4.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank komt - zoals uit het hiernavolgende blijkt - op grond van wettige bewijsmiddelentot een bewezenverklaring van het onder 1
subsidiairten laste gelegde (schuld-) witwassen.
Feit 1primair: vrijspraak.
De rechtbank spreekt verdachte allereerst vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde opzettelijk (gewoonte-)witwassen.
Hoewel het dossier naar oordeel van de rechtbank weliswaar enige aanknopingspunten biedt om te vermoeden dat verdachte ten tijde van het verwerven, het voorhanden krijgen en/of gebruikmaken van de geldbedragen wist dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit misdrijf, bevat het dossier onvoldoende bewijs om ten aanzien van verdachte te concluderen tot de aanwezigheid van (voorwaardelijk) opzet.
Feit 1subsidiair: wettig en overtuigend bewezen
De rechtbank overweegt allereerst ten aanzien van het bij feit 1 subsidiair toepasselijke (beoordelings-) kader als volgt.
De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek heeft de FIOD de gegevens van de rekening van verdachte over de periode 2 januari 2014 tot 16 juli 2019 opgevraagd ( [rekeningnummer] ). Van de rekening van de eenmanszaak van [medeverdachte 2] , [bedrijf 3] , waren in de periode januari 2014 tot en met juli 2018 vele forse overschrijvingen gedaan naar de rekening van verdachte; 378 bijschrijvingen voor in totaal € 1.179.661,50. Verdachte had op zijn beurt in de periode januari 2014 tot en met juli 2018 forse betalingen gedaan aan [medeverdachte 1] . Hij had geen andere in - of verkoopkanalen.
Verdachte had in de periode van 2014 – 2018 oplopend financiële resultaten behaald.Hij heeft in genoemde periode een bedrag van in totaal € 837.583,-- naar [medeverdachte 1] overgemaakt.
Verdachte had van [medeverdachte 2] en [bedrijf 3] samen € 1.203.941,50
(€ 24.280 en € 1.179.661,50) ontvangenen na (aftrek van) de betalingen aan [medeverdachte 1] financieel voordeel genoten van € 366.358,50 (€ 1.203.941,50 - € 837.583,--). Alle overboekingen zagen op de handel in de [bedrijf 1] Playstation-artikelen.
Uit overzichten van [bedrijf 2] met betrekking tot leveringen in de jaren 2013 – 2019 blijkt dat de eerste levering in opdracht van [medeverdachte 1] vanuit [bedrijf 2] naar [medeverdachte 2] op 27 augustus 2010 was gedaan.Verdachte chatte met medeverdachte [medeverdachte 2] over die leveringen.
Tot 2016 stuurde [medeverdachte 1] de opdrachten om de goederen te verzenden per e-mail naar [bedrijf 2] . Vanaf 2016 moest [medeverdachte 1] eerst binnen [bedrijf 1] toestemming vragen om goederen vanuit ‘ [naam] ’ naar [bedrijf 2] te sturen. Daarna kon hij [bedrijf 2] een opdracht geven voor de verzending van de goederen.[medeverdachte 1] bood de goederen aan aan verdachte en verdachte deed vervolgens een aanbod aan [medeverdachte 2] . De levering vond plaats op adressen die [medeverdachte 2] had aangegeven.
In de periode 2013 – 2019 zijn in opdracht van [medeverdachte 1] 6464 [bedrijf 1] PS producten verstuurd door [bedrijf 2] . Het ging daarbij om 5767 nieuwe producten en 697 refurbished producten. Naar ‘ [bedrijf 4] ’ werden 4886 PS verzonden.
Ten aanzien van het handelen van [medeverdachte 1] acht de rechtbank - ook in diens vonnis van heden - wettig en overtuigend bewezen, mede gelet op zijn volledig bekennende verklaringen, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de verduistering van 6464 PlayStation spelcomputers en controllers van [bedrijf 1] B.V. , die hij als werknemer van [bedrijf 1] onder zich had.
Ten aanzien van het handelen van de medeverdachte [medeverdachte 2] acht de rechtbank - ook in diens vonnis van heden - wettig en overtuigend bewezen dat hij zich, mede gelet op diens verklaringen en die van [medeverdachte 1] en verdachte, schuldig heeft gemaakt aan (schuld-) heling van de PlayStation spelcomputers en controllers van [bedrijf 1] B.V. Daarbij neemt de rechtbank onder meer in aanmerking de grote (snel groeiende) omvang van de handel in de PlayStation goederen, het structurele karakter van die handel en de daarbij aan de orde zijnde, aanzienlijke, bedragen. De rechtbank heeft daarbij verder in aanmerking genomen dat het ging om grotendeels nog nieuwe producten, dat de handel zonder het opmaken van facturen plaatsvond en voorts dat ook meerdere malen sprake was van contante betaling van aanzienlijke bedragen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat vaststaat dat de onder 1 ten laste gelegde geldbedragen voorwerpen betroffen ‘uit enig misdrijf afkomstig’.
Ten aanzien van het handelen van verdachte en het al dan niet aanwezige opzet / bewustzijn:
Verdachte heeft ten aanzien van de handel in de PlayStation-producten en zijn bewustheid met betrekking tot die handel - samengevat weergegeven - als volgt verklaard.
Het bedrag van in totaal € 837.593,--, dat hij in periode van 2 januari 2014 tot en met 9 juli 2018 naar [medeverdachte 1] heeft overgemaakt, heeft hij betaald in verband met de koop van PlayStation artikelen. [medeverdachte 1] had hem verteld dat hij bij [bedrijf 1] werkte, op de helpdesk, en dat het ging om teruggestuurde producten en beschadigde producten. De handel groeide snel. Het ging om hele partijen, pallets vol. Verdachte was alleen tussenpersoon.
Er werd rechtstreeks geleverd, van [medeverdachte 1] - dus van [bedrijf 1] - naar [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] gaf een prijs door aan verdachte en verdachte bood de partijen vervolgens aan bij [medeverdachte 2] .De geldstroom liep van [medeverdachte 2] via verdachte naar [medeverdachte 1] ; verdachte was alleen de schakel. Hij kreeg van [medeverdachte 1] WhatsApp-berichtjes over het aanbod of een telefoontje.
Verdachte heeft de goederen zelf nooit gezien. Hij deed niet of nauwelijks iets voor het geld dat hij eraan overhield, ruim € 360.000,--. Hij onderhield alleen het contact tussen de verkoper en de koper om tot een deal met betrekking tot de prijs te kunnen komen.’In de jaren 2014 – 2018 heeft hij zich ook wel contant laten betalen door [medeverdachte 2] , zo’n vijf tot zeven keer. Ze spraken dan af op een parkeerplaats bij de McDonalds, in Arnhem of Apeldoorn en hij kreeg het geld in een envelop. Verdachte heeft dat contante geld ook wel gebruikt voor betaling aan [medeverdachte 1] .
De hiervoor weergegeven verklaringen komen in grote lijnen overeen met de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte zijn enige afnemer was. Verdachte gaf hem een adres door, waar geleverd moest worden; meestal was dat in Haulerwijk. [medeverdachte 1] kende degene aan wie verdachte de goederen doorverkocht niet.[medeverdachte 1] werd steeds door verdachte betaald.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte, nadat hij een jaar of acht of negen jaar geleden via Marktplaat een PlayStation van hem had gekocht, verdachte hem liet weten dat hij wel vaker PlayStations kreeg. Dat aanbod nam steeds verder toe. Verdachte kon op een zeker moment heel veel PlayStations leveren.
De leveringen moesten aan het eind van de maand worden betaald. Het ging dan om bedragen van € 30.000,-- of € 40.000,-- en op het laatst om € 100.000,-- .In de periode van 2013 tot en met 2018 heeft [medeverdachte 2] in totaal € 1.190.053,50 betaald in verband met de levering van de Playstation goederen. De goederen waren voornamelijk nieuw maar soms leek het alsof ze uit de verpakking waren geweest.Bij de leveringen ontving [medeverdachte 2] pakbonnen.
Hij betaalde verdachte een aantal keer contant, meestal bij de McDonalds in Arnhem. Het ging dan om grote bedragen, rond de € 50.000,-- .[medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte op enig moment graag contant betaald wilde worden.
Het geld dat [medeverdachte 2] in de periode van 29 november 2017 tot en met 2 maart 2018 in zeven keer contant van zijn rekening heeft opgenomen (telkens bedragen van € 10.000,-- ) betaalde hij aan verdachte, in enveloppen. Verdachte had [medeverdachte 2] verteld dat hij een voormalige notariswoning had gekocht die moest worden verbouwd.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij ‘het mannetje’, waarover hij en verdachte elkaar WhatsApp-berichtjes hebben gestuurd in november 2018, waarbij [medeverdachte 2] schreef:
“Als we alles gewoon cash doen..”, “Dan maar vaker Mac.”,en “
Maar je mannetje is, denk ik, wat geschrokken volgens mij..”, waarna verdachte schreef:
“Mannetje is echt helemaal stil.”, niet kende.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat gelet op het voorgaande wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard dat verdachte voorwerpen, te weten meerdere geldbedragen - in totaal een bedrag van € 1.203.941,50 -, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij
redelijkerwijs moest vermoedendat die geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enige misdrijven.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking de grote (snel groeiende) omvang van de handel in de PlayStation goederen, het structurele karakter van die handel en de daarbij aan de orde zijnde, aanzienlijke, bedragen.
De rechtbank neemt bij haar oordeel verder in aanmerking dat het bij de handel ging om grotendeels nog nieuwe producten, dat de handel plaatsvond zonder het opmaken van facturen en voorts dat meerdere malen sprake is geweest van contante betalingen van aanzienlijke bedragen. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat [medeverdachte 2] op enig moment tegen Hendriks heeft gezegd dat hij, op diens verzoek, de pakbon ‘zou verbranden’, alsook de inhoud van de hiervoor weergegeven, tussen [medeverdachte 2] en verdachte uitgewisselde, chatberichten waarin wordt gesproken over een ‘
mannetje’.
Naar oordeel van de rechtbank had het gelet op voornoemde omstandigheden alleszins in de rede gelegen wanneer verdachte, in het bijzonder gelet op zijn positie als ‘tussenhandelaar’, het structurele karakter van de handel en de overige omstandigheden, meer vragen had gesteld over - en onderzoek had verricht naar de rechtmatigheid van de herkomst van de aan en door hem verhandelde PlayStation producten, hetgeen verdachte heeft nagelaten.
De rechtbank is gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, van oordeel dat vaststaat dat verdachte ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden hebben en/of het gebruikmaken van de geldbedragen,
redelijkerwijs kon en moest vermoedendat het uit misdrijf afkomstige geldbedragen betrof.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair (sub b) ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte ook het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de opgevraagde bankgegevens is gebleken dat verdachte over de jaren 2014 – 2018 als inkomsten uit de handel in de PlayStation producten een bedrag van in totaal € 1.203.941,50 heeft ontvangen.Het door hem behaalde financiële resultaat uit de handel over de periode janauri 2014 – juli 2018 was - na de betalingen aan [medeverdachte 1] - € 335.369,-- .
Uit een door de Belastingdienst opgemaakte ambtsedig opgemaakte verklaring blijkt dat de aangiften inkomstenbelasting van verdachte over de ten laste gelegde tijdvakken, ingediend op respectievelijk 8 juni 2016, 1 augustus 2017, 8 oktober 2018 en 10 juli 2019 (pag. 323) door een medewerker van het [bedrijf 5] V.O.F. te Linne digitaal zijn gediend.
Voornoemde inkomsten uit de handel in de electronica-goederen (PlayStation goederen: spelcomputers en controllers afkomstig van [bedrijf 1] ) zijn daarin niet opgegeven.
Ten aanzien van het opzet:
Verdachte heeft verklaard dat hij in de periode 2 januari 2014 tot en met 2018 Playstation gerelateerde artikelen, goederen afkomstig van [bedrijf 1] , heeft verhandeld. Nadat hij voor zichzelf een Playstation 4 van [medeverdachte 1] had gekocht groeide die handel snel; het ging daarbij om hele partijen, pallets vol. Dat was al vrij snel zo.
Verdachte heeft zijn belastingadviseur nimmer ingelicht over de inkomsten uit de handel, en deze evenmin om advies gevraagd.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, kort gezegd dat hij er nooit aan heeft gedacht om die extra inkomsten op te geven, in het licht van het voorgaande, ongeloofwaardig.
De rechtbank neemt hierbij in de eerste plaats in aanmerking de grote schaal waarop de handel heeft plaatsgevonden alsook de omvang van de genoten inkomsten. Gelet daarop moet voor verdachte duidelijk zijn geweest dat sprake was van inkomsten uit nevenactiviteiten, die moesten worden opgegeven bij het doen van aangifte. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat het - mede gelet op die omvang van de handel - in de rede had gelegen om ten minste advies aan zijn belastingadviseur te vragen, hetgeen verdachte niet heeft gedaan. Tot slot neemt de rechtbank bij haar oordeel nog in aanmerking dat verdachte op enig moment medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verzocht om de door hem aan verdachte betaalde contante geldbedragen uit zijn boekhouding te halen, dit met het oog op mogelijke problemen met de Belastingdienst.
Verdachte heeft gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, de aangiften inkomstenbelasting opzettelijk onjuist en onvolledig laten doen door telkens op de ingeleverde aangiften een onjuist bedrag aan belastbaar inkomen te doen opgeven, terwijl deze gedragingen er tevens toe strekten dat te weinig belasting werd geheven.