ECLI:NL:RBOVE:2022:1993

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
C/08/276395 / HA ZA 22-25
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen in verband met een overeenkomst van aanneming van werk

In deze zaak vordert [eiseres], [A] Betonwerken B.V., betaling van twee openstaande facturen van [gedaagde]. De partijen hebben een overeenkomst van aanneming van werk gesloten, waarbij [eiseres] betonwerkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht. Na het versturen van facturen ontstond er een geschil over de betaling van twee facturen. [gedaagde] stelt dat hij de eerste factuur al heeft voldaan en dat hij inzage wil in het door [eiseres] uitgevoerde meerwerk. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] verplicht is om de facturen te betalen, omdat hij in gebreke is gebleven. De rechtbank wijst de vordering van [eiseres] toe en veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de openstaande bedragen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank overweegt dat de extra werkzaamheden als meerwerk moeten worden beschouwd en dat de kosten voor rekening van [gedaagde] komen, aangezien de foutieve tekeningen van [gedaagde] afkomstig zijn. De rechtbank legt de proceskosten en nakosten ook bij [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/276395 / HA ZA 22-25
Vonnis van 6 juli 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] Betonwerken B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.C. Huisman te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.B. Beerentsen te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De beslissing in het kort

1.1.
Partijen hebben een overeenkomst van aanneming van werk gesloten, op grond waarvan [eiseres] werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht. [eiseres] heeft [gedaagde] daar facturen voor gestuurd. Over de betaling van twee facturen hebben partijen discussie gekregen. Eén factuur ziet op een overeengekomen termijn van de aanneemsom, de andere factuur ziet op door [eiseres] in rekening gebracht meerwerk. [gedaagde] laat na om deze facturen (volledig) te betalen. Hij stelt dat hij de eerste factuur al heeft voldaan en ten aanzien van het meerwerk stelt hij dat hij inzage wil in het door [eiseres] uitgevoerde meerwerk.
1.2.
De rechtbank veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de eerste factuur, nu hij daartoe op grond van de overeenkomst verplicht is. De rechtbank veroordeelt [gedaagde] tot betaling van (het restant van) de tweede factuur, nu de extra werkzaamheden een door [gedaagde] gewenste verandering in het overeengekomen werk in de zin van artikel 7:755 BW zijn. [gedaagde] wordt eveneens veroordeeld in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.

2.De procedure

2.1.
Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 maart 2022;
  • de (aantekeningen van de) mondelinge behandeling, gehouden op 24 mei 2022;
  • de spreekaantekeningen van de zijde van [eiseres] ;
  • de ter zitting van 24 mei 2022 overgelegde productie van de zijde van [gedaagde] .
2.2.
De rechtbank is voldoende geïnformeerd om een beslissing te nemen in deze zaak. Die beslissing wordt vandaag medegedeeld en toegelicht in dit vonnis.

3.De feiten

3.1.
Op 7 juni 2020 zijn partijen een overeenkomst van aanneming van werk aangegaan (hierna: de overeenkomst). Op grond van deze overeenkomst zou [eiseres] diverse betonwerkzaamheden voor [gedaagde] verrichten voor een project in Uelsen (Duitsland). Partijen zijn daarvoor een aanneemsom van € 90.000,- overeengekomen. In de door partijen gesloten overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
(…)
Het werk zal uitgevoerd worden volgens de door u gestuurde tekeningen dd. 24-4-2020, constructiegegevens van [X] Stahlbau en verder volgens gegevens zoals omschreven in deze opdrachtbevestiging, blad 2 t/m 4.
(…)
Termijnbetalingen
1e termijn 10% bij aanvang werkzaamheden € 9.000,00
2e termijn 30% bij gereed laadkuilwanden en water opvang kelder € 27.000,00
3e termijn 30% bij gereed gehele fundering € 27.000,00
4e termijn 30% bij gereed kolommen en ringbalk € 27.000,00
Totaal excl. btw € 90.000,00
Betalingstermijn binnen 7 dagen na factuurdatum.
Meer- en minderwerk zal per/bij de laatste termijn verrekend worden.(…)
”.
3.2.
In opdracht van [gedaagde] heeft staalconstructiebedrijf [X] Stahlbau GmbH (hierna: [X] Stahlbau) de constructietekeningen voor het project in Uelsen verzorgd. De tekeningen zijn op 24 april 2020 door [gedaagde] aan [eiseres] geleverd, waarna [eiseres] het voor het betonwerk benodigde wapeningsstaal heeft laten produceren. Op 20 augustus 2020 en 13 oktober 2020 ontving [eiseres] nieuwe constructietekeningen van [X] Stahlbau.
3.3.
De door [eiseres] uit te voeren werkzaamheden en meerwerkzaamheden zijn volledig afgerond en opgeleverd.
3.4.
[eiseres] heeft (onder meer) de volgende facturen aan [gedaagde] gestuurd:
Factuurdatum Factuurnummer Omschrijving Factuurbedrag
27-10-2020 20270 1e deel meerwerk conform € 60.000,00
afspraak 23-10-2020
02-03-2021 21317 gereed kolommen en ringbalk € 27.000,00
30% van de totale aanneemsom
27-03-2021 21332 Gereedkoming meerwerk € 16.005,91
week 38 - 51 2020
3.5.
Uit het door [gedaagde] ter zitting overgelegde betalingsoverzicht blijkt dat hij de volgende betalingen aan [eiseres] heeft gedaan:
Datum Omschrijving Bedrag
13-08-2020 Project [Z] art 1 + 2 € 36.000,00
05-11-2020 3e termijn betaling € 27.000,00
23-11-2020 4e Termijn gereed komen Kolommen en Ringbalk € 27.000,00
08-12-2020 33.000.- kunnen betalen dat is het restant van € 33.000,00
factuur datum 27-10-2020
03-03-2021 INV 20296 € 45.438,00
Verder heeft [gedaagde] op 15 juli 2021 nog een bedrag van € 15.465,91 aan [eiseres] voldaan.

4.Het geschil: wat willen partijen?

4.1.
[eiseres] vordert - samengevat - dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] veroordeelt om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 29.113,60, dan wel € 27.719,01, dan wel € 27.540,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.052,19. Ook vordert [eiseres] dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[eiseres] voert daartoe - kort gezegd - aan dat [gedaagde] in gebreke is gebleven aan zijn betalingsverplichtingen voortvloeiend uit de tussen partijen gesloten overeenkomst te voldoen.
4.3.
[gedaagde] concludeert tot niet ontvankelijk verklaring, dan wel afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding, de nakosten daaronder begrepen.
Hij voert daartoe - samengevat - het volgende aan. Er is geen sprake van betalingsonwil, maar dat [gedaagde] wenst inzage in hetgeen waarvoor hij moet betalen. Daarvoor wil [gedaagde] onder meer weten hoeveel staal [eiseres] heeft gekocht, hoeveel staal er is gebruikt en hoeveel staal onbruikbaar was. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij niet hoeft te betalen voor een partij onbruikbaar gebleken staal dat op basis van verkeerde tekeningen van [X] Stahlbau door [eiseres] is besteld en verwerkt.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna verder ingegaan, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil.

5.De beoordeling: wat oordeelt de rechtbank?

5.1.
[eiseres] vordert in deze procedure dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van twee (gedeeltelijk) openstaande facturen, te weten factuur 21317 en factuur 21332.
De rechtbank zal de facturen hierna achtereenvolgens bespreken.
Factuur 21317 ter hoogte van € 27.000,-
5.2.
Factuur 21317 van 2 maart 2021 ziet op de werkzaamheden van de vierde termijn, zoals opgenomen in de door partijen gesloten overeenkomst.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de vierde termijn al heeft voldaan. Hij heeft in dat verband ter terechtzitting een betalingsoverzicht overgelegd waaruit blijkt dat hij op 23 november 2020 een bedrag van € 27.000,- heeft overgemaakt aan [eiseres] , met als omschrijving
‘4e Termijn gereed komen Kolommen en Ringbalk’.
[eiseres] heeft daar tegenin gebracht dat er in juli 2021 een mailwisseling is geweest tussen [eiseres] , [gedaagde] en een medewerker van [gedaagde] , waarin door [eiseres] is aangegeven dat er verwarring is ontstaan over de betaling van € 27.000,- van 23 november 2020. Daarbij is door [eiseres] aangegeven dat de betaling niet kon worden aangemerkt als een betaling op factuur 21317 van 2 maart 2021, nu die factuur op het moment van betaling nog niet was verstuurd en de arbeid van de vierde termijn nog niet was verricht. En dat de betaling daarom werd aangemerkt als deelbetaling op de openstaande meerwerkfactuur 20270 van 27 oktober 2020 ter hoogte van in totaal € 60.000,-. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij deze e-mail heeft ontvangen en heeft tegen de inhoud daarvan niet geprotesteerd.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de betaling door [gedaagde] van € 27.000,- op 23 november 2020 in de gegeven omstandigheden moet worden opgevat als deelbetaling op de meerwerkfactuur 20270 van 27 oktober 2020. Hoewel [gedaagde] in de betalingsomschrijving verwees naar de vierde termijn, was deze betalingsverplichting op het moment van betaling nog (lang) niet ontstaan, omdat de onderliggende werkzaamheden nog niet waren verricht. [eiseres] had voor die werkzaamheden ook nog geen factuur verstuurd. Wel had [eiseres] kort daarvoor factuur 20270 van in totaal € 60.000,- voor meerwerkzaamheden aan [gedaagde] verstuurd, die nog openstond. Bovendien heeft [eiseres] per e-mail [gedaagde] er op gewezen dat er verwarring bestond over zijn betaling en dat zij deze zou toerekenen op factuur 20270. Die verwarring is - naast het moment van betaling - mede ontstaan omdat [gedaagde] op 8 december 2020 een bedrag van € 33.000,- aan [eiseres] betaalde, met als omschrijving ‘
restantvan factuur datum 27-10-2020’. Deze omschrijving en de bedragen (€ 27.000,- + € 33.000,- = € 60.000,-) impliceren dat [gedaagde] met zijn betalingen heeft bedoeld factuur 20270 van 27 oktober 2020 te betalen. Vervolgens heeft [gedaagde] tegen de toerekening door [eiseres] niet geprotesteerd. Dat had wel op zijn weg gelegen, als hij het er niet mee eens was. Dat betekent dat [eiseres] terecht stelt dat [gedaagde] factuur 21317, de vierde termijn, onbetaald heeft gelaten en de rechtbank zal uitgaan van de vordering zoals door [eiseres] is ingesteld.
5.4.
De vordering van [eiseres] met betrekking tot factuur 21317 is gebaseerd op nakoming van de overeenkomst op grond van artikel 3:296 Burgerlijk Wetboek (BW).
Op grond van dat artikel wordt hij die jegens een ander verplicht is om iets te geven, te doen of te laten, daartoe veroordeeld op vordering van de gerechtigde, tenzij uit de wet, de aard van de verplichting of uit een rechtshandeling anders volgt.
5.5.
Vast staat dat partijen een aanneming van werk zijn overeengekomen. Op grond van die overeenkomst rust op [gedaagde] de verplichting om de vierde termijn van € 27.000,- te voldoen bij
‘gereed kolommen en ringbalk’. Op 2 maart 2021 heeft [eiseres] een factuur met betrekking tot de vierde termijn aan [gedaagde] gestuurd, waarin staat opgenomen dat de kolommen en de ringbalk gereed zijn. In deze factuur is een (fatale) betalingstermijn van 14 dagen opgenomen, dat betekent dat [gedaagde] de factuur uiterlijk op 16 maart 2021 diende te voldoen.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat [gedaagde] deze factuur 21317 onbetaald heeft gelaten. Dat terwijl door [eiseres] is gesteld, en [gedaagde] bovendien heeft erkend, dat het werk naar tevredenheid van [gedaagde] is verricht en opgeleverd door [eiseres] . De stelling van [gedaagde] dat hij wil weten waarvoor hij betaalt en daarbij inzicht wil in de manuren en het gebruikte materiaal, doet aan zijn betalingsverplichting van deze factuur niet af. Het gaat immers om een reguliere termijn van de tussen partijen gesloten overeenkomst waarin geen afspraken zijn gemaakt over de hoeveelheid manuren en/of het te gebruiken materiaal. Er is enkel een vaste totaalprijs afgesproken voor het resultaat. Nu het beoogde resultaat is bereikt, dient [gedaagde] deze factuur te betalen en daartoe zal hij dan ook worden veroordeeld.
Factuur 21332 ter hoogte van € 16.005,91
5.6.
Factuur 21332 van 27 maart 2021 ziet op door [eiseres] in rekening gebracht meerwerk. Van deze factuur staat nog € 540,- open, aldus [eiseres] . Zij stelt in dat verband dat zij meerkosten voor staal heeft moeten maken als gevolg van de gewijzigde tekeningen van [X] Stahlbau. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] deze meerwerkkosten in e-mails geaccepteerd.
5.7.
[gedaagde] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat hij alle facturen heeft betaald. Daarnaast stelt [gedaagde] dat hij niet hoeft te betalen voor onbruikbaar gebleken staal dat op basis van verkeerde tekeningen door [eiseres] is besteld. [eiseres] heeft hem onvoldoende inzicht gegeven in het verbruikte staal. Verder betwist [gedaagde] dat hij akkoord is gegaan met het aan hem doorbelasten van meerwerkkosten.
5.8.
De rechtbank overweegt als volgt. [eiseres] heeft ontkend dat [gedaagde] alle facturen, waaronder in ieder geval de nog openstaande € 540,- van factuur 21332, heeft betaald. [gedaagde] heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat factuur 21332 volledig is betaald. Uit het door hem overgelegde overzicht van betalingen blijkt niet dat deze factuur is betaald. Wel staat tussen partijen vast dat [gedaagde] op 15 juli 2021 een bedrag van € 15.465,91 aan [eiseres] heeft voldaan. [eiseres] heeft dit bedrag afgeboekt op factuur 21332, zodat € 540,- resteert.
5.9.
De stelling van [eiseres] dat zij de betaling van [gedaagde] op grond van artikel 6:44 BW eerst heeft afgeboekt op de kosten, vervolgens op de wettelijke rente en voor het overige op de hoofdsom van € 16.005,91, volgt de rechtbank niet. Blijkens haar vordering heeft [eiseres] de deelbetaling van [gedaagde] afgeboekt op de hoofdsom van de factuur (€ 16.005,91), nu zij op een restantbedrag van € 540,- uitkomt. Bovendien blijkt uit de door partijen overgelegde stukken dat [gedaagde] op het moment van de deelbetaling op 15 juli 2021 nog niet was aangemaand tot betaling van de factuur. Volgens artikel 6:96 lid 6 BW is [gedaagde] alleen buitengerechtelijke kosten verschuldigd indien hem na aanmaning een betalingstermijn van veertien dagen is geboden. [gedaagde] was nog niet aangemaand, zodat die termijn hem destijds (nog) niet was geboden en hij nog geen buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd kon zijn geraakt.
5.10.
Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld te stellen dat [eiseres] geen meerwerk in rekening mag brengen omdat sprake is van een ondeugdelijke uitvoering van het werk, door op basis van onjuiste tekeningen staal te bestellen, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van de artikelen 7:754 BW en 7:760 BW geldt - kort gezegd - het volgende. Als het werk niet juist wordt uitgevoerd als gevolg van fouten of gebreken in door de opdrachtgever ( [gedaagde] ) verstrekte plannen of tekeningen, dan komt dat voor rekening van de opdrachtgever, tenzij de aannemer ( [eiseres] ) de opdrachtgever voor de fouten had kunnen en moeten waarschuwen.
De rechtbank neemt als vaststaand aan dat [X] Stahlbau in opdracht van [gedaagde] constructietekeningen heeft gemaakt en deze heeft verstrekt aan [eiseres] . De foutieve tekeningen moeten er daarom voor worden gehouden afkomstig te zijn van [gedaagde] . [gedaagde] heeft [eiseres] in de overeenkomst ook expliciet opdracht gegeven om conform deze tekeningen de werkzaamheden uit te voeren. Deze tekeningen bleken (maanden) later onjuist. [eiseres] heeft daarover ter zitting onweersproken gesteld dat zij niet kon weten dat de tekeningen onjuist waren. Hieruit concludeert de rechtbank dat [eiseres] haar werk deugdelijk heeft uitgevoerd en bovendien de onjuistheden in de tekeningen niet kon kennen, zodat zij [gedaagde] daarvoor niet had kunnen waarschuwen. De gevolgen van de foutieve tekeningen, zijnde het verkeerd bestelde staal en daarmee de meerwerkkosten, komen daarom voor rekening van [gedaagde] . Bovendien heeft [eiseres] [gedaagde] tijdig gewaarschuwd voor de daaruit voortvloeiende meerwerkkosten, namelijk in gesprekken en in haar e-mail van 1 september 2020. [eiseres] heeft [gedaagde] daarin een gespecificeerd overzicht gestuurd van de opbouw van de meerwerkkosten.
5.11.
Het verweer van [gedaagde] dat hij de meerwerkfactuur niet hoeft te betalen, omdat [eiseres] hem onvoldoende inzicht geeft in het verbruikte staal, slaagt evenmin. In de stukken bij haar dagvaarding en ter zitting heeft [eiseres] uitgebreid toegelicht hoeveel staal door hem is besteld, is gebruikt, resteert en hoeveel hij daarvoor in rekening heeft gebracht. [eiseres] wijst er daarnaast terecht op dat de door haar bestelde en verbruikte hoeveelheden staal rechtstreeks blijken uit de (aangepaste) tekeningen van [X] Stahlbau. Deze tekeningen zijn gemaakt in opdracht van [gedaagde] en door (namens) [gedaagde] bij [eiseres] aangeleverd. In deze omstandigheden volgt de rechtbank [gedaagde] niet in zijn stelling, dat het aan [eiseres] is om deze gegevens voor [gedaagde] verder op een rij te zetten en inzichtelijk te maken. Niet alleen heeft [gedaagde] onvoldoende duidelijk gemaakt welk inzicht hij - gelet op de al aangeleverde informatie en overzichten - precies nog mist. Ook het feit dat [gedaagde] niet de (technische) kennis heeft om de tekeningen van [X] Stahlbau te lezen, komt niet voor rekening van [eiseres] . [gedaagde] moet hierover zo nodig informatie inwinnen bij zijn opdrachtnemer [X] Stahlbau.
5.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat van factuur 21332 in hoofdsom een bedrag van € 540,- resteert en dat bedrag zal de rechtbank toewijzen.
De wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten
5.13.
[eiseres] vordert betaling van de hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW. Als ingangsdatum voor de verschuldigdheid van de rente is [eiseres] uitgegaan van de datum van het verzuim. Op beide facturen is immers een betalingstermijn van 14 dagen opgenomen. Dat houdt in dat de facturen op respectievelijk 16 maart 2021 en op 10 april 2021 voldaan hadden moeten zijn.
Op grond van artikel 6:83 sub a BW is er sprake van een fatale betalingstermijn. Dat houdt in dat het verzuim, zonder ingebrekestelling, intreedt op het moment dat deze termijn verstrijkt. Dat betekent dat [gedaagde] ten aanzien van factuur 21317 in verzuim is vanaf 17 maart 2021 en dat vanaf dat moment de wettelijke rente is gaan lopen. Ten aanzien van factuur 21332 is [gedaagde] vanaf 11 april 2021 in verzuim en is vanaf dat moment de wettelijke rente gaan lopen.
De rechtbank zal de wettelijke rente dan ook als volgt toewijzen. De wettelijke rente over factuur 21317 ter hoogte van € 27.000,- wordt toegewezen vanaf 17 maart 2021 tot de dag van volledige betaling. De wettelijke rente over factuur 21332 wordt toegewezen vanaf 11 april 2021 tot 15 juli 2021 over het bedrag van € 16.005,91 en vanaf 15 juli 2021 tot de dag van volledige betaling over het bedrag van € 540,-.
5.14.
[eiseres] maakt ook aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.052,19. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiseres] heeft op 14 september 2021 aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief dat hoort bij de toewijsbaar geachte hoofdsom van € 27.540,00. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief. Dit houdt in dat een bedrag van € 1.050,40 wordt toegewezen.
De proceskosten
5.15.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 105,31
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat €
1.442,00(2,0 punt × tarief € 721,00)
Totaal € 4.384,31
5.16.
[gedaagde] zal tevens worden veroordeeld in de (voorwaardelijk) gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proces- en nakosten, zoals hierna vermeld onder de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 27.540,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW als volgt:
  • over het bedrag van € 27.000,- met ingang van 17 maart 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • over een bedrag van € 16.005,91 met ingang van 11 april 2021 tot 15 juli 2021; en
  • over een bedrag van € 540,- met ingang van 15 juli 2021 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.050,40 ter zake buitengerechtelijke incassokosten,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 4.384,31, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] , voorzover betaling van de proceskosten niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022.(ms)