ECLI:NL:RBOVE:2022:2105

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
08-996130-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldwitwassen en opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting door verdachte

De rechtbank Overijssel heeft op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 40-jarige man, die werd beschuldigd van schuldwitwassen en het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 296 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast werd hem een taakstraf van 200 uur opgelegd. De man had zich gedurende enkele jaren schuldig gemaakt aan schuldwitwassen van geldbedragen afkomstig uit misdrijf, met een totaalbedrag van € 1.203.941,50. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het verbergen van de herkomst van deze geldbedragen en dat hij opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan over de jaren 2014 tot en met 2018. De rechtbank verklaarde het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging voor de periode vóór 2 december 2013 wegens verjaring. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld in het geval van het schuldwitwassen, maar dat hij wel degelijk op de hoogte had moeten zijn van de onrechtmatige herkomst van de geldbedragen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de impact van de strafvervolging op zijn gezin, en besloot tot een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996130-19 (P)
Datum vonnis: 21 juli 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 juli 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Lambregts, en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Helmantel, advocaat te Sappemeer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:zich in de periode van 27 augustus 2010 tot en met 3 augustus 2018 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte) witwassen of schuldwitwassen van 6464 spelcomputers en/of een bedrag van in totaal € 1.203.941,50.
feit 2:in de periode van 8 juni 2016 tot en met 10 juli 2019 opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting heeft ingediend, over de periode van 2014 tot en met 2018.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Feit 1
primair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 augustus 2010 tot en met 3 augustus 2018, te Sint Odiliënberg, Haulerwijk en/of Oosterwolde, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meerdere personen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(sub a)
van voorwerpen, te weten
  • 6464 spelcomputers en/of computerspellen en/of controllers van het merk PlayStation en/of
  • één of meer geldbedrag(en), (tot een totaal van) EUR 1.203.941,50
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen was/waren en/of heeft verborgen en/of verhuld wie die voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad en/of
(sub b)
voorwerpen, te weten één of meer geldbedrag(en), (tot een totaal van) EUR 1.203.941,50, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van die voorwerpen, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dit/die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - (deels) afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven), hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
subsidiair:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 augustus 2010 tot en met 3 augustus 2018, te Sint Odiliënberg, Haulerwijk en/of Oosterwolde, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meerdere personen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(sub a)
van voorwerpen, te weten
  • 6464 spelcomputers en/of computerspellen en/of controllers van het merk PlayStation en/of
  • één of meer geldbedrag(en) (tot een totaal van) EUR 1.203.941,50
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen was/waren en/of heeft verborgen en/of verhuld wie die voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad en/of
(sub b)
voorwerpen, te weten één of meer geldbedrag(en), (tot een totaal van) EUR 1.203.941,50 heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van die voorwerpen, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - (deels) afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven).
2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 8 juni 2016 tot en met 10 juli 2019, te Sint Odiliënberg en/of Apeldoorn, althans in Nederland,
opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer) (digitale) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen ten name gesteld van verdachte over de/het aangiftetijdvak(ken) (DOC-001):
- het jaar 2014 (p. 332 en verder) en/of
- het jaar 2015 (p. 341 en verder) en/of
- het jaar 2016 (p. 350 en verder) en/of
- het jaar 2017 (p. 359 en verder) en/of
- het jaar 2018 (p. 368 en verder)
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft laten doen bij de Inspecteur der belastingen/Belastingdienst Apeldoorn, immers heeft verdachte telkens op/in de ingeleverde aangifte(n) een onjuist bedrag aan belastbaar inkomen opgegeven en/of doen/laten opgeven, terwijl dat/die feit(en) er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven.

3.De voorvragen

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolgíng voor zover sprake is van verjaring van feiten.
De rechtbank komt, zoals uit de hiernavolgende overwegingen zal blijken, tot integrale vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De rechtbank komt daarnaast tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten.
Het onder
1 subsidiairten laste gelegde feit - het delict schuldwitwassen - kent op grond van artikel 420quater Sr als strafdreiging een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren dan wel een geldboete van de vijfde categorie.
Op grond van artikel 70 Sr vervalt het recht tot strafvordering door verjaring in zes jaren voor die misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld. Ten aanzien van de aanvang van de verjaringstermijn geldt als hoofdregel dat de verjaring begint te lopen vanaf de dag nadat het feit is gepleegd. Op grond van artikel 72 Sr lid 1 stuit elke daad van vervolging de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde. Op grond van lid 2 van dat artikel vangt na de stuiting een nieuwe verjaringstermijn aan. In onderhavige zaak hebben op 2 december 2019 verschillende doorzoekingen plaatsgevonden. [1]
De rechtbank zal gelet hierop het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaren in de vervolging van verdachte ten aanzien van feit 1 subsidiair voor zover het ten laste gelegde ziet op de periode gelegen vóór 2 december 2013, wegens verjaring van het feit.
De rechtbank heeft voor het overige vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie voor het overige ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Feit 1 en 2:
In 2019 kwam bij de Belastingdienst tijdens een project, dat zich bezighield met controle van betalingen door online gokkers, naar voren dat [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] of medeverdachte [medeverdachte 1] ) in de periode van 2013 tot en met 2017 bij gokken een bedrag van
€ 520.292,-- had ingelegd.
De Belastingdienst heeft medeverdachte [medeverdachte 1] naar aanleiding daarvan een brief gestuurd met het verzoek om vragen te beantwoorden over de herkomst van het geld.
In antwoord daarop deelde medeverdachte [medeverdachte 1] de Belastingdienst in een e-mailbericht onder meer mee dat het geld afkomstig was van handel in afgeschreven of tweedehands elektronicaproducten, die hij, naar hij stelde, incidenteel kon verkrijgen door zijn werk bij [bedrijf 1] . [bedrijf 1] zou hem toestemming hebben verleend om die te verkopen.
Onderzoek wees uit dat [medeverdachte 1] in dienstbetrekking werkzaam was op de serviceafdeling bij [bedrijf 1] B.V. te Hilversum met als taak, onder meer, het afhandelen van garantieclaims. Het bedrijf [bedrijf 2] was een externe servicepartner die een deel van het proces verrichtte voor [bedrijf 1] ; goederen die retour werden gezonden kwamen niet fysiek bij [bedrijf 1] terecht maar werden naar [bedrijf 2] gestuurd. [medeverdachte 1] onderhield de contacten met [bedrijf 2] ; hij hield zicht op de goederen die retour kwamen en in voorraad waren. Retourgoederen werden, zo bleek uit gesprekken met zijn leidinggevenden bij [bedrijf 1] , hetzij (deels) vernietigd hetzij gebruikt als donor van onderdelen voor andere defecte toestellen of refurbished (PlayStation).
[bedrijf 1] had geen toestemming gegeven aan personeelsleden om retour gezonden producten van PlayStation te kopen of te verkopen.
De Belastingdienst heeft de mutaties van de Rabobankrekening van [medeverdachte 1] opgevraagd. Daaruit bleek dat hij in de periode van januari 2014 tot juli 2018 forse betalingen had ontvangen van [verdachte] (hierna: verdachte). Er waren 269 bijschrijvingen gedaan, voor een bedrag van in totaal € 844.393,--.
Verdachte had op zijn beurt vele bedragen ontvangen van ‘ [bedrijf 3] ’, een eenmanszaak van medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). Dat bedrijf bleek jarenlang vele - door [medeverdachte 1] namens [bedrijf 1] geleverde - PlayStation spelcomputers en controllers te hebben verkocht. Verdachte had daarbij steeds gefungeerd als tussenpersoon.
Bij de Belastingdienst rezen twijfels of [medeverdachte 1] naar waarheid had verklaard. In het ‘Stuur - en Weegploeg’ - overleg van 16 oktober 2019 is besloten tot een strafrechtelijk onderzoek. Namens [bedrijf 1] B.V. is op 15 januari 2020 aangifte gedaan tegen verdachte en tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Uit de aangifte blijkt dat [medeverdachte 1] op 10 december 2019 op staande voet is ontslagen.
Naar later is gebleken heeft verdachte de door hem uit de handel met PlayStation spelcomputers en/of controllers - afkomstig van [bedrijf 1] - verkregen extra inkomsten niet opgegeven bij het doen van aangifte inkomstenbelasting.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft als zijn standpunt betoogd dat de feiten onder 1 primair en 2 wettig en overtuigend moeten worden bewezen verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Daartoe is het volgende - verkort weergegeven - aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1:
Ten aanzien van het
primairten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het dossier geen dan wel onvoldoende bewijs bevat om te oordelen dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld dan wel dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat sprake was van goederen en/of geld, afkomstig uit misdrijf. Verdachte heeft nooit het idee gehad dat [medeverdachte 1] - die bij [bedrijf 1] werkte - verkeerde dingen deed en de verkoop van de PlayStation producten ‘geen zuivere koffie’ was. Van het (opzettelijk) verbergen of verhullen van de aard of herkomst van goederen en/of geldbedragen is dan ook geen sprake geweest.
Ten aanzien van het
subsidiairten laste gelegde is aangevoerd dat het bij de handel ging om apparatuur met ‘een vlekje’: goederen afkomstig uit bijvoorbeeld faillissementen en tweede-hands producten en die niet (meer) geschikt waren voor verkoop via een winkel. Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat [medeverdachte 1] de goederen verkocht met wetenschap en toestemming van [bedrijf 1] . Zijn contacten met [medeverdachte 1] gaven ook nimmer aanleiding te vermoeden dat die zich schuldig maakte aan verduistering.
De raadsvrouw heeft daartoe nog gewezen op een verklaring van [medeverdachte 1] , die heeft aangegeven dat hij met verdachte niet heeft besproken hoe hij precies aan de PlayStation goederen kwam.
Ten aanzien van feit 2:
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen verklaard dat verdachte zijn aangiften inkomstenbelasting met opzet onjuist heeft ingediend. Van bewust handelen is geen sprake geweest. De extra inkomsten uit handel in de PlayStation goederen kwamen op wisselende momenten en bij beetjes binnen. Verdachte heeft nooit bedacht dat hij die inkomsten moest opgeven.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank komt - zoals uit het hiernavolgende blijkt - op grond van wettige bewijsmiddelen [2] tot een bewezenverklaring van het onder 1
subsidiairten laste gelegde (schuld-) witwassen.
Feit 1primair: vrijspraak.
De rechtbank spreekt verdachte allereerst vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde opzettelijk (gewoonte-)witwassen.
Hoewel het dossier naar oordeel van de rechtbank weliswaar enige aanknopingspunten biedt om te vermoeden dat verdachte ten tijde van het verwerven, het voorhanden krijgen en/of gebruikmaken van de geldbedragen wist dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit misdrijf, bevat het dossier onvoldoende bewijs om ten aanzien van verdachte te concluderen tot de aanwezigheid van (voorwaardelijk) opzet.
Feit 1subsidiair: wettig en overtuigend bewezen
De rechtbank overweegt allereerst ten aanzien van het bij feit 1 subsidiair toepasselijke (beoordelings-) kader als volgt.
De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek heeft de FIOD de gegevens van de rekening van verdachte over de periode 2 januari 2014 tot 16 juli 2019 opgevraagd ( [rekeningnummer] ). Van de rekening van de eenmanszaak van [medeverdachte 2] , [bedrijf 3] , waren in de periode januari 2014 tot en met juli 2018 vele forse overschrijvingen gedaan naar de rekening van verdachte; 378 bijschrijvingen voor in totaal € 1.179.661,50. Verdachte had op zijn beurt in de periode januari 2014 tot en met juli 2018 forse betalingen gedaan aan [medeverdachte 1] . Hij had geen andere in - of verkoopkanalen.
Verdachte had in de periode van 2014 – 2018 oplopend financiële resultaten behaald. [3] Hij heeft in genoemde periode een bedrag van in totaal € 837.583,-- naar [medeverdachte 1] overgemaakt. [4]
Verdachte had van [medeverdachte 2] en [bedrijf 3] samen € 1.203.941,50
(€ 24.280 en € 1.179.661,50) ontvangen [5] en na (aftrek van) de betalingen aan [medeverdachte 1] financieel voordeel genoten van € 366.358,50 (€ 1.203.941,50 - € 837.583,--). Alle overboekingen zagen op de handel in de [bedrijf 1] Playstation-artikelen.
Uit overzichten van [bedrijf 2] met betrekking tot leveringen in de jaren 2013 – 2019 blijkt dat de eerste levering in opdracht van [medeverdachte 1] vanuit [bedrijf 2] naar [medeverdachte 2] op 27 augustus 2010 was gedaan. [6] Verdachte chatte met medeverdachte [medeverdachte 2] over die leveringen.
Tot 2016 stuurde [medeverdachte 1] de opdrachten om de goederen te verzenden per e-mail naar [bedrijf 2] . Vanaf 2016 moest [medeverdachte 1] eerst binnen [bedrijf 1] toestemming vragen om goederen vanuit ‘ [naam] ’ naar [bedrijf 2] te sturen. Daarna kon hij [bedrijf 2] een opdracht geven voor de verzending van de goederen. [7] [medeverdachte 1] bood de goederen aan aan verdachte en verdachte deed vervolgens een aanbod aan [medeverdachte 2] . De levering vond plaats op adressen die [medeverdachte 2] had aangegeven.
In de periode 2013 – 2019 zijn in opdracht van [medeverdachte 1] 6464 [bedrijf 1] PS producten verstuurd door [bedrijf 2] . Het ging daarbij om 5767 nieuwe producten en 697 refurbished producten. Naar ‘ [bedrijf 4] ’ werden 4886 PS verzonden. [8]
Ten aanzien van het handelen van [medeverdachte 1] acht de rechtbank - ook in diens vonnis van heden - wettig en overtuigend bewezen, mede gelet op zijn volledig bekennende verklaringen, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de verduistering van 6464 PlayStation spelcomputers en controllers van [bedrijf 1] B.V. , die hij als werknemer van [bedrijf 1] onder zich had.
Ten aanzien van het handelen van de medeverdachte [medeverdachte 2] acht de rechtbank - ook in diens vonnis van heden - wettig en overtuigend bewezen dat hij zich, mede gelet op diens verklaringen en die van [medeverdachte 1] en verdachte, schuldig heeft gemaakt aan (schuld-) heling van de PlayStation spelcomputers en controllers van [bedrijf 1] B.V. Daarbij neemt de rechtbank onder meer in aanmerking de grote (snel groeiende) omvang van de handel in de PlayStation goederen, het structurele karakter van die handel en de daarbij aan de orde zijnde, aanzienlijke, bedragen. De rechtbank heeft daarbij verder in aanmerking genomen dat het ging om grotendeels nog nieuwe producten, dat de handel zonder het opmaken van facturen plaatsvond en voorts dat ook meerdere malen sprake was van contante betaling van aanzienlijke bedragen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat vaststaat dat de onder 1 ten laste gelegde geldbedragen voorwerpen betroffen ‘uit enig misdrijf afkomstig’.
Ten aanzien van het handelen van verdachte en het al dan niet aanwezige opzet / bewustzijn:
Verdachte heeft ten aanzien van de handel in de PlayStation-producten en zijn bewustheid met betrekking tot die handel - samengevat weergegeven - als volgt verklaard.
Het bedrag van in totaal € 837.593,--, dat hij in periode van 2 januari 2014 tot en met 9 juli 2018 naar [medeverdachte 1] heeft overgemaakt, heeft hij betaald in verband met de koop van PlayStation artikelen. [medeverdachte 1] had hem verteld dat hij bij [bedrijf 1] werkte, op de helpdesk, en dat het ging om teruggestuurde producten en beschadigde producten. De handel groeide snel. Het ging om hele partijen, pallets vol. Verdachte was alleen tussenpersoon.
Er werd rechtstreeks geleverd, van [medeverdachte 1] - dus van [bedrijf 1] - naar [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] gaf een prijs door aan verdachte en verdachte bood de partijen vervolgens aan bij [medeverdachte 2] . [9] De geldstroom liep van [medeverdachte 2] via verdachte naar [medeverdachte 1] ; verdachte was alleen de schakel. Hij kreeg van [medeverdachte 1] WhatsApp-berichtjes over het aanbod of een telefoontje.
Verdachte heeft de goederen zelf nooit gezien. Hij deed niet of nauwelijks iets voor het geld dat hij eraan overhield, ruim € 360.000,--. Hij onderhield alleen het contact tussen de verkoper en de koper om tot een deal met betrekking tot de prijs te kunnen komen.’ [10] In de jaren 2014 – 2018 heeft hij zich ook wel contant laten betalen door [medeverdachte 2] , zo’n vijf tot zeven keer. Ze spraken dan af op een parkeerplaats bij de McDonalds, in Arnhem of Apeldoorn en hij kreeg het geld in een envelop. Verdachte heeft dat contante geld ook wel gebruikt voor betaling aan [medeverdachte 1] . [11]
De hiervoor weergegeven verklaringen komen in grote lijnen overeen met de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte zijn enige afnemer was. Verdachte gaf hem een adres door, waar geleverd moest worden; meestal was dat in Haulerwijk. [medeverdachte 1] kende degene aan wie verdachte de goederen doorverkocht niet. [12] [medeverdachte 1] werd steeds door verdachte betaald. [13]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte, nadat hij een jaar of acht of negen jaar geleden via Marktplaat een PlayStation van hem had gekocht, verdachte hem liet weten dat hij wel vaker PlayStations kreeg. Dat aanbod nam steeds verder toe. Verdachte kon op een zeker moment heel veel PlayStations leveren.
De leveringen moesten aan het eind van de maand worden betaald. Het ging dan om bedragen van € 30.000,-- of € 40.000,-- en op het laatst om € 100.000,-- . [14] In de periode van 2013 tot en met 2018 heeft [medeverdachte 2] in totaal € 1.190.053,50 betaald in verband met de levering van de Playstation goederen. De goederen waren voornamelijk nieuw maar soms leek het alsof ze uit de verpakking waren geweest. [15] Bij de leveringen ontving [medeverdachte 2] pakbonnen.
Hij betaalde verdachte een aantal keer contant, meestal bij de McDonalds in Arnhem. Het ging dan om grote bedragen, rond de € 50.000,-- . [16] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte op enig moment graag contant betaald wilde worden.
Het geld dat [medeverdachte 2] in de periode van 29 november 2017 tot en met 2 maart 2018 in zeven keer contant van zijn rekening heeft opgenomen (telkens bedragen van € 10.000,-- ) betaalde hij aan verdachte, in enveloppen. Verdachte had [medeverdachte 2] verteld dat hij een voormalige notariswoning had gekocht die moest worden verbouwd.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij ‘het mannetje’, waarover hij en verdachte elkaar WhatsApp-berichtjes hebben gestuurd in november 2018, waarbij [medeverdachte 2] schreef:
“Als we alles gewoon cash doen..”, “Dan maar vaker Mac.”,en “
Maar je mannetje is, denk ik, wat geschrokken volgens mij..”, waarna verdachte schreef:
“Mannetje is echt helemaal stil.”, niet kende. [17]
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat gelet op het voorgaande wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard dat verdachte voorwerpen, te weten meerdere geldbedragen - in totaal een bedrag van € 1.203.941,50 -, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij
redelijkerwijs moest vermoedendat die geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enige misdrijven.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking de grote (snel groeiende) omvang van de handel in de PlayStation goederen, het structurele karakter van die handel en de daarbij aan de orde zijnde, aanzienlijke, bedragen.
De rechtbank neemt bij haar oordeel verder in aanmerking dat het bij de handel ging om grotendeels nog nieuwe producten, dat de handel plaatsvond zonder het opmaken van facturen en voorts dat meerdere malen sprake is geweest van contante betalingen van aanzienlijke bedragen. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat [medeverdachte 2] op enig moment tegen Hendriks heeft gezegd dat hij, op diens verzoek, de pakbon ‘zou verbranden’, alsook de inhoud van de hiervoor weergegeven, tussen [medeverdachte 2] en verdachte uitgewisselde, chatberichten waarin wordt gesproken over een ‘
mannetje’.
Naar oordeel van de rechtbank had het gelet op voornoemde omstandigheden alleszins in de rede gelegen wanneer verdachte, in het bijzonder gelet op zijn positie als ‘tussenhandelaar’, het structurele karakter van de handel en de overige omstandigheden, meer vragen had gesteld over - en onderzoek had verricht naar de rechtmatigheid van de herkomst van de aan en door hem verhandelde PlayStation producten, hetgeen verdachte heeft nagelaten.
De rechtbank is gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, van oordeel dat vaststaat dat verdachte ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden hebben en/of het gebruikmaken van de geldbedragen,
redelijkerwijs kon en moest vermoedendat het uit misdrijf afkomstige geldbedragen betrof.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair (sub b) ten laste gelegde.
Feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte ook het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de opgevraagde bankgegevens is gebleken dat verdachte over de jaren 2014 – 2018 als inkomsten uit de handel in de PlayStation producten een bedrag van in totaal € 1.203.941,50 heeft ontvangen. [18] Het door hem behaalde financiële resultaat uit de handel over de periode janauri 2014 – juli 2018 was - na de betalingen aan [medeverdachte 1] - € 335.369,-- . [19]
Uit een door de Belastingdienst opgemaakte ambtsedig opgemaakte verklaring blijkt dat de aangiften inkomstenbelasting van verdachte over de ten laste gelegde tijdvakken, ingediend op respectievelijk 8 juni 2016, 1 augustus 2017, 8 oktober 2018 en 10 juli 2019 (pag. 323) door een medewerker van het [bedrijf 5] V.O.F. te Linne digitaal zijn gediend.
Voornoemde inkomsten uit de handel in de electronica-goederen (PlayStation goederen: spelcomputers en controllers afkomstig van [bedrijf 1] ) zijn daarin niet opgegeven. [20]
Ten aanzien van het opzet:
Verdachte heeft verklaard dat hij in de periode 2 januari 2014 tot en met 2018 Playstation gerelateerde artikelen, goederen afkomstig van [bedrijf 1] , heeft verhandeld. Nadat hij voor zichzelf een Playstation 4 van [medeverdachte 1] had gekocht groeide die handel snel; het ging daarbij om hele partijen, pallets vol. Dat was al vrij snel zo. [21]
Verdachte heeft zijn belastingadviseur nimmer ingelicht over de inkomsten uit de handel, en deze evenmin om advies gevraagd. [22]
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, kort gezegd dat hij er nooit aan heeft gedacht om die extra inkomsten op te geven, in het licht van het voorgaande, ongeloofwaardig.
De rechtbank neemt hierbij in de eerste plaats in aanmerking de grote schaal waarop de handel heeft plaatsgevonden alsook de omvang van de genoten inkomsten. Gelet daarop moet voor verdachte duidelijk zijn geweest dat sprake was van inkomsten uit nevenactiviteiten, die moesten worden opgegeven bij het doen van aangifte. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat het - mede gelet op die omvang van de handel - in de rede had gelegen om ten minste advies aan zijn belastingadviseur te vragen, hetgeen verdachte niet heeft gedaan. Tot slot neemt de rechtbank bij haar oordeel nog in aanmerking dat verdachte op enig moment medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verzocht om de door hem aan verdachte betaalde contante geldbedragen uit zijn boekhouding te halen, dit met het oog op mogelijke problemen met de Belastingdienst.
Verdachte heeft gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, de aangiften inkomstenbelasting opzettelijk onjuist en onvolledig laten doen door telkens op de ingeleverde aangiften een onjuist bedrag aan belastbaar inkomen te doen opgeven, terwijl deze gedragingen er tevens toe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair (sub b) en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
subsidiair: hij in de periode van 2 december 2013 tot en met 3 augustus 2018 in Nederland, meermalen
(sub b)
voorwerpen, te weten geldbedragen tot een totaal van EUR 1.203.941,50 heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat deze voorwerpen geheel
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enige misdrijven.
2 hij in de periode vanaf 8 juni 2016 tot en met 10 juli 2019 in Nederland,
opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen ten name gesteld van verdachte over de aangiftetijdvakken:
  • het jaar 2014 en
  • het jaar 2015 en
  • het jaar 2016 en
  • het jaar 2017 en
  • het jaar 2018
onjuist en onvolledig heeft laten doen bij de Inspecteur der belastingen/Belastingdienst Apeldoorn, immers heeft verdachte telkens op de ingeleverde aangiften een onjuist bedrag aan belastbaar inkomen doen opgeven, terwijl die feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 420quater lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
schuldwitwassen, meermalen gepleegd.
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten onder 1 primair en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden met aftrek van het aantal dagen voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de proces-houding en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Hij heeft een gezin met een vrouw en drie kinderen. De strafvervolging van verdachte heeft grote impact op het hele gezin. De echtgenote van verdachte heeft te kampen met langdurige depressiviteit. De inval van de FIOD heeft haar psychische klachten verder doen toenemen en zij is weer aangemeld bij de GGZ. Daarnaast is een zoontje van verdachte ernstig ziek geweest en ligt zijn vader in het ziekenhuis; hij krijgt palliatieve zorg. Al met al is sprake van een zware tijd voor verdachte en zijn gezin.
Op de woning is beslag gelegd. Verdachte wil graag schoon schip maken. Hij is in contact met de Belastingdienst over een afbetalingsregeling.
De raadsvrouw heeft verder verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met het blanco strafblad van de verdachte, het tijdsverloop en het feit dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM is geschonden met een periode van ruim 7,5 maand.
Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf staat niet in verhouding tot genoemde factoren en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, aldus de raadsvrouw. Zij heeft verzocht om, indien het komt tot een veroordeling, aan verdachte niet meer dan een forse taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich gedurende enkele jaren schuldig gemaakt aan schuldwitwassen van geldbedragen afkomstig uit misdrijf.
Het strafbare handelen heeft plaatsgevonden in een langdurige periode alsook op grote schaal.
Bij delicten als schuldwitwassen en heling is sprake van misbruik van het vertrouwen waarop het economisch veerkeer grotendeels is gestoeld en van misleiding van goedwillende bedrijven en consumenten. Het strafbare handelen zoals hier aan de orde heeft een ontwrichtende werking op het financieel economisch stelsel in de samenleving. Verdachte heeft bij zijn handelen kennelijk louter oog gehad voor zijn eigen financieel gewin.
Verdachte heeft daarnaast gedurende enkele jaren opzettelijk onjuiste aangiften gedaan voor de inkomstenbelasting ingediend. Verdachte heeft zijn extra inkomsten uit de handel in PlayStation goederen niet doorgegeven aan zijn belastingadviseur zodat deze niet zijn opgegeven bij het doen van aangifte. Hierdoor heeft verdachte minder inkomstenbelasting betaald dan hij verschuldigd was. Daardoor is misbruik gemaakt van het vertrouwen en het beginsel van solidariteit waarop het belastingstelsel is gestoeld en waar de samenleving, in het kader van het algemeen maatschappelijk belang en een behoorlijk functioneren van het financieel-economisch stelsel, op moet kunnen rekenen.
De Belastingdienst heeft het fiscaal nadeel over de jaren 2014 - 2018 berekend op: € 176.634 (40% van € 335.269,--) [23]
De rechtbank acht het handelen van verdachte kwalijk en rekent hem dit aan.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank allereerst rekening met de aard en ernst van de feiten. De rechtbank slaat daarbij acht op de lange duur van de periode waarin en de schaal waarop het schuldwitwassen is begaan alsook het bedrag dat daarmee gemoeid is geweest.
Blijkens uit een door de FIOD-belastingdienst gemaakte berekening heeft verdachte uit het jarenlange witwassen een financieel voordeel behaald van (in totaal) ongeveer
€ 366.350,-- . De LOVS-oriëntatiepunten van de rechtspraak geven als richtsnoer voor de straftoemeting bij fraude in geval van een feit als het onderhavige - gelet op de hoogte van het aan de orde zijnde fraudebedrag - de oplegging van een gevangenisstraf van 12 tot 18 maanden.
Gezien de aard en ernst van de gepleegde feiten en de oriëntatiepunten komt in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking.
Behalve met het voorgaande houdt de rechtbank echter tevens rekening met de positie van verdachte, zijn strafblad, zijn proceshouding, zijn persoonlijke omstandigheden, het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 24 juni 2022 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Bij de strafoplegging neemt de rechtbank verder, in het voordeel van verdachte, in aanmerking dat bij het strafbare handelen ten aanzien van feit 1 - zoals overwogen in het kader van de bewezenverklaring - van opzettelijk handelen geen sprake is geweest.
Het strafproces heeft veel impact op verdachte alsook op zijn gezin gehad. Het gezin maakt momenteel om diverse redenen een erg zware periode door.
Verdachte is tegelijkertijd bezig zijn leven op orde te krijgen.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met een door de raadsvrouw overgelegde brief van L. Thoolen namens H-Stream, de huidige werkgever van verdachte, gedateerd 31 mei 2022, waarin deze zich positief uitlaat over verdachte en diens functioneren. De rechtbank houdt daarnaast rekening met een door de verdediging overgelegd rapport van ‘Met GGZ’ van 23 januari 2021 betreffende de medische toestand van de echtgenote van verdachte, over onder meer haar depressiviteit destijds.
Verdachte werkt mee aan afspraken met de Belastingdienst in het kader van een betalingsregeling in verband met de naheffingen.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank verder, gelet op artikel 6 EVRM, rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaren in (een fase van) het strafproces.
In onderhavige zaak hebben op 2 december 2019 doorzoekingen plaatsgevonden; verdachte is nog dezelfde dag aangehouden.
De redelijke termijn is derhalve overschreden met een termijn van bijna acht maanden.
De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande in samenhang bezien - in het bijzonder in de proceshouding en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de schending van de redelijke termijn en de partiële vrijspraak met betrekking tot feit 1 - , anders dan de officier van justitie, aanleiding om te kiezen voor een andere strafmodaliteit en een straf op te leggen in de vorm van een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf.
De rechtbank ziet redenen voor oplegging van een taakstraf van substantiële duur in combinatie met een vrijwel geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Die straf acht de rechtbank in dit geval passend.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.
Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47, 57, 70 en 72 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie t.a.v. 1 subsidiair:
- Verklaart het openbaar ministerie
niet ontvankelijkin de vervolging van verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde ten aanzien van de periode gelegen
vóór 2 december 2013;
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
Schuldwitwassen, meermalen gepleegd;
feit 2, het misdrijf:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid verdachte:
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
300 (driehonderd) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
296 (tweehonderdzesennegentig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
200 (tweehonderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. H. Manuel en mr. J.W. Bollen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op: 21 juli 2022.

Voetnoten

1.O.a. het proces-verbaal van ambtshandeling AMB-005 (pag. 190 e.v.) en het proces-verbaal van ambtshandeling AMB-006 (pag. 200 e.v.).
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst-FIOD in het
3.Het proces-verbaal van verdenking, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] en gesloten op 29 oktober 2019 AMB-001 (pag. 171 – 178, i.h.b. pag. 176).
4.DOC-008 (pag. 682 – 684).
5.Overzichten bankgegevens, DOC-009 (pag. 685 – 690) en DOC-010 (pag. 691).
6.Het proces-verbaal van bevindingen ‘Leveringen goederen’, AMB-011 (dossierpag. 215 bovenaan).
7.Het proces-verbaal van bevindingen ‘Leveringen goederen’, AMB 011 (pag. 219).
8.Het proces-verbaal van bevindingen AMB-012 (overzicht verduisterde PS; pag. 228 - 233) en DOC-015 (pag. 704 – 707): lijst leveringen v.a. 5 jan. 2012 – eind juni 2018.
9.Processen-verbaal van verhoor van verdachte, V-002-02 (pag. 114 onderaan), V-002-03 (pag. 117, derde alinea, pag. 118 bovenaan), V-002-04 (pagina 124 onderaan).
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte V-002-04 (pag. 124 onderaan).
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-002-04 (pag. 123 onderaan en 124 bovenaan).
12.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] (pag. 94, onderaan).
13.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] (pag. 95, bovenaan).
14.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] V-003-01 (pag. 147 onderaan) en V-003-02 (pag. l52 onderaan).
15.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] V-003-02 (pag. 152 bovenaan).
16.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] V-003-03 (pag. 155, halverwege en onderaan).
17.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] V-003-05 (pag. 163 onderaan en pag. 164 bovenaan).
18.Bankmutaties DOC.009 (pag. 685 - 690) en DOC-010 (pag. 691 e.v.).
19.Het proces-verbaal van verdenkingen AMB-001 (pag. 171 – 178), opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] en gesloten op 29 okt. 2019 (i.h.b. pag. 174).
20.Ambtsedig opgemaakte verklaring Belastingdienst, opgemaakt door [verbalisant 2] , gedateerd 8 november 2019, DOC-001 met als bijlagen: de aangiften over 2014 – 2018 (pag. 322 – 382); het proces-verbaal van verhoor van verdachte V-002-02 (pag. 113 en pag. 123).
21.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte V-002-02 (pag. 114, onderaan).
22.Proces-verbaal van verhoor van verdachte V-002-04 (pag. 123, derde tot en met achtste alinea).
23.Proces-verbaal Bevel verschaffen toegang tot gegevensbestand 125k [bedrijf 1] B.V., AMB-003 (pag. 181 e.v., i.h.b. pag. 183 onderaan).