ECLI:NL:RBOVE:2022:2075

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
ak_21_1073
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing compensatie voor transitievergoeding wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en onterecht leidend WIA-besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Connexxion Taxi Services B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. De eiseres, Connexxion, had een aanvraag ingediend voor compensatie van de transitievergoeding die zij aan een ex-werkneemster had betaald. De aanvraag werd afgewezen omdat de werkneemster niet 104 weken arbeidsongeschikt was geweest, wat volgens de verweerder een voorwaarde is voor compensatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkneemster wel degelijk meer dan 104 weken arbeidsongeschikt was en dat de volledige loondoorbetaling door de werkgever gedurende deze periode had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat het besluit van de verweerder, dat was gebaseerd op een WIA-beoordeling, niet doorslaggevend mocht zijn voor de afwijzing van de compensatie. De rechtbank heeft het beroep van Connexxion gegrond verklaard, het besluit van de verweerder vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Connexxion.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1073

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

Connexxion Taxi Services B.V., uit Hilversum, eiseres

(gemachtigde: A.L.M. van der Voort),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: mr. P.J. Reith).

Inleiding

Verweerder heeft bij besluit van 17 december 2020 de aanvraag van eiseres voor compensatie van de aan ex-werkneemster van eiseres, [naam 1] (hierna: werkneemster betaalde transitievergoeding afgewezen, omdat werkneemster niet 104 weken arbeidsongeschikt is geweest en de arbeidsovereenkomst dus niet om die reden is beëindigd. Eiseres heeft tegen het besluit van 17 december 2020 bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 30 maart 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, en mw. [naam 2] , werkzaam als verzuimcoördinator bij eiseres, en de gemachtigde van verweerder. Tevens was werkneemster aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

1. Werkneemster was sinds 27 september 2004 in dienst bij eiseres als telefoniste callcenter.
Werkneemster is op 17 augustus 2017 voor deze arbeid uitgevallen. Per 1 april 2019 is zij in het kader van re-integratie in het tweede spoor voor 20 uur gaan werken bij een andere werkgever. Op 23 mei 2019 heeft werkneemster een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Hierna:WIA) gedaan, omdat het einde van de wachttijd naderde en zij nog niet hersteld was verklaard voor haar eigen werk.
Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft dit geresulteerd in een besluit van
17 oktober 2019 waarin verweerder een Wet WIA-uitkering geweigerd heeft omdat de verzekeringsarts werkneemster per 16 augustus 2019 niet ziek dus niet arbeidsongeschikt achtte. Eiseres en werkneemster hebben geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het staat daarmee in rechte vast.
Door middel van een vaststellingsovereenkomst van 12 december 2019 is op
31 december 2019 na langdurige ziekte het dienstverband tussen werkneemster en eiseres beëindigd. Eiseres heeft aan werkneemster een transitievergoeding van € 10.986,79 (bruto) betaald.
Eiseres heeft verweerder verzocht om compensatie van de door haar betaalde transitievergoeding tot een bedrag van € 10.986,80 bruto.
Hierna heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder het kopje ‘inleiding’.

Beoordeling door de rechtbank

2. De voor de beoordeling van het beroep relevante wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3. In geschil is of eiseres voldoet aan de voorwaarden voor compensatie van de door haar betaalde transitievergoeding. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of voldaan is aan de in artikel 7:673e , eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), genoemde voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst na de periode, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, en lid 11 is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten.
4. Eiseres stelt dat voldaan is aan deze voorwaarde voor compensatie.
Artikel 7:673e van het BW dient uitgelegd te worden in het kader van het BW en niet in het kader van het sociaalzekerheidsrecht. De vraag of werkneemster in aanmerking is gebracht voor een WIA-uitkering is niet doorslaggevend in het kader van de compensatie van de betaalde transitievergoeding. Beoordeeld dient te worden of werkneemster 104 weken ziek was voor de bedongen arbeid en die situatie was bij werkneemster aan de orde. Er was sprake van meer dan 104 weken arbeidsongeschiktheid. Binnen die periode van 104 weken gold het opzegverbod. Werkneemster was in die periode niet in staat tot het verrichten van de bedongen arbeid en eiseres heeft haar salaris doorbetaald over die periode.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het besluit van 17 oktober 2019, waarin aan werkneemster een WIA-uitkering is geweigerd, leidend is bij de beantwoording van de vraag of zij ziek was. Aan dit besluit ligt het standpunt van de verzekeringsarts ten grondslag dat werkneemster per 16 augustus 2019 in staat was haar eigen werk te verrichten en dus niet arbeidsongeschikt is. Hiermee staat voor verweerder dan ook vast dat werkneemster niet ziek was ten tijde van de einde wachttijd beoordeling, waardoor niet wordt voldaan aan de in het eerste lid van artikel 7:673e BW opgenomen voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd na de 104 weken periode omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten. Eiseres had dit standpunt van verweerder kunnen bestrijden door bezwaar te maken tegen het WIA-besluit van 17 oktober 2019. Nu eiseres dit niet heeft gedaan en het besluit daarmee in rechte vast staat, mag verweerder dit betrekken bij zijn huidige beoordeling. In deze procedure kan niet meer beoordeeld worden of werkneemster ziek was of niet. Er wordt daarom niet voldaan aan de voorwaarden voor compensatie van de transitievergoeding.
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres slaagt. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor compensatie van de transitievergoeding. De vraag of voldaan is aan de in artikel 7:673e , eerste lid, van het BW genoemde voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst na de periode, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, en lid 11 is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten wordt bevestigend beantwoord.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
Niet in geschil is dat werkneemster op 17 augustus 2017 voor haar eigen arbeid wegens ziekte is uitgevallen en dat eiseres het loon van werkneemster vanwege ziekte gedurende 104 weken heeft doorbetaald. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt een rapportage arbeidsdeskundig onderzoek en advies van Oxhill7 van 11 oktober 2018 overgelegd. Deze rapporten zijn opgesteld in het kader van de re-integratie van werkneemster. Hierin is opgenomen dat werkneemster, gelet op haar beperkingen, niet geschikt is voor haar eigen werk, en dat dit eigen werk ook niet geschikt is te maken. Geadviseerd werd op korte termijn een tweede spoor- re-integratie op te starten. Uit de gegevens van de bedrijfsarts van 30 januari 2019 bleek dat werkneemster niet geschikt was voor haar eigen werk, maar wel voor ander passend werk. Eiseres heeft daarop, conform de adviezen van Oxhill7 en de bedrijfsarts, werkneemster succesvol gere-integreerd in het tweede spoor. Per 1 april 2019 is werkneemster in het kader van deze re-integratie in het tweede spoor voor 20 uur gaan werken bij een andere werkgever. Op 23 mei 2019 heeft werkneemster een WIA-aanvraag gedaan omdat het einde van de wachttijd naderde en zij nog niet hersteld was verklaard voor haar eigen werk, hoewel zij al wel 20 uur werkte in ander werk in het tweede spoor. In een arbeidskundig rapport van verweerder van 10 juli 2019 is vervolgens geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van eiseres voldoende zijn.
6.2.
Pas bij besluit van 17 oktober 2019, dus na het bereiken van het einde van de periode waarin werkneemster 104 weken arbeidsongeschikt is geweest (18 augustus 2019), heeft verweerder de uitkomst van de WIA-beoordeling meegedeeld. Hierin is weliswaar de WIA-aanvraag afgewezen op de grond dat werkneemster niet ziek/arbeidsongeschikt was, maar in dit besluit is eiseres er niet op gewezen dat deze beoordeling ook consequenties heeft voor een later verzoek om compensatie van de transitievergoeding. Dat eiseres en werkneemster tegen dit besluit geen bezwaar hebben gemaakt is daarom begrijpelijk, omdat werkneemster naar tevredenheid re-integreerde in het tweede spoor, het besluit voor eiseres geen financiële gevolgen had voor bijvoorbeeld de verschuldigde gedifferentieerde premie en eiseres niet hoefde te begrijpen dat de WIA beoordeling een verder strekkend gevolg zou hebben dan de afwijzing van de WIA-aanvraag.
6.3.
Verder heeft verweerder tijdens de zitting aangegeven dat het vaker voorkomt, zoals in dit geval, dat een WIA-beoordeling later plaatsvindt dan per einde wachttijd. Als in die gevallen om een compensatie wordt verzocht van de transitievergoeding gaat verweerder, zoals ter zitting verklaard, af op het oordeel van de bedrijfsarts. In onderhavig geval is echter helemaal geen contact geweest met de bedrijfsarts, ondanks dat eiseres zich tijdens de ziekteperiode van werkneemster heeft laten begeleiden door een bedrijfsarts.
6.4.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt verder dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is geweest om alleen in die situatie dat er sprake is geweest van een langdurige arbeidsongeschiktheid een compensatie te geven voor de betaalde transitievergoeding. Onder langdurige arbeidsongeschiktheid wordt dan verstaan een periode van tenminste 104 weken. In die situatie is sprake van een onwenselijke cumulatie van financiële verplichtingen. De werkgever heeft dan immers al gedurende tenminste 104 weken het loon doorbetaald en kosten gehad voor de re-integratie. Als daarbovenop ook nog de kosten van de transitievergoeding voor rekening van de werkgever komen, wordt dat vaak als onrechtvaardig ervaren. [1]
6.5.
De rechtbank oordeelt dat gelet op bovenstaande omstandigheden, bestaande uit een volledige loondoorbetaling van 104 weken vanwege arbeidsongeschiktheid, de succesvolle inspanningen die eiseres heeft verricht in het kader van re-integratie van werkneemster in het tweede spoor en de adviezen van de bedrijfsarts, in samenhang met de bedoeling van de wetgever, dat verweerder het besluit op grond van de WIA-beoordeling niet doorslaggevend heeft kunnen achten voor de afwijzing van de compensatie. Dat eiseres en werkneemster geen bezwaar hebben gemaakt tegen het WIA-besluit van 17 oktober 2019 kan daarbij niet aan eiseres worden tegengeworpen, onder meer nu eiseres in de WIA-beoordeling niet is gewezen op de gevolgen die dit besluit heeft voor de compensatie van de transitievergoeding.

Conclusie en gevolgen

7. Verweerder had eiseres in aanmerking moeten brengen voor een compensatie van de transitievergoeding. Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven en moet worden vernietigd.
8. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf een beslissing op het bezwaar te nemen, omdat het aan verweerder is om een nieuwe berekening van de hoogte van de transitievergoeding te maken. De rechtbank zal verweerder opdracht geven om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daarbij dient verweerder rekening te houden met wat in deze uitspraak is overwogen.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door de gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-, bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 1.518,-. Tevens moet verweerder aan eiseres het griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 maart 2021;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 360,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Veelen, voorzitter, en mr. A.T. de Kwaasteniet en mr. D.H. Harbers, leden, in aanwezigheid van mr. E.G.M. ten Kate, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De griffier is verhinderd te tekenen.
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 7:670 van het BW luidt, voor zover van belang:
1. De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid:
a. ten minste twee jaren heeft geduurd (…).
11. De termijn van twee jaren, bedoeld in lid 1, onderdeel a, wordt verlengd:
c. met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 24, eerste lid, of artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (…) heeft vastgesteld.
Artikel 7:673 van het BW luidt, voor zover van belang:
1. De werkgever is aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien:
a. de arbeidsovereenkomst:
1° door de werkgever is opgezegd;
2° op verzoek van de werkgever is ontbonden; of
3° na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan, die tussentijds kan worden opgezegd en ingaat na een tussenpoos van ten hoogste zes maanden; of
b. de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever:
1° door de werknemer is opgezegd;
2° op verzoek van de werknemer is ontbonden; of
3° na een einde van rechtswege op initiatief van de werknemer niet aansluitend is voortgezet.
Artikel 7:673e BW luidt, voor zover van belang:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, verstrekt op verzoek van de werkgever die op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd was, een vergoeding, indien de arbeidsovereenkomst:
a. na de periode, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, en lid 11:
1° is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten; of
2° van rechtswege is geëindigd en de werknemer op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, wegens ziekte of gebreken niet in staat was de bedongen arbeid te verrichten.
2. De vergoeding, bedoeld in lid 1, is gelijk aan de vergoeding die de werkgever in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer heeft verstrekt, verhoogd met de kosten die op grond van artikel 673, lid 6, op de transitievergoeding in mindering mogen worden gebracht, met dien verstande dat de vergoeding, bedoeld in lid 1, onderdeel a, niet meer bedraagt dan het bedrag aan transitievergoeding dat, voor aftrek van de kosten, bedoeld in artikel 673, lid 6, verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, of, indien dat bedrag lager is, het bedrag aan loon als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, dat de werkgever gedurende dat tijdvak op grond van de arbeidsovereenkomst met de werknemer heeft betaald. Artikel 670, eerste lid, laatste zin, is van overeenkomstige toepassing op de termijn, bedoeld in de vorige zin.
3. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing, indien de werkgever op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd zou zijn als de arbeidsovereenkomst, die bij overeenkomst is beëindigd, door opzegging of door ontbinding zou zijn beëindigd.
(…)
7. Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden regels gesteld met betrekking tot de aanvraag van de vergoeding, bedoeld in dit artikel.
Artikel VI, tweede lid, van de Wet van 11 juli 2018, houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid (Stb. 2018, 234) luidt:
Artikel 673e van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is ook van toepassing, indien de arbeidsovereenkomst is beëindigd of niet is voortgezet op of na 1 juli 2015.
De Regeling compensatie transitievergoeding (Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 februari 2019, nr. 2019-0000023811, houdende regels met betrekking tot de compensatie van de transitievergoeding bij een einde van de arbeidsovereenkomst na langdurige arbeidsongeschiktheid) luidt, voor zover van belang:
1. In deze regeling wordt verstaan onder: aanvraag: verzoek van de werkgever tot verstrekking van de vergoeding, bedoeld in artikel 673e, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
2. De aanvraag van compensatie na langdurige arbeidsongeschiktheid wordt afgewezen, indien deze wordt ingediend:
a. voordat de volledige vergoeding in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer is verstrekt; of
b. meer dan zes maanden na de dag waarop de werkgever de volledige vergoeding aan de werknemer heeft verstrekt.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2015-2016, 34351, nr. 16, blz 3 en 4