4.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
de bekennende verklaring van verdachteter terechtzitting bij de rechtbank Overijssel van 7 juli 2022, zoals weergegeven in het proces-verbaal van die zitting;
een aangifte van [bedrijf 1] B.V., ingezonden door F. Mattheijer, advocaat/counsel te Amsterdam, ter zake van verduistering in dienstbetrekking en/of (gewoonte-) witwassen en/of heling, van 15 januari 2020;
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van ambtshandeling ‘Digitale doorzoeking object D, bedrijfspand Hilversum’, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , opsporingsambtenaren van de FIOD-Belastingdienst, gesloten op 3 december 2019 (AMB-005, dossierpagina 190 - 195);
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen ‘Leveringen goederen’, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , opsporingsambtenaar bij de FIOD-Belastingdienst, van 8 sept. 2020 (AMB-011, dossierpagina 214 - 227);
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen ‘Aantal goederen’, met overzichten van verkochte PlayStation/ [bedrijf 1] producten en de staat ervan, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] voornoemd (AMB-012, dossierpagina 228 - 233);
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , opsporingsambtenaren van de FIOD-Belastingdienst, gesloten op 3 december 2019 (V-001-03, dossierpagina 92 - 96),
voor zover inhoudende de bekennende verklaringen van verdachte, in het bijzonder dossierpagina 94 eerste alinea en derde, vierde en vijfde alinea, en dossierpagina 95 eerste en tweede alinea).
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte ook het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit een door de Belastingdienst ambtsedig opgemaakte verklaring inkomstenbelasting met betrekking tot de aangiften inkomstenbelasting blijkt dat verdachte - door tussenkomst van [bedrijf 4] B.V. te Oosterhout - op 22 mei 2015 aangifte inkomstenbelasting heeft laten doen over het tijdvak 2014, op 19 april 2016 over het tijdvak 2015, op 31 maart 2017 over het tijdvak 2016, op 29 maart 2018 over het tijdvak 2017 en op 15 juli 2019 over het tijdvak 2018.
In de aangiften zijn inkomsten uit de verkoop van electronica-goederen afkomstig van [bedrijf 1] B.V. niet opgegeven.
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn aangiften inkomstenbelasting liet indienen door [bedrijf 4] te Oosterhout. Wat [bedrijf 4] aan gegevens nodig had, stuurde hij op. Verdachte heeft [bedrijf 4] nooit verteld over zijn extra inkomsten uit de verkoop van de PlayStation artikelen van [bedrijf 1] . In de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2013 – 2018 zijn die niet opgegeven.
Tijdens zijn vierde verhoor bij de FIOD-Belastingdienst heeft verdachte over de door [bedrijf 4] ingediende aangiften inkomstenbelasting en het opzet in het kader van het onder 2 ten laste gelegde verklaard dat hij er wel over heeft nagedacht om bij de Belastingdienst te melden dat hij extra inkomsten had maar dat hij dat toch, bewust, niet had gedaan omdat hij dacht dat dan ”zijn leven helemaal voorbij zou zijn”. Verdachte hoopte gewoon op het beste; dat was ”een laatste gok”.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij bewust de keus heeft gemaakt om het ”te laten zoals het was.” Hij wilde niet tegenover de Belastingdienst verklaren waar dat geld vandaan kwam, want dan kon zijn werkgever het te weten komen.
De rechtbank acht gelet op deze verklaringen de door verdachte ter terechtzitting afgelegde - hieraan tegenstrijdige - verklaring met betrekking tot een (on-)bewustheid bij het doen van de aangiften inkomstenbelasting en het niet opgeven van extra inkomsten uit nevenwerkzaamheden ongeloofwaardig.
De rechtbank houdt de verdachte aan zijn eerdere verklaringen.
De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking de grote schaal van de verkoop van PlayStation-producten door verdachte, waarmee voor een ieder duidelijk is of moet zijn dat sprake is van inkomsten uit nevenactiviteiten.
Voorts neemt de rechtbank bij haar oordeel in aanmerking dat verdachte van deze activiteiten en inkomsten nimmer melding heeft gemaakt bij zijn belastingadviseur en, blijkens zijn verklaring daarover, evenmin open is geweest tegenover zijn (toenmalige) vrouw.
Verdachte heeft de aangiften inkomstenbelasting gelet op het voorgaande opzettelijk onjuist en onvolledig laten doen door telkens op de ingeleverde aangiften een onjuist bedrag aan belastbaar inkomen te doen opgeven, terwijl deze gedragingen er tevens toe strekten dat te weinig belasting werd geheven.