ECLI:NL:RBOVE:2022:2014

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
ak_21_1908
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitbetaling van een WW-uitkering in verband met verwijtbare werkloosheid en psychische gesteldheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering, maar het UWV had hem meegedeeld dat hij wel recht had op de uitkering, maar niet op de uitbetaling daarvan. Dit was gebaseerd op de stelling dat eiser verwijtbaar werkloos was omdat hij zelf ontslag had genomen. Eiser betwistte dit en voerde aan dat zijn ontslag niet verwijtbaar was, mede vanwege zijn psychische gesteldheid. De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de omstandigheden van de beëindiging van het dienstverband en de psychische toestand van eiser. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1908

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. H.A. van der Kleij,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(verweerder),
gemachtigde: J. van Dalfsen.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing over zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
In het besluit van 22 december 2020 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij vanaf
9 november 2020 wel recht heeft op een WW-uitkering, maar niet op uitbetaling daarvan. Met het bestreden besluit van 23 september 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dit besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de begeleider van eiser. De gemachtigde van verweerder heeft zich afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de beslissing om de WW-uitkering niet uit te betalen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1.1
Eiser ontvangt van verweerder een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
1.2
Eiser was vanaf 2 oktober 2020 via Randstad Uitzendbureau b.v. voor 16 uur per 4 weken werkzaam bij [naam] Production TT. De vermoedelijke duur van de uitzendovereenkomst was voor onbepaalde tijd.
1.3
Eiser is vanaf 9 november 2020 werkloos. Daarop heeft eiser een WW-uitkering aangevraagd. Dit heeft geleid tot de besluitvorming, zoals vermeld onder ‘Inleiding’.
Standpunten van partijen
2.1
Verweerder betaalt de WW-uitkering niet uit, omdat eiser volgens verweerder verwijtbaar werkloos is. Verweerder stelt dat eiser zelf ontslag heeft genomen, terwijl dit niet noodzakelijk was. Verweerder is van mening dat eiser geen heel goede reden had om ontslag te nemen. Verweerder vindt van belang dat eiser zelf heeft besloten om de werkzaamheden en het dienstverband met zijn werkgever te beëindigen.
2.2
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de WW-uitkering moet uitbetalen.
Volgens eiser zijn de wettelijke gronden om de uitkering niet betaalbaar te stellen niet van toepassing.
Eiser voert aan dat hij niet verwijtbaar werkloos is. Eiser stelt dat de dienstbetrekking is beëindigd op initiatief van de werkgever. Ter zitting heeft eiser gesteld dat hij geen ontslag heeft genomen.
Als ervan wordt uitgegaan dat wel sprake is van ontslag, dan stelt eiser dat hij ontslag heeft genomen, omdat hij op basis van een uitlating van werkgever wist dat hij na werktijd alsnog zou worden ontslagen. Voortzetting van de dienstbetrekking was daarom niet van eiser te vergen. Daarbij speelt de psychische toestand van eiser ook een rol.
Subsidiair voert eiser aan dat het niet nakomen van enige verplichting hem onder de gegeven omstandigheden, waaronder zijn psychische situatie, niet in overwegende mate kan worden verweten. Verweerder had moeten afzien van de maatregel om de uitkering van eiser blijvend en volledig in mindering te brengen.
Eiser is verder van mening dat verweerder van zijn beleid had moeten afwijken of dat verweerder wegens dringende redenen van het opleggen van een maatregel had moeten afzien. Daarbij vindt eiser de gang van zaken op de werkplek, zijn specifieke kwetsbaarheid als uitzendkracht en zijn persoonlijke belemmerende condities van belang. Eiser miste ten gevolge van zijn mentale gesteldheid het inzicht in de consequenties van het verlaten van de werkplek op dat moment en hij had niet de vaardigheid om zijn handelen adequaat te sturen.
Eiser heeft zijn standpunten onderbouwd met brieven van Dimence van 3 september en
11 oktober 2021.
2.3
Verweerder heeft op het beroep gereageerd en laten weten dat hij zijn standpunt handhaaft. Eiser heeft zelf ontslag genomen en uit de verklaringen blijkt niet dat dit hem niet in overwegende mate kan worden verweten.
Beoordeling door de rechtbank
3.1
In artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW is bepaald dat de werknemer moet voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
Op grond van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.
Verder bepaalt artikel 27, eerste lid, van de WW, voor zover hier van belang, dat verweerder een bedrag blijvend op de uitkering in mindering brengt indien de werknemer de verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt verweerder de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken.
Op grond van artikel 27, achtste lid, van de WW kan verweerder afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
In de Beleidsregels toepassing artikelen 24 en 27 WW 2006 (Beleidsregels) staat dat wanneer de werknemer het initiatief neemt tot beëindiging van de dienstbetrekking beoordeeld zal worden of voortzetting van de dienstbetrekking van de werknemer te vergen is geweest. Indien dit het geval is, dan is er in beginsel sprake van verwijtbare werkloosheid op grond van artikel 24, tweede lid, onder b, WW.
Verder is in de beleidsregels vermeld dat wanneer de werkloosheid veroorzaakt wordt doordat de werknemer de werkzaamheden en/of de dienstbetrekking heeft beëindigd dan wel de werkgever daartoe heeft verzocht, de volgende weegfactoren worden toegepast:
– was er sprake van een acute noodzaak voor de eindiging van de dienstbetrekking en/of de werkzaamheden;
– waren er reële en begrijpelijke bezwaren tegen voortzetting van de dienstbetrekking en/of de werkzaamheden die niet binnen redelijke termijn waren op te lossen, terwijl er geen acute noodzaak voor beëindiging van de dienstbetrekking en/of de werkzaamheden aanwezig was.
3.2
De rechtbank moet beoordelen of verweerder de WW-uitkering van eiser vanaf
9 november 2020 terecht niet uitbetaalt. Daartoe moet de rechtbank eerst nagaan of eiser verwijtbaar werkloos is geworden. Ten tweede is van belang of de beëindiging van het dienstverband eiser in overwegende mate kan worden verweten. Tenslotte moet worden beoordeeld of dringende redenen aanwezig zijn, die ertoe leiden dat verweerder van het opleggen van de maatregel om de WW-uitkering niet uit te betalen zou moeten afzien.
Verwijtbaar werkloos
4.1.
In de aanvraag om een WW-uitkering heeft eiser vermeld dat hij ontslag heeft genomen. In de brief van 18 december 2020 aan verweerder heeft eiser toegelicht dat hij bij [naam] werkte en een meningsverschil kreeg over de wijze van uitvoeren van het werk. Toen is eiser gestopt met werken, terwijl de werkgever volgens hem ook naar andere mogelijkheden voor uitvoering van het werk had kunnen kijken.
In het aanvullend bezwaarschrift van 15 april 2021 heeft eiser de beëindiging van het dienstverband verder toegelicht. Eiser werkte als assemblagemedewerker bij [naam] . Hoewel eiser met dat werk pas recent - sinds 9 oktober 2020 - was begonnen, werkte hij goed en snel. Tijdens de werkzaamheden trad een fout op: een schroef was er niet helemaal ingedraaid. Onnodig werd eiser daarop direct aangesproken en de teamleider zei vervolgens dat hij het voor gezien hield. Pas daarna stopte eiser daadwerkelijk met zijn werk bij [naam] .
Tijdens de hoorzitting van 31 augustus 2021 heeft eiser uitgelegd dat volgens hem geen sprake is van ontslagname. Eiser is in dienst gebleven bij Randstad. Aan het begin van de dienst op die dag heeft de werkgever van eiser gezegd dat hij fouten had gemaakt, omdat een schroefje in een lamp ontbrak. De werkgever zei dat als eiser zo bleef werken hij er aan het einde van de avond uit zou vliegen. Dat heeft eiser niet afgewacht. Eiser is zelf gestopt, omdat hij er geen vertrouwen meer in had dat hij daar zou mogen blijven werken, ook niet op een andere afdeling.
Uit deze gang van zaken concludeert de rechtbank dat de dienstbetrekking wel degelijk is beëindigd door eiser. Verweerder hoefde hier geen nader onderzoek naar te doen.
4.2
In de Beleidsregels (paragraaf 7) van verweerder staat dat het voor de vraag of sprake is van verwijtbare werkloosheid van belang kan zijn of de dienstbetrekking binnen drie maanden op een niet verwijtbare wijze zou zijn geëindigd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan dit aspect ten onrechte geen aandacht heeft besteed.
Uit de besluitvorming blijkt ook niet dat verweerder heeft onderzocht of aan de voortzetting van het dienstverband zodanige bezwaren waren verbonden, dat dit redelijkerwijs niet van eiser kon worden gevergd. De rechtbank is het met eiser eens dat verweerder dit nader had moeten onderzoeken. De rechtbank merkt op dat verweerder hierover in het bestreden besluit niets heeft vermeld, terwijl eiser heeft gewezen op de feitelijke gang van zaken en zijn psychische gesteldheid.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep hierom al gegrond is. In het kader van de finale geschillenbeslechting overweegt de rechtbank verder als volgt.
In overwegende mate verweten
4.3
Uit de stukken blijkt dat eiser een Wajong-uitkering ontvangt. Uit de in beroep overgelegde brieven van Dimence is verder af te leiden dat eiser psychische problemen heeft.
De rechtbank is van oordeel dat de psychische gesteldheid van eiser voor verweerder aanleiding had moeten zijn voor nader onderzoek naar de vraag of het eiser in overwegende mate kan worden verweten dat hij verwijtbaar werkloos is geworden.
Ook de beroepsgrond hierover slaagt.
Dringende redenen
4.4
De psychische problemen van eiser, die bij verweerder bekend waren en benoemd in de bezwaarfase, zouden verder dringende redenen kunnen vormen op grond waarvan verweerder zou moeten afzien van de maatregel om de uitkering van eiser niet uit te betalen. Verweerder heeft daar niets over gesteld in het bestreden besluit. Ook deze beroepsgrond slaagt in zoverre.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het besluit om de WW-uitkering van eiser vanaf 9 november 2020 niet uit te betalen niet voldoende zorgvuldig heeft voorbereid en niet deugdelijk heeft gemotiveerd, nu verweerder niet heeft onderzocht of:
- aan de voortzetting van het dienstverband zodanige bezwaren waren verbonden, dat dit redelijkerwijs niet van eiser kon worden gevergd;
- de uitzondering van paragraaf 7 van de Beleidsregels aan de orde was;
- het eiser in overwegende mate kan worden verweten dat hij verwijtbaar werkloos is geworden en
- of sprake is van dringende redenen op grond waarvan verweerder zou moeten afzien van de maatregel om de uitkering van eiser niet uit te betalen.
Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Nu verweerder nog nader onderzoek moet doen om een zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd besluit te kunnen nemen, zal de rechtbank verweerder opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Hiervoor wordt in totaal € 1.518,- toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A.H. Beenen-Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.