ECLI:NL:RBOVE:2022:2104

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
08-996129-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van elektronica-goederen en onjuiste aangiften inkomstenbelasting door werknemer van concern

De rechtbank Overijssel heeft op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 53-jarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van meer dan 6464 spelcomputers en controllers van het merk PlayStation, en aan het indienen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting. De verdachte, die werkzaam was bij [bedrijf 1] B.V., verduisterde deze goederen gedurende een periode van acht jaar, terwijl hij ook onjuiste aangiften deed over de jaren 2014 tot en met 2018. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 356 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en daarnaast een taakstraf van 240 uur opgelegd. De rechtbank overwoog dat de verdachte op ernstige wijze misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van zijn werkgever en dat zijn handelen een grote impact heeft gehad op de samenleving en het belastingstelsel. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gokverslaving en zijn inspanningen om zijn leven weer op de rails te krijgen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar is voor de bewezen feiten en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996129-19 (P)
Datum vonnis: 21 juli 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 juli 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Lambregts, en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. G.G. Compagner, advocaat te Hoogeveen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 27 augustus 2010 tot en met 31 juli 2018 met een ander of anderen 6464 spelcomputers en/of controllers van het merk PlayStation, die hij op basis van zijn dienstbetrekking onder zich had, heeft verduisterd;
feit 2:
in de periode van 22 mei 2015 tot en met 15 juni 2019 onjuiste aangiften inkomstenbelasting heeft ingediend over de aangiftetijdvakken 2014 tot en met 2018.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Feit 1:
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 augustus 2010 tot en met 31 juli 2018, te Sint Odiliënberg, Haulerwijk, Oosterwolde, Coevorden, Apeldoorn, Hilversum en/of Venray, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meerdere personen, althans alleen, opzettelijk goederen, te weten 6464 spelcomputers en/of computerspellen en/of controllers van het merk PlayStation, in elk geval enig goed, welke geheel of ten dele aan [bedrijf 1] B.V. toebehoorde(n), in elk geval toebehoorde(n) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking en/of zijn beroep, te weten als [functie] en/of werknemer van [bedrijf 1] B.V., in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
Feit 2:
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 22 mei 2015 tot en met 15 juni 2019, te Coevorden, Oosterhout en/of Apeldoorn, althans in Nederland, opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer) (digitale) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen ten name gesteld van verdachte over de/het aangiftetijdvak(ken) (DOC-004):
 het jaar 2014 (p. 413 en verder) en/of
 het jaar 2015, (p. 430 en verder) en/of
 het jaar 2016, (p. 445 en verder) en/of
 het jaar 2017, (p. 461 en verder) en/of
 het jaar 2018, (p. 475 en verder);
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft laten doen bij de Inspecteur der belastingen/Belastingdienst Apeldoorn, immers heeft verdachte telkens op/in de ingeleverde aangifte(n) een onjuist bedrag aan belastbaar inkomen opgegeven en/of doen/laten opgeven, terwijl dat/die feit(en) er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven.

3.De voorvragen

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 2:
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het onjuist of onvolledig indienen van een aangifte inkomstenbelasting een overtreding betreft, waarbij het recht tot vervolging na ommekomst van de termijn van drie jaar is verjaard. Het openbaar ministerie is om die reden niet ontvankelijk in de strafvervolging van verdachte ten aanzien van feit 2, aldus de raadsvrouw.
De officier van justitie heeft betoogd dat feit 2 als een misdrijf is ten laste gelegd, gezien het feit dat bij de bestanddelen het woord ‘opzettelijk’ is opgenomen. Van een niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens verjaring van het feit is geen sprake, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op de tekst van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft dat feit betrekking op strafbaar handelen in de opzetvorm in de zin van artikel 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). De strafdreiging is een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of anders een geldboete van de vijfde categorie (dan wel - indien het aan de orde zijnde bedrag hoger is - ten hoogte eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting).
Volgens artikel 72 Awr zijn de bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten waarop gevangenisstraf is gesteld misdrijven; de overige bij de belastingwet strafbaar gestelde gedragingen zijn overtredingen.
Een en ander impliceert dat de aan verdachte onder 2 van de tenlastelegging verweten gedraging een misdrijf is.
Gelet op voornoemde strafdreiging vervalt het recht op strafvordering ten aanzien van misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld ingevolge artikel 70, lid 1, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) door verjaring na twaalf jaren. Van verjaring is daarom geen sprake.
De rechtbank verwerpt gelet op het voorgaande het verweer.
De rechtbank heeft ook voor het overige vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging ten aanzien van de beide feiten en dat er geen redenen zijn voor een schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Feit 1 en 2:
In 2019 kwam bij de Belastingdienst tijdens een project, dat zich onder meer bezighield met controle van betalingen door online gokkers, naar voren dat verdachte in de periode van 2013 tot en met 2017 bij gokken een bedrag van € 520.292,-- had ingelegd.
De Belastingdienst heeft verdachte naar aanleiding daarvan een brief gestuurd met het verzoek om vragen te beantwoorden over de herkomst van het geld.
In antwoord daarop deelde verdachte de Belastingdienst in een e-mailbericht onder meer mee dat het geld afkomstig was van handel in afgeschreven of tweedehands elektronicaproducten, die hij, naar hij stelde, incidenteel kon verkrijgen door zijn werk bij [bedrijf 1] . [bedrijf 1] zou hem toestemming hebben verleend om die te verkopen.
Onderzoek wees uit dat verdachte in dienstbetrekking werkzaam was op de serviceafdeling bij [bedrijf 1] B.V. te Hilversum met als taak, onder meer, het afhandelen van garantieclaims.
Het bedrijf [bedrijf 2] was een externe servicepartner die een deel van het proces verrichtte voor [bedrijf 1] ; goederen die retour werden gezonden kwamen niet fysiek bij [bedrijf 1] terecht maar werden naar [bedrijf 2] gestuurd. Verdachte onderhield de contacten met [bedrijf 2] ; hij hield zicht op de goederen die retour kwamen en die in voorraad waren. Retourgoederen werden, zo bleek uit gesprekken met zijn leidinggevende bij [bedrijf 1] , hetzij (deels) vernietigd hetzij gebruikt als donor van onderdelen voor andere defecte toestellen of refurbished (PlayStation). [bedrijf 1] had geen toestemming gegeven aan personeelsleden om retour gezonden producten van PlayStation te kopen of te verkopen.
De Belastingdienst heeft de mutaties van de Rabobankrekening van verdachte opgevraagd. Daaruit bleek dat verdachte in de periode van januari 2014 tot juli 2018 forse betalingen had ontvangen van de medeverdachte [medeverdachte 1] . Er waren 269 bijschrijvingen gedaan, voor een bedrag van in totaal € 844.393,--.
Medeverdachte [medeverdachte 1] had vele bedragen ontvangen van ‘ [bedrijf 3] ’, een eenmanszaak van de medeverdachte [medeverdachte 2] . Dat bedrijf bleek jarenlang vele - door [verdachte] namens [bedrijf 1] geleverde - PlayStation spelcomputers en controllers te hebben verkocht. De medeverdachte [medeverdachte 1] had daarbij steeds gefungeerd als tussenpersoon.
Bij de Belastingdienst rezen twijfels of verdachte naar waarheid had verklaard. In het ‘Stuur - en Weegploeg’- overleg van 16 oktober 2019 is tot een strafrechtelijk onderzoek besloten.
Namens [bedrijf 1] B.V. is op 15 januari 2020 aangifte gedaan tegen verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Uit de aangifte blijkt dat [verdachte] op 10 december 2019 op staande voet is ontslagen.
Naar later is gebleken heeft verdachte de door hem uit de verkoop van spelcomputers en/of controllers van [bedrijf 1] verkregen inkomsten nimmer opgegeven bij zijn aangiften inkomstenbelasting.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft als zijn standpunt naar voren gebracht dat de feiten onder 1 en 2 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard.
De officier van justitie heeft er daarbij op gewezen dat verdachte tijdens zijn verhoren bij de FIOD ten aanzien van de beide feiten volledig bekennende verklaringen heeft afgelegd.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aanvullend betoogd dat verdachte ter terechtzitting terug leek te komen op eerdere bekennende verklaringen maar dat op basis van alle verklaringen, in samenhang bezien, duidelijk is dat bij het doen van aangifte inkomstenbelasting welbewust is nagelaten om de extra, structurele, inkomsten op basis van de verkoop van de PlayStation goederen van [bedrijf 1] op te geven bij de Belastingdienst.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde vrijspraak bepleit.
Daartoe is aangevoerd dat van opzettelijk handelen geen sprake is geweest.
De inkomsten die verdachte uit de verkoop van de PlayStation-producten zag hij niet als inkomsten die bij de Belastingdienst moesten worden opgegeven, aldus de raadsvrouw.
Verdachte stond daar destijds ook niet bij stil. Pas tijdens de verhoren bij de FIOD is bij verdachte het besef gerezen dat hij die inkomsten bij zijn aangiften inkomstenbelasting had moeten opgeven.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :

de bekennende verklaring van verdachteter terechtzitting bij de rechtbank Overijssel van 7 juli 2022, zoals weergegeven in het proces-verbaal van die zitting;

een aangifte van [bedrijf 1] B.V., ingezonden door F. Mattheijer, advocaat/counsel te Amsterdam, ter zake van verduistering in dienstbetrekking en/of (gewoonte-) witwassen en/of heling, van 15 januari 2020 [2] ;

het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van ambtshandeling ‘Digitale doorzoeking object D, bedrijfspand Hilversum’, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , opsporingsambtenaren van de FIOD-Belastingdienst, gesloten op 3 december 2019 (AMB-005, dossierpagina 190 - 195);

het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen ‘Leveringen goederen’, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , opsporingsambtenaar bij de FIOD-Belastingdienst, van 8 sept. 2020 (AMB-011, dossierpagina 214 - 227);

het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen ‘Aantal goederen’, met overzichten van verkochte PlayStation/ [bedrijf 1] producten en de staat ervan, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] voornoemd (AMB-012, dossierpagina 228 - 233);

het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , opsporingsambtenaren van de FIOD-Belastingdienst, gesloten op 3 december 2019 (V-001-03, dossierpagina 92 - 96),
voor zover inhoudende de bekennende verklaringen van verdachte, in het bijzonder dossierpagina 94 eerste alinea en derde, vierde en vijfde alinea, en dossierpagina 95 eerste en tweede alinea).
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte ook het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit een door de Belastingdienst ambtsedig opgemaakte verklaring inkomstenbelasting met betrekking tot de aangiften inkomstenbelasting blijkt dat verdachte - door tussenkomst van [bedrijf 4] B.V. te Oosterhout - op 22 mei 2015 aangifte inkomstenbelasting heeft laten doen over het tijdvak 2014, op 19 april 2016 over het tijdvak 2015, op 31 maart 2017 over het tijdvak 2016, op 29 maart 2018 over het tijdvak 2017 en op 15 juli 2019 over het tijdvak 2018.
In de aangiften zijn inkomsten uit de verkoop van electronica-goederen afkomstig van [bedrijf 1] B.V. niet opgegeven. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn aangiften inkomstenbelasting liet indienen door [bedrijf 4] te Oosterhout. Wat [bedrijf 4] aan gegevens nodig had, stuurde hij op. Verdachte heeft [bedrijf 4] nooit verteld over zijn extra inkomsten uit de verkoop van de PlayStation artikelen van [bedrijf 1] . In de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2013 – 2018 zijn die niet opgegeven. [4]
Tijdens zijn vierde verhoor bij de FIOD-Belastingdienst heeft verdachte over de door [bedrijf 4] ingediende aangiften inkomstenbelasting en het opzet in het kader van het onder 2 ten laste gelegde verklaard dat hij er wel over heeft nagedacht om bij de Belastingdienst te melden dat hij extra inkomsten had maar dat hij dat toch, bewust, niet had gedaan omdat hij dacht dat dan ”zijn leven helemaal voorbij zou zijn”. Verdachte hoopte gewoon op het beste; dat was ”een laatste gok”.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij bewust de keus heeft gemaakt om het ”te laten zoals het was.” Hij wilde niet tegenover de Belastingdienst verklaren waar dat geld vandaan kwam, want dan kon zijn werkgever het te weten komen. [5]
De rechtbank acht gelet op deze verklaringen de door verdachte ter terechtzitting afgelegde - hieraan tegenstrijdige - verklaring met betrekking tot een (on-)bewustheid bij het doen van de aangiften inkomstenbelasting en het niet opgeven van extra inkomsten uit nevenwerkzaamheden ongeloofwaardig.
De rechtbank houdt de verdachte aan zijn eerdere verklaringen.
De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking de grote schaal van de verkoop van PlayStation-producten door verdachte, waarmee voor een ieder duidelijk is of moet zijn dat sprake is van inkomsten uit nevenactiviteiten.
Voorts neemt de rechtbank bij haar oordeel in aanmerking dat verdachte van deze activiteiten en inkomsten nimmer melding heeft gemaakt bij zijn belastingadviseur en, blijkens zijn verklaring daarover, evenmin open is geweest tegenover zijn (toenmalige) vrouw.
Verdachte heeft de aangiften inkomstenbelasting gelet op het voorgaande opzettelijk onjuist en onvolledig laten doen door telkens op de ingeleverde aangiften een onjuist bedrag aan belastbaar inkomen te doen opgeven, terwijl deze gedragingen er tevens toe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
hij in de periode van 27 augustus 2010 tot en met 31 juli 2018 in Nederland, opzettelijk goederen, te weten 6464 spelcomputers en controllers van het merk PlayStation welke aan [bedrijf 1] B.V. toebehoorden en welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als [functie] en werknemer van [bedrijf 1] B.V. onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
Feit 2:
hij in de periode vanaf 22 mei 2015 tot en met 15 juli 2019 in Nederland, opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (digitale) aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ten name gesteld van verdachte over de aangiftetijdvakken:
  • het jaar 2014 en
  • het jaar 2015 en
  • het jaar 2016 en
  • het jaar 2017 en
  • het jaar 2018
onjuist en onvolledig heeft laten doen bij de Inspecteur der belastingen/Belastingdienst Apeldoorn, immers heeft verdachte telkens op de ingeleverde aangiften een onjuist bedrag aan belastbaar inkomen doen opgeven, terwijl die feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring.
Volgens de officier van justitie bevat het onder 2 tenlastegelegde een kennelijke verschrijving (“juni 2019” dient gelezen te worden als: "juli 2019”).
De rechtbank heeft dit standpunt bij de bewezenverklaring overgenomen, gelet op de inhoud van het procesdossier en de omstandigheid dat door en namens verdachte hiertegen niet is opgekomen. De verdachte is (ook) hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 322 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
feit 2
het misdrijf:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten onder 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het aantal dagen voorarrest en met een proeftijd van 3 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de proces-houding van verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden en het feit dat verdachte bezig is zijn leven een andere wending te geven.
Verdachte is in verband met zijn gokverslaving in therapie gegaan hetgeen zijn vruchten heeft afgeworpen. Hij heeft daarnaast een nieuwe baan gevonden en hij verleent mantelzorg aan zijn ouders en zijn huidige partner.
De raadsvrouw heeft verder verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte, het inmiddels verstreken tijdsverloop en het feit dat verdachte met de Belastingdienst afspraken heeft gemaakt met het oog op de betaling van naheffingen.
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte gelet op het voorgaande niet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen maar een taakstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich in een periode van ongeveer acht jaar - aanvankelijk als medewerker van een door een concern ingeschakelde callcenter, later als medewerker van de serviceafdeling van het concern - schuldig gemaakt aan verduistering van een groot aantal elektronica-goederen te weten meer dan zesduizend spelcomputers dan wel controllers van het merk PlayStation.
Het strafbare handelen heeft langdurig plaatsgevonden alsook op grote schaal.
Door aldus te handelen heeft verdachte op een zeer ernstige wijze en langdurig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de werkgever in hem heeft gesteld. Verdachte heeft zijn verantwoordelijkheid en taken kennelijk geenszins serieus opgevat.
Verdachte heeft daarnaast de uit de verduistering verkregen extra inkomsten - een bedrag van meer dan € 800.000,-- - gedurende vijf jaar niet opgegeven bij het doen van de aangifte inkomstenbelasting. Daarmee heeft verdachte op ernstige wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen en het beginsel van solidariteit waarop het belastingstelsel is gestoeld en waar de samenleving, in het kader van het algemeen maatschappelijk belang en een behoorlijk functioneren van het financieel-economisch stelsel, op moet kunnen rekenen.
De rechtbank acht het handelen van verdachte zeer kwalijk en rekent hem dit aan.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank allereerst rekening met de aard en ernst van de feiten, en slaat daarbij acht op de lange duur van de periode waarin en de schaal waarop de verduistering is gepleegd alsook het bedrag dat daarmee is gemoeid geweest; blijkens uit een door de FIOD-belastingdienst gemaakte berekening een bedrag van meer dan € 1.200.000,-- .
De LOVS-oriëntatiepunten van de rechtspraak geven als richtsnoer voor de straftoemeting bij fraude in geval van een feit als het onderhavige - gelet op de hoogte van het aan de orde zijnde fraudebedrag - de oplegging van een gevangenisstraf van 24 maanden.
Gezien de aard en ernst van de gepleegde feiten en de oriëntatiepunten komt in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking.
Behalve met het voorgaande houdt de rechtbank echter tevens rekening met het strafblad van verdachte, zijn proceshouding, de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 24 juni 2022 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Bij de strafoplegging neemt de rechtbank bovendien, in het voordeel van verdachte, in aanmerking dat hij tijdens zijn verhoren openheid van zaken heeft gegeven en heeft meegewerkt aan het onderzoek. Hij heeft erkend dat een jarenlange gokverslaving de aanleiding tot en oorzaak van het strafbare handelen is geweest.
Het strafproces heeft veel impact op verdachte alsook op zijn gezin.
Verdachte heeft verklaard spijt te hebben van in het verleden gemaakte fouten en schoon schip te willen maken.
Hij is serieus bezig om zijn leven weer op orde te krijgen. Verdachte heeft zijn gokverslaving overwonnen en een nieuwe baan weten te bemachtigen, waar hij een veel lager salaris verdient. Hij zet zich, naast het werk, in als een mantelzorger voor zijn ouders en voor zijn partner, die aan een ernstige ziekte lijdt.
In verband met naheffingsaanslagen heeft verdachte een betalingsregeling getroffen met de Belastingdienst; een onmiddellijk verschuldigd bedrag is voldaan.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank verder, gelet op artikel 6 EVRM, rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaren in (een fase van) het strafproces.
In onderhavige strafzaak heeft de rechter-commissaris op 21 november 2019 een machtiging voor een doorzoeking verleend. Verdachte is kort daarna, op 2 december 2019, aangehouden.
De redelijk termijn is derhalve overschreden met een termijn van bijna acht maanden.
De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande in samenhang bezien - in het bijzonder in de proceshouding en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de schending van de redelijke termijn - , anders dan de officier van justitie, aanleiding om te kiezen voor een andere strafmodaliteit en een straf op te leggen in de vorm van een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf.
De rechtbank ziet daarbij aanleiding om aan verdachte een taakstraf van maximale duur en daarnaast een vrijwel geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur op te leggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring:
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Strafbaarheid feiten:
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
feit 2, het misdrijf:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid verdachte:
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
Straf:
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
356 (driehonderdzesenvijftig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. J. Wentink, voorzitter, mr. H. Manuel en mr. J.W. Bollen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst-FIOD in het
2.Een schriftelijk bescheid te weten een aangifte van [bedrijf 1] B.V., DOC-057 (pag. 881 – 882).
3.Ambtsedig opgemaakte verklaring inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgemaakt door [verbalisant 6] van 8 november 2019 (DOC-004), met als bijlagen de aangiften inkomstenbelasting van [verdachte] over 2014, 2015, 2016, 2017 en 2018 (dossierpagina 396 – 490).
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, V-001-02 (pag. 089 halverwege en onderaan).
5.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte opgemaakt door opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , gesloten op 4 december 2019, V-001-04 (pag. 97 – 101, i.h.b. pag. 98 onderaan en pag. 99 bovenaan).