 (pag. 171 – 178, i.h.b. pag. 176).
3.DOC-008 (pag. 682 – 684).
4.Bankgegevens DOC-009 (pag. 685 – 690) en DOC-010 (pag. 691).
5.Het proces-verbaal van bevindingen ‘Leveringen goederen’, AMB-011 (pag. 215 bovenaan).
6.Het proces-verbaal van bevindingen ‘Leveringen goederen’, AMB 011 (pag. 219).
7.Het proces-verbaal van bevindingen AMB-012, overzicht verduisterde PS (pag. 228 - 233) en DOC-015 (pag. 704 – 707), lijst van leveringen v.a. 5 jan. 2012 – eind juni 2018.
8.Het proces-verbaal van bevindingen aantal goederen, AMB-012 (pag. 228 – 233, i.h.b. pag. 229 onderaan, pag. 230 en pag. 231) en DOC-017 tot en met DOC-021.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, V-003-01 (pag. 147 onderaan); V-003-02 (pag. l52 onderaan).
10.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte V-003-02 (pag. 152 bovenaan).
11.DOC-012, overzicht van inkopen bij medeverdachte [medeverdachte 2] over 2017 (pag. 694).
12.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte V-003-03 (pag. 155, halverwege en onderaan).
13.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte V-003-05 (pag. 163 onderaan en 164 bovenaan).
14.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] (pag. 94, onderaan).
15.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] (pag. 95, bovenaan).
16.Processen-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] V-002-02 (pag. 114 onderaan); V-002-03, (pag. 117, derde alinea, pag. 118 bovenaan); V-002-04 (pag. 124 onderaan).
17.Het proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 2] , V-002-04 (pag. 124 onderaan).
18.Het proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 2] , V-002-04 (pag. 123 onderaan en pag. 124 bovenaan).
19.Ambtsedig opgemaakte verklaring Belastingdienst van 8 november 2019, DOC-006 (pag. 492 e.v., i.h.b. pag. 492, 493 en 503 e.v.).
20.DOC-006 (i.h.b. pag. 492, 493 pag. 509 e.v.).
21.DOC-006 (i.h.b. pag. 492, 493 pag. 521 e.v.).
22.DOC-006 (i.h.b. pag. 492, 493 pag. 533 e.v.).
23.DOC-006 (i.h.b. pag. 492, 493 pag. 545 e.v.).
24.Het proces-verbaal van ambtshandelingen AMB-006 (pag. 201, derde alinea) en het proces-verbaal van verhoor verdachte V-003-02 (pag. 151).
25.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-003-02 (pag. 151 halverwege) en relaas /algemeen proces-verbaal, AD-001-01 (pag. 55 onderaan).
26.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte V-003-01 (pag. 146 halverwege).
27.Algemeen dossier, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] van de FIOD-Belastingdienst (pag. 13 onderaan en 14 bovenaan).
28.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-003-02 (pag. 152, derde alinea).
29.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-003-02 (derde alinea) en V-003-04 (pag. 161 bovenaan).
30.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-003-02 (pag. 151 derde en vijfde alinea en pag. 152 bovenaan).