ECLI:NL:RBOVE:2022:1959

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
ak_22_200
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om vrijstelling van griffierecht in bestuursrechtelijke tuchtzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en de deken van de Orde van Advocaten Zeeland-West-Brabant. Eiser had een verzoek ingediend om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, nadat zijn tuchtklacht tegen een advocaat niet-ontvankelijk was verklaard. De deken had in een brief van 6 december 2021 aangegeven dat hij niet bevoegd was om vrijstelling te verlenen en het verzoek niet door te zenden naar de raad van discipline. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door de deken ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling van het griffierecht beoordeeld en vastgesteld dat eiser aannemelijk heeft gemaakt niet over voldoende inkomen of vermogen te beschikken. De rechtbank honoreert het beroep op betalingsonmacht en verklaart het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, waarbij het bestreden besluit van de deken wordt vernietigd. De rechtbank concludeert dat de mededeling van de deken geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht is, en dat verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter, en griffier mr. A. Landstra. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/200

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de deken van de Orde van Advocaten Zeeland-West-Brabant, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 6 december 2021 heeft verweerder eisers verzoek om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht niet-ontvankelijk verklaard en geweigerd het vrijstellingsverzoek door te zenden aan de raad van discipline.
Bij besluit van 11 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heef tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2022. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken met procedurenummers 21/1395, 21/2045, 21/2208 en 22/202.
Eiser is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder is verschenen.
In elk van de vijf zaken wordt apart uitspraak gedaan.

Overwegingen

Feiten
1.1
Eiser heeft op 20 oktober 2021 een tuchtklacht ingediend tegen [naam] advocaat te Breda die hem eerder als advocaat heeft bijgestaan in een civiele zaak.
1.2
Bij brief van 24 november 2021 heeft de deken van de Orde van Advocaten van het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) daarover een zogenoemd dekenstandpunt uitgebracht, inhoudende dat naar zijn mening geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van [naam] en dat de klacht van eiser ongegrond is.
1.3
Daarbij is eiser meegedeeld dat hij de klacht kan voorleggen aan de raad van discipline als hij het niet eens is met het dekenstandpunt. Eiser is daarbij gewezen op het feit dat de klacht alleen aan de raad van discipline kan worden voorgelegd na betaling van € 50, - griffierecht, te voldoen binnen 4 weken na toezenden van het dekenstandpunt.
1.4
Eiser heeft bij emailbericht van 25 november 2021 gevraagd om hem vrij te stellen van de wettelijke verplichting om griffierecht te betalen, danwel het vrijstellingsverzoek door te geleiden naar de raad van discipline.
1.5
Bij brief van 6 december 2021 heeft verweerder het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht niet-ontvankelijk verklaard omdat verweerder alleen maar bevoegd is om het griffierecht te innen en het dossier door te zenden naar de raad van discipline en niet om op het vrijstellingsverzoek te beslissen.
1.6
Verder heeft verweerder in voornoemde brief het verzoek van eiser om zijn vrijstellingsverzoek door te zenden aan de raad van discipline afgewezen omdat daartoe geen taak of verplichting op verweerder rust en eiser bovendien daarmee zijn doel niet kan bereiken. De doorzendplicht neergelegd in artikel 2:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ziet alleen op gevallen waarin de rechtzoekende zijn schrijven richt tot het verkeerde bestuursorgaan. Daarvan is in dit geval geen sprake omdat eiser doorzending naar een rechterlijke instantie wenst.
1.7
Bovendien kent het advocatentuchtrecht, aldus verweerder in de brief van 6 december 2021, geen wettelijke of buitenwettelijke regeling op grond waarvan een rechtzoekende een beroep kan doen op betalingsonmacht. Eiser kan met doorzending zijn doel dan ook niet bereiken.
1.8
Mocht eiser overwegen verweerder te verzoeken om de klacht namens eiser voor te leggen aan de tuchtrechter, dan zal verweerder daaraan niet voldoen. De klacht jegens mr. Gulickx komt verweerder namelijk ongegrond voor.
1.9
Eiser heeft op 14 december 2021 bezwaar gemaakt tegen de brief van 6 december 2021.
1.1
Op 21 december 2021 heeft eiser alsnog het verschuldigde griffierecht betaald en daarbij onder kenmerk vermeld: ”Betaling Onder Protest”. Bij bericht van 22 december 2021 heeft eiser desgevraagd laten weten dat hij het bezwaar ondanks de betaling van het griffierecht handhaaft.
Bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Volgens verweerder is eisers standpunt dat hij onmachtig is om het griffierecht te betalen onjuist gebleken, nu eiser het griffierecht heeft betaald binnen de gestelde termijn. Dat eiser de betaling deed onder protest, geeft blijk van betalingsonwil en niet van betalingsonmacht. Daarbij heeft verweerder vermeld dat de klacht zal worden voorgelegd aan de raad van discipline.
Beroepsgronden
3. Eiser voert aan dat de algemeen geldende criteria voor betalingsonmacht leidend zijn, waarbij het maandelijks inkomen van eiser binnen deze criteria valt. De deken dient de klacht over te nemen met vrijwaring van het griffierecht. Er is sprake van een betaling van het griffierecht onder protest, vanuit de noodzaak van doorgeleiding van de klacht over mr. Gulicxks naar de tuchtrechter. Eiser is ten gevolge van een disfunctionerende advocatuur geconfronteerd met een onterechte proceskostenveroordeling door de civiele rechter. Het betreffende geldbedrag zou per direct moeten worden geretourneerd, omdat door de proceskostenveroordeling een af te betalen schuld is ontstaan en een inbreuk op het noodzakelijke inkomen voor de eerste levensbehoeften wordt gepleegd.
Beoordeling verzoek om vrijstelling griffierecht rechtbank
4.1
Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden over te gaan, moet de rechtbank zich eerst buigen over het verzoek van eiser om vrijstelling van betaling van het griffierecht dat aan de rechtbank verschuldigd is. Ook voor wat betreft de toegang tot de rechtbank wil eiser in aanmerking komen voor vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht.
4.2
Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het aan de rechtbank verschuldigde griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft dit onderbouwd met een recente uitkeringsspecificatie.
4.3
Bij schrijven van 15 maart 2022 heeft de griffier vooralsnog afgezien van het heffen van griffierecht.
4.4
De rechtbank is gelet op de door eiser verstrekte financiële gegevens van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt niet te beschikken over voldoende inkomen of vermogen. Eisers inkomen is lager dan de beslagvrije voet van 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm.
4.5
Het beroep op betalingsonmacht wordt gehonoreerd, zodat eiser wordt vrijgesteld van de verplichting tot betalen van het griffierecht.
Inhoudelijke beoordeling
5.1
In artikel 46e, eerste lid, van de Advocatenwet is bepaald dat de deken, alvorens een klacht ter kennis van de raad van discipline te brengen, een griffierecht van € 50,- heft van de klager. Het griffierecht komt ten bate van de raad van discipline.
5.2
Het tweede lid van voornoemd artikel bepaalt dat de deken de klager wijst op de verschuldigdheid van het griffierecht en hem meedeelt dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op het daartoe bekendgemaakte bankrekeningnummer.
5.3
In het derde lid van artikel 46e van de Advocatenwet is bepaald dat de deken de klacht niet ter kennis van de raad van discipline brengt indien het griffierecht niet binnen de in het tweede lid bedoelde termijn is bijgeschreven op het daartoe bekendgemaakte bankrekeningnummer.
5.4
Ingevolge artikel 8:1 in samenhang met artikel 7:1 van de Awb staan tegen een besluit in de zin van die wet bezwaar en beroep open.
5.5
Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder een besluit in de zin van die wet wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, die een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. Een noodzakelijke voorwaarde om van een besluit in de zin van de Awb te kunnen spreken, is dus dat sprake is van een rechtshandeling. Dat is een handeling die één of meer beoogde rechtsgevolgen in het leven roept. Rechtsgevolgen leiden, ongeacht of deze al dan niet beoogd zijn, tot een verandering in de rechtspositie van de betrokkene. Er treedt met ander woorden een verandering op in het geheel van rechten en plichten dat de betrokkene op een bepaald moment heeft.
5.6
De rechtbank overweegt dat het in de brief van 6 december 2021 vermelde dat verweerder niet bevoegd is om vrijstelling te verlenen van het griffierecht en niet overgaat tot doorzending van het verzoek om vrijstelling aan de raad van discipline, is gebaseerd op artikel 46e, eerste, tweede en derde lid, van de Advocatenwet. De in de brief vervatte mededeling is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb. Het gaat naar het oordeel van de rechtbank immers slechts om een mededeling van feitelijke aard. Er is geen sprake van een op rechtsgevolg gerichte beslissing en daarmee evenmin sprake van een besluit in de zin van de Awb.
5.7
Verweerder had het bezwaarschrift van eiser dan ook niet-ontvankelijk in plaats van ongegrond moeten verklaren.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is daarom gegrond en het besluit op bezwaar dient te worden vernietigd.
7. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
Vergoeding van griffierecht en proceskosten
8. Voor vergoeding van griffierecht bestaat geen grond nu eiser geen griffierecht heeft betaald.
9. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Landstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.