ECLI:NL:RBOVE:2022:2041

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
9359803 CV EXPL 21-1760
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verzoek om voorschot in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een incident. Eiser, vertegenwoordigd door mr. L.M. Bischof, vorderde een voorschot van € 100.000,- op hetgeen in de hoofdzaak wordt gevorderd, met veroordeling van gedaagde, de besloten vennootschap Transportbedrijf [X] B.V., vertegenwoordigd door mr. E. Nijhoff, in de kosten van het incident. De kantonrechter heeft de vordering van eiser afgewezen. De procedure in het incident volgde op eerdere vonnissen, waaronder een tussenvonnis van 15 maart 2022, waarin de kantonrechter had geoordeeld dat eiser in de periode sinds indiensttreding onderbetaald was in strijd met de cao. Eiser stelde dat de procedure financieel belastend was en dat er een spoedeisend belang bestond voor de gevraagde voorziening. De kantonrechter oordeelde echter dat er onvoldoende onderbouwing was voor de hoogte van het gevorderde bedrag en dat de vordering in het incident niet aannemelijk was. Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 498,-. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. T.J. Thurlings-Rassa.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9359803 CV EXPL 21-1760
Vonnis in incident van 12 juli 2022
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. L.M. Bischof,
tegen
DE BESLOTEN VENNOOTSCHAP MET BEPERKTE AANSPRAKELIJKHEID TRANSPORTBEDRIJF [X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. E. Nijhoff.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure in incident blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 maart 2022;
  • de akte na tussenvonnis tevens wijziging van eis van [eiser] van 26 april 2022;
  • de akte inhoudende incidentele vordering tevens akte uitlating van [eiser] van 17 mei 2022;
  • de antwoordakte in het incident van de zijde van [gedaagde] van 14 juni 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Wat er tot nu toe is beslist in de bodemprocedure.

2.1.
Bij vonnis van 5 maart 2022 heeft de kantonrechter geoordeeld dat voldoende is onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd is betwist dat eiser in de periode sinds indiensttreding is onderbetaald in strijd met de cao en dat die onderbetaling in strijd is met artikel 7 Verordening (EU) 492/2011 en artikel 45 VwEU. De omvang van de schade is door [gedaagde] echter wel voldoende gemotiveerd betwist en de kantonrechter heeft [eiser] in de gelegenheid gesteld de (omvang van de) schade te bewijzen. Het beroep van [gedaagde] op verjaring heeft de kantonrechter gepasseerd, omdat onverkorte toepassing ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Bovendien heeft de kantonrechter geoordeeld dat dit verjaringsverweer ook op grond van het EU-recht dient te worden gepasseerd, omdat onverkorte toepassing ervan de doeltreffende voorziening in rechte waar [eiser] op grond van het EU-recht aanspraak op moet kunnen maken, doorkruist.

3.Het geschil

In het incident
3.1.
[eiser] vordert, bij wijze van voorlopige voorziening, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren provisioneel vonnis [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag ter hoogte van € 100.000,-, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, als voorschot op hetgeen door [eiser] in de hoofdzaak wordt gevorderd, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het incident.
3.2.
Volgens [eiser] volgt uit het tussenvonnis van 15 maart 2022 dat [gedaagde] tekort geschoten is in de nakoming van de arbeidsovereenkomst en haar arbeidsrechtelijke verplichtingen niet is nagekomen. De bodemprocedure heeft enkel nog betrekking op de omvang van de schade. Daarmee staat vast dat (een gedeelte van) het gevorderde te zijner tijd zal worden toegewezen. De procedure is verder financieel belastend voor [eiser] , temeer nu [eiser] financieel moet instaan voor de kosten van het te houden getuigenverhoor. Daarbij merkt [eiser] op dat de voorschotbetaling ook zal worden aangewend ter betaling van juridische kosten in deze procedure. [eiser] verkeert in financiële nood, zodat er sprake is van een dringend (de kantonrechter begrijpt: spoedeisend) belang. [gedaagde] heeft bovendien reeds gesteld dat een toewijzing in de bodemprocedure tot haar faillissement kan leiden. Ook om die reden meent [eiser] een spoedeisend belang te hebben bij de incidentele vordering, om zo preventief verduistering van gelden en activa tegen te gaan en zekerheid betreffende het voldoen aan een aannemelijke vordering zeker te stellen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna -voor zover van belang- nader ingegaan.

4.De beoordeling

In het incident
4.1.
Voor de vraag of plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in het kader van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv dient de rechter, evenals in kort geding, te onderzoeken of de vordering van de eiser voldoende aannemelijk is en of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico zal betrekken. [1]
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan het gestelde restitutierisico aan de zijde van [gedaagde] , zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, niet leiden tot het oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang. Immers, voor zover [eiser] verhaal zekerheid wenst te bereiken, staan daartoe ook andere minder verstrekkende mogelijkheden open (zoals een verzoek voor verlof tot het leggen van conservatoir beslag). [eiser] heeft echter wel voldoende onderbouwd dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, door te wijzen op de – zo begrijpt de kantonrechter zijn standpunt – moeilijke financiële situatie als gevolg van de kosten die de procedure met zich brengt. Aldus is [eiser] ontvankelijk in zijn vordering. De kantonrechter is evenwel van oordeel dat de incidentele vordering op de inhoud dient te worden afgewezen en overweegt daartoe als volgt.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat in dit stadium van de procedure geen sprake is van een situatie waarin te verwachten is dat de vordering – zonder nadere bewijslevering – met een grote mate van waarschijnlijkheid in de hoofdzaak zal worden toegewezen. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 15 maart 2022 immers geoordeeld dat de omvang van de schade voldoende gemotiveerd is betwist en dat de kantonrechter over onvoldoende gegevens beschikt om de omvang van de schade te kunnen schatten. In dit stadium van het geding wordt daarom juist nog tot bewijslevering overgegaan (waaronder het horen van getuigen aan de zijde van [eiser] ), waarna [gedaagde] nog de gelegenheid krijgt om tegenbewijs te leveren (bijvoorbeeld via contra-enquête).
4.4.
Hoewel, gelet op het tussenvonnis van 15 maart 2022, aannemelijk is dat enige schade is geleden, heeft [eiser] mede bezien tegen de achtergrond van het vonnis van 15 maart 2022 in het incident in het geheel niet onderbouwd waarom volgens haar aannemelijk is dat het incidenteel gevorderde bedrag van € 100.000,- in ieder geval zal worden toegewezen. Evenmin is onderbouwd van welk ander bedrag aannemelijk zou zijn dat dit bij eindvonnis zal worden toegewezen. Het had wel op zijn weg gelegen om die onderbouwing te geven. Om die reden dient de vordering in het incident te worden afgewezen.
4.5.
De kantonrechter zal [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij in het incident in de proceskosten in incident veroordelen. Gelet op de aard van de vordering – die overeenkomt met een vordering in kort geding – zal de kantonrechter aansluiten bij het liquidatietarief dat in kort geding geldt.

5.De beslissing

De kantonrechter
In het incident
5.1.
wijst de incidentele vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten in het incident, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 498,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. Thurlings-Rassa, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2022

Voetnoten

1.Gerechtshof Leeuwarden 17 april 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BW2926, r.o. 1.17.