ECLI:NL:RBOVE:2022:210

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
9601799 \ CV EXPL 21-5282
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming huurwoning wegens voortdurende overlast door huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen STICHTING BEHEER ONROEREND GOED DOETVAST (hierna: Doetvast) en een gedaagde huurder. Doetvast heeft de gedaagde, die sinds 1 juli 1983 een woning huurt, aangeklaagd wegens voortdurende overlast die hij zou veroorzaken. De procedure is gestart met een dagvaarding op 4 januari 2022 en de mondelinge behandeling vond plaats op 12 januari 2022. Tijdens de zitting zijn beide partijen verschenen, evenals de wijkagent als informant. Doetvast heeft klachten van omwonenden over het gedrag van de gedaagde gepresenteerd, waaronder luidruchtig gedrag en bedreigingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Doetvast voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gedaagde zich niet als een goed huurder gedraagt en dat er een spoedeisend belang is bij ontruiming. De kantonrechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen, met de verplichting voor de gedaagde om de woning binnen zeven dagen na betekening van het vonnis te verlaten, op straffe van een dwangsom. De gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten van Doetvast, die zijn vastgesteld op € 996,60. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat Doetvast niet heeft aangetoond dat deze kosten zijn gemaakt in overeenstemming met de geldende eisen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9601799 \ CV EXPL 21-5282
Vonnis in kort geding van 19 januari 2022
in de zaak van
de stichting
STICHTING BEHEER ONROEREND GOED DOETVAST,
gevestigd in Utrecht,
eisende partij, hierna te noemen Doetvast,
gemachtigde: mr. R.M. Dessaur,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Doetvast is deze procedure begonnen met haar dagvaarding van 4 januari 2022.
1.2.
Het kort geding is mondeling behandeld tijdens een zitting, die heeft plaatsgevonden op 12 januari 2022. Beide partijen zijn verschenen. Namens Doetvast is
mr. Dessaur verschenen. Ook is wijkagent de heer [A] verschenen als informant. Voorafgaand aan de zitting heeft mr. Dessaur pleitaantekeningen toegezonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen naar voren hebben gebracht.
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat hij voldoende is geïnformeerd om een beslissing te nemen in deze zaak. De datum van het vonnis is bepaald op heden.

2.De beslissing in het kort

2.1.
De kantonrechter wijst de gevorderde ontruiming toe. Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter heeft Doetvast namelijk voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] overlast veroorzaakt en dat hij zich daardoor niet als een goed huurder gedraagt. De overlast en gedragingen van [gedaagde] zijn dusdanig ernstig dat ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure te verwachten is en Doetvast een spoedeisend belang heeft bij ontruiming op korte termijn.
2.2.
Hierna zal de kantonrechter uitleggen hoe hij tot dit oordeel komt.

3.De beoordeling

Waar deze zaak over gaat
3.1.
[gedaagde] huurt vanaf 1 juli 1983 de woning aan de [adres] in [plaats] , laatstelijk van Doetvast.
3.2.
Doetvast heeft van omwonenden klachten ontvangen over het gedrag van [gedaagde] . Doetvast stelt dat [gedaagde] zich ondanks vele pogingen daartoe niet anders is gaan gedragen, zodat er volgens Doetvast een onhoudbare situatie is ontstaan. Daarom vraagt Doetvast in dit kort geding om ontruiming van de woning.
Wat Doetvast wil
3.3.
Doetvast wil dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt om de woning binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de kosten van de ontruiming en een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten.
Het verweer daartegen
3.4.
[gedaagde] ontkent dat hij overlast veroorzaakt.
Het oordeel van de kantonrechter
3.5.
Ontruiming van de woning is een ingrijpende maatregel. Toewijzing van een dergelijke vordering in een kort geding kan daarom alleen als met een grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een gewone procedure (de ‘bodemprocedure’) de huurovereenkomst zal worden ontbonden en dat [gedaagde] daarbij zal worden veroordeeld om de woning te ontruimen.
3.6.
Daarvoor is nodig dat de door Doetvast aangevoerde feiten en omstandigheden in dit kort geding voldoende aannemelijk zijn. Voor verder onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden, of voor het leveren van bewijs door bijvoorbeeld getuigen, is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in de bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is daarom een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen op basis van de feiten, zoals die vooralsnog aannemelijk zijn geworden.
3.7.
Verder moet Doetvast een spoedeisend belang hebben bij ontruiming. Doetvast heeft aangevoerd dat er door de overlast van [gedaagde] een onhoudbare situatie is ontstaan die geen dag langer zou moeten voortduren. [gedaagde] heeft niet weersproken dat de door Doetvast gepresenteerde feiten en omstandigheden een spoedeisend belang opleveren, zodat aan dit vereiste is voldaan.
3.8.
De kantonrechter stelt voorop, dat [gedaagde] op grond van artikel 7:213 van het BW [1] verplicht is om zich ten aanzien van het gebruik van de woning als een goed huurder te gedragen. Dit houdt onder meer in dat [gedaagde] ervoor moet zorgen dat er voor omwonenden geen overlast ontstaat ten gevolge van zijn gedragingen.
3.9.
Uit de door Doetvast overgelegde stukken blijkt dat Doetvast, vooral in 2020 en 2021, meerdere klachten van verschillende omwonenden heeft ontvangen met betrekking tot overlast die door [gedaagde] werd veroorzaakt. Drie van deze omwonenden zijn net als [gedaagde] huurder van Doetvast. Uit die klachten volgt dat sprake is van gedrag van [gedaagde] dat niet acceptabel is, waaronder veelvuldig en luidruchtig braken, het urineren in openbare afvalbakken, vernielingen, grensoverschrijdend taalgebruik en het bedreigen van omwonenden. Deze klachten zijn in e-mailberichten afkomstig van de wijkagent, de heer [A] , bevestigd. Dit alles levert strijd op met goed huurderschap, zodat, voorshands oordelend, sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. Daarnaast is door Doetvast gesteld, en door de wijkagent eveneens bevestigd, dat [gedaagde] geen enkele hulp, die hem is aangeboden, heeft aanvaard. Hierdoor is de kantonrechter voorshands van oordeel dat er geen concreet zicht is op verbetering. Ter zitting heeft de kantonrechter [gedaagde] gevraagd naar de klachten, maar [gedaagde] geeft geen blijk van inzicht in zijn handelen en wekt in de beantwoording van de vragen de indruk zijn realiteitszin goeddeels te zijn verloren. Hij heeft op de klachten slechts gereageerd met een algemene ontkenning.
3.10.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter voorshands van oordeel dat Doetvast voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. Hoewel de gevolgen van een ontruiming ingrijpend zijn, valt te verwachten dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden ontbonden. Het kan van Doetvast niet langer worden verwacht om [gedaagde] , zonder enig uitzicht op verbetering, nog langer in de woning te laten verblijven. De vordering tot ontruiming zal daarom worden toegewezen. De termijn voor ontruiming zal worden bepaald op één week (zeven dagen) na betekening van dit vonnis. De gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen, nu hiertegen door [gedaagde] geen specifiek verweer is gevoerd. De gevorderde ontruimingskosten worden afgewezen, omdat niet op voorhand kan worden beoordeeld of deze verschuldigd zullen worden en in welke omvang.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.11.
Doetvast vordert een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering van Doetvast in dit kort geding heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarin genoemd besluit van toepassing is. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. Die eisen houden in dat Doetvast niet alleen dient te stellen dat zij daadwerkelijk buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt, maar ook dat die kosten zien op werkzaamheden die meer omvatten dan een enkele sommatie, het enkel doen van een schikkingsvoorstel of het inwinnen van (verhaals)inlichtingen. Doetvast heeft niet gesteld dat dergelijke werkzaamheden hebben plaatsgevonden. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal daarom vooralsnog worden afgewezen.
Tot slot
3.12.
De kantonrechter wijst de vordering van Doetvast, met uitzondering van de buitengerechtelijke incassokosten, toe. Dat betekent dat [gedaagde] de (voor het grootste gedeelte) verliezende partij is, en dus de proceskosten van Doetvast moet betalen. Deze kosten stelt de kantonrechter als volgt vast:
a. kosten dagvaarding € 123,60
b. griffierecht € 126,00
c. salaris gemachtigde € 747,00
totaal € 996,60

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] de woning aan de [adres] te [plaats] binnen zeven dagen na de datum van dit vonnis met de daarin vanwege hem aanwezige goederen en personen te verlaten, met afgifte aan Doetvast van de sleutels en al hetgeen tot het gehuurde behoort ter vrije en algehele beschikking van Doetvast te stellen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft en met een maximum van € 10.000,00;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van Doetvast vastgesteld op € 996,60;
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2022. (wv)

Voetnoten

1.Artikel 213 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.