ECLI:NL:RBOVE:2022:2019

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
ak_21_1212
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstandsuitkering wegens niet-nakoming van verplichtingen gericht op arbeidsmarktinschakeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van Enschede. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de verlaging van haar bijstandsuitkering met 100% gedurende twee maanden, omdat zij op 7 mei 2021 zonder tegenbericht niet was verschenen op een afspraak bij een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsmarktinschakeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 13 augustus 2019 een bijstandsuitkering ontvangt en dat zij in het verleden herhaaldelijk maatregelen opgelegd heeft gekregen wegens het niet verschijnen op afspraken. De rechtbank oordeelde dat het college een zorgvuldig op de persoon van eiseres toegesneden afweging heeft gemaakt en dat de maatregel terecht is opgelegd. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet in staat was om te verschijnen vanwege gezondheidsklachten en de reisafstand, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat haar geen enkel verwijt treft. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het college.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1212

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Verheij),
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede (verweerder)

(gemachtigden: J. Boxem en M.M. Nijboer).

Inleiding

In het besluit van 20 mei 2021 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) gedurende twee maanden verlaagd met 100% van de bijstandsnorm.
Met het bestreden besluit van 5 juli 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder, overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie, bij dat besluit gebleven. Het bezwaar is ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit van 5 juli 2021 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2022 op zitting behandeld. Namens eiseres is met voorafgaand bericht niemand verschenen
.Namens verweerder zijn de gemachtigden verschenen.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres ontvangt sinds 13 augustus 2019 een bijstandsuitkering op grond van de Pw naar de kostendelersnorm.
Eiseres woont op het uitkeringsadres. Op dit adres wonen ook haar ouders. Op haar zijn de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, b en c, van de Pw van toepassing.
1.2.
In de maanden januari, maart, augustus, november en december 2020 zijn aan eiseres herhaaldelijk maatregelen opgelegd, variërend van 20 tot 40% van de bijstandsnorm en telkens voor de duur van drie maanden, op de grond dat eiseres zonder reden van opgaaf niet is verschenen op afspraken bij een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
In de maanden mei, juni, juli en augustus 2021 is de bijstandsuitkering van eiseres
telkens met 100% verlaagd, omdat eiseres niet is verschenen op afspraken gericht op arbeidsinschakeling.
1.3.
Op 10 mei 2021 heeft verweerder met een ‘vooraankondiging oplegging verlaging’ aan eiseres meegedeeld dat er aanleiding is om haar bijstandsuitkering te verlagen, omdat zij op vrijdag 7 mei 2021 om 08.00 uur, zonder tegenbericht niet is verschenen bij het traject ‘De Fabriek’. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om binnen een week na dagtekening op de vooraankondiging te reageren. Eiseres heeft dat niet gedaan.
1.4.
In het primaire besluit van 20 mei 2021 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres op grond van artikel 18, tweede lid van de Pw in samenhang met artikel 5 van de Maatregelverordening Participatiewet, IOAW en OIAZ gemeente Enschede 2020 (Maatregelverordening) vanaf 1 september 2021 gedurende twee maanden verlaagd met 100% van de bijstandsnorm. Op 15 juni 2021 heeft eiseres tegen het primaire besluit van
20 mei 2020 bezwaar gemaakt. In het besluit op bezwaar van 5 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 20 mei 2020, overeenkomstig het advies van de commissie bezwaarschriften, met wijziging van de grondslag, ongegrond verklaard.
Standpunten van partijen
2. Verweerder stelt zich, overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie, op het standpunt dat aan de maatregel ten grondslag ligt dat eiseres de verplichting niet is nagekomen gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, door op 7 mei 2021 zonder tegenbericht niet te verschijnen. De grondslag van de maatregel is gelegen in artikel 18, vierde lid, sub h, Pw in samenhang met artikel 10 van de Maatregelverordening.
3. Eiseres is het hiermee niet eens. Zij voert - kort gezegd - aan dat zij ineens en zonder overleg en zonder haar toestemming op het traject ‘De Fabriek’ is geplaatst. Het had op de weg van verweerder gelegen om voor de wijziging van het traject eerst met haar te overleggen.
Volgens eiseres is dit traject voor haar niet passend, omdat dit traject niet is gericht op het vinden van een betaalde baan voor haar en daarnaast is de reisafstand van haar woning naar het nieuwe traject ook te lang. Verder stelt eiseres dat zij lichamelijke klachten en een angststoornis heeft. Zij is als gevolg van haar lichamelijke klachten niet in staat om verder te reizen dan zij voor het andere traject heeft gedaan. Ook heeft zij een longontsteking en een andere infectie gehad en daarom valt zij in de groep mensen met een verhoogd risico op corona. De lichamelijke klachten en de angststoornis zijn door de coronapandemie versterkt en hierdoor heeft eiseres ook niet kunnen deelnemen aan het traject ‘De Fabriek’. Verweerder hoort haar te helpen bij sollicitatieactiviteiten om weer een betaalde arbeid te krijgen. Dit heeft verweerder niet gedaan. Verweerder heeft geen individuele afweging gemaakt. De maatregel doet in dit geval geen recht aan haar individuele situatie en haar persoonlijke omstandigheden. Verweerder heeft ten opzichte van eiseres dan ook zeer onzorgvuldig en onevenredig gehandeld. Subsidiair stelt eiseres dat gezien de bijzondere omstandigheden in deze zaak de verlaging van haar uitkering leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Verweerder heeft in strijd met het evenredigheidsbeginsel gehandeld. Het zorgvuldigheidsbeginsel is ook geschonden.
De beoordeling door de rechtbank
4.1.
Eiseres is verplicht gebruik te maken van een door verweerder aangeboden voorziening op arbeidsinschakeling. Als eiseres een verplichting op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw niet nakomt, is verweerder op grond van artikel 18, tweede lid, aanhef, en vierde lid, onder h, van de Pw verplicht om een maatregel op te leggen.
De volgende bepalingen zijn hierbij van betekenis.
4.2.
Ingevolge artikel 18, vierde lid, van de Pw legt het college in ieder geval een maatregel op overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid, in het geval de belanghebbende een van de verplichtingen die zijn vermeld in het vierde lid niet nakomt. In het vierde lid, aanhef en onder h, is de volgende verplichting opgenomen: het gebruikmaken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan een onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.3.
In artikel 18, vijfde tot en met achtste lid, van de Pw is geregeld hoe het college de hoogte en duur van maatregelen in verband met het niet nakomen van de verplichtingen als bedoeld in het vierde lid op uniforme wijze moet vaststellen. Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet is nagekomen, verlaagt het college op grond van het vijfde lid de bijstand met 100% voor een bij de verordening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden. De hier bedoelde verordening is de in 1.4. genoemde Maatregelverordening.
4.4.
Het college ziet op grond van artikel 18, negende lid, van de Pw af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Volgens vaste rechtspraak rust de bewijslast van feiten en omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat eiseres geen enkel verwijt treft op haar. Dit betekent in dit geval dat eiseres aan de hand van objectieve, verifieerbare gegevens aannemelijk dient te maken dat haar geen enkel verwijt treft ten aanzien van het niet verschijnen op de afspraak.
4.5.
Het college stemt op grond van artikel 18, tiende lid, van de Pw een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4.6.
Op grond van artikel 10, aanhef onder 1 en 2 van de Maatregelverordening verlaagt de gemeente de bijstandsuitkering een maand als de inwoner een geïnformeerde verplichting niet nakomt en de duur van de verlaging wordt twee maanden als de inwoner binnen twaalf maanden na de datum van dat eerdere verlagingsbesluit opnieuw een geüniformeerde verplichting niet nakomt.
4.7.
Een besluit tot het opleggen van een maatregel is een belastend besluit. Het ligt dus op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat eiseres door haar gedragingen niet heeft voldaan aan de op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw op haar rustende plicht om gebruik te maken van een door verweerder aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
4.8.
Niet in geschil is dat het traject ‘De Fabriek’ een door verweerder aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling is. Vast staat dat eiseres op 7 mei 2021 niet op de afspraak van dit traject is verschenen en zich daarvoor niet heeft afgemeld. Dit betekent dat eiseres de in artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw neergelegde verplichting om gebruik te maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling niet is nagekomen. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de bijstand van eiseres in 2020 en 2021 herhaaldelijk is verlaagd in verband met het niet nakomen van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
4.9.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder geen passend traject heeft aangebonden.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In dit kader overweegt de rechtbank als volgt. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), volgt dat een belanghebbende gebruik dient te maken van een door het college aangeboden voorziening en voorts dat het niet aan de belanghebbende maar aan het college is om te bepalen welke re-integratievoorziening voor de belanghebbende is aangewezen om het uiteindelijk beoogde doel, arbeidsinschakeling, te bereiken. Wel is vereist dat verweerder maatwerk levert en de voorziening het resultaat is van een zorgvuldig op de persoon toegesneden afweging. [1] Sociale activering kan ook een onderdeel van de aangeboden voorziening zijn. De rechtbank is van oordeel dat wat eiseres in beroep heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat verweerder geen maatwerk heeft geleverd. Uit het dossier blijkt dat het traject gericht is op het vergroten van de werknemersvaardigheden van eiseres om daarmee haar kansen op de arbeidsmarkt te vergroten en eiseres uiteindelijk aan een betaalde baan te helpen. Het traject is, hoewel summier, voldoende beschreven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder een zorgvuldig op de persoon van eiseres toegesneden afweging heeft gemaakt. Eiseres stelt dat zij bezig was in een traject om betaald werk te vinden en dat zij ineens en zonder overleg uit het lopende traject is gehaald. Uit het dossier blijkt echter dat aan eiseres in 2020 en 2021 herhaaldelijk maatregelen zijn opgelegd, omdat zij zonder voorafgaand bericht niet op afspraken bij een voorziening gericht op arbeidsinschakeling is verschenen.
Verder blijkt dat verweerder meermalen contact heeft proberen te zoeken met eiseres voorafgaand aan de plaatsing in dit nieuwe traject. Er is dus geen sprake van plotseling handelen van verweerder. Dat het uiteindelijk niet gelukt is om eiseres te spreken, betekent ook niet dat verweerder geen maatwerk heeft verricht. Ook is het eiseres, zoals ook door de bezwaarschriftencommissie is opgemerkt, niet gelukt om op eigen kracht een betaalde baan te vinden. Verweerder kon dan ook van eiseres vragen om deel te nemen aan het aangeboden traject. Dat verweerder eiseres niet heeft geholpen bij sollicitatieactiviteiten om uiteindelijk een betaalde baan te krijgen, volgt de rechtbank niet. Het aangeboden traject is er juist op gericht om eiseres daarbij te helpen.
4.10.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat het niet verschijnen op de afspraak haar niet kan worden verweten, gelet op haar gezondheidstoestand, de reisafstand en omdat zij valt onder de risicogroep van de Coronapandemie. Zoals hiervoor in overweging 4.4. is overwogen, is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat haar geen enkel verwijt treft. Dit vloeit voort uit het uitzonderingskarakter van artikel 18, negende lid, van de Pw. Eiseres is daarin niet geslaagd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van haar gezondheidssituatie niet in staat was om gehoor te geven aan de uitnodiging om op 7 mei 2021 te verschijnen.
Eiseres heeft haar gestelde gezondheidsklachten op geen enkele wijze onderbouwd. Niet is gebleken dat eiseres heeft geprobeerd om de afspraak te verplaatsen dan wel met verweerder haar argumenten op grond waarvan zij meende om niet deel te kunnen nemen aan het traject, heeft besproken. Dat zij van mening is dat de reisafstand van haar woning naar het traject te lang is, is geen reden om zonder overleg niet te verschijnen op de afspraak van
7 mei 2021. Eiseres had hierover ook met verweerder kunnen overleggen. Niet is gebleken dat zij dit heeft gedaan.
4.11.
Voor zover eiseres zich op het standpunt stelt dat sprake is van dringende redenen om de maatregel, gelet op de bijzondere omstandigheden, nader af te stemmen, slaagt dit niet. Eiseres heeft op geen enkele wijze toegelicht en onderbouwd dat en in welk opzicht haar mogelijkheden en beperkingen afstemming van de maatregel met toepassing van artikel 18, tiende lid, van de Pw rechtvaardigen. Voor het afstemmen van de maatregel bestaat daarom geen aanleiding.
4.12.
De conclusie is dat verweerder terecht op grond van artikel 18, vijfde lid, van de Pw in samenhang met artikel 10 van de Maatregelverordening de bijstand van eiseres - in verband met herhaalde recidive - gedurende twee maanden heeft verlaagd met 100% van de bijstandsnorm. Artikel 18, vijfde lid, van de Pw is dwingend geformuleerd. Bij dergelijke gebonden bevoegdheden bestaat in beginsel alleen ruimte voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel als sprake is van een situatie waaraan de wetgever niet heeft gedacht. Eiseres heeft niet gesteld dat hiervan sprake is. Van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel of het motiveringsbeginsel is, zoals volgt uit het voorgaande, ook geen sprake.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
mr.H.J. Knol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 18 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:341.