ECLI:NL:RBOVE:2022:1958

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
ak_21_2208
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het dekenstandpunt en niet-ontvankelijkheid van bezwaar in bestuursrechtelijke tuchtzaak

In deze zaak heeft eiser, een cliënt, een tuchtklacht ingediend tegen zijn voormalige advocaat. De deken van de Orde van Advocaten Zeeland-West-Brabant heeft op 11 november 2021 een dekenstandpunt uitgebracht, waarin hij concludeert dat er geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de advocaat is en dat de klacht ongegrond is. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is op 6 december 2021 door de deken niet-ontvankelijk verklaard, omdat het dekenstandpunt volgens de deken geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De rechtbank Overijssel heeft op 14 april 2022 de zaak behandeld. Eiser is niet verschenen, terwijl de deken wel aanwezig was. De rechtbank heeft overwogen dat het dekenstandpunt geen rechtsgevolg heeft en derhalve niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb. Hierdoor was het bezwaar van eiser tegen het dekenstandpunt terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook het verzoek van eiser om vrijstelling van griffierecht gehonoreerd, omdat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet over voldoende middelen beschikt.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/2208

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats], eiser,

en

de deken van de Orde van Advocaten Zeeland-West-Brabant, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 11 november 2021 heeft verweerder zijn dekenstandpunt aan eiser bekendgemaakt.
Bij besluit van 6 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de brief van 11 november 2021 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2022. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken met procedurenummers 21/1395, 21/2045 22/200 en 22/202.
Eiser is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder is verschenen.
In elk van de vijf zaken wordt apart uitspraak gedaan.

Overwegingen

Feiten
1.1
Eiser heeft op 31 maart 2021 een tuchtklacht ingediend tegen [naam] advocaat te Breda, die hem eerder als advocaat heeft bijgestaan in een civiele zaak.
1.2
Bij brief van 11 november 2021 heeft de deken van de Orde van Advocaten van het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) daarover een zogenoemd dekenstandpunt uitgebracht, inhoudende dat naar zijn mening geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van [naam] en dat de klacht van eiser ongegrond is.
1.3
Daarbij is eiser meegedeeld dat hij de klacht kan voorleggen aan de raad van discipline als hij het niet eens is met het dekenstandpunt. Eiser is daarbij gewezen op het feit dat de klacht alleen aan de raad van discipline kan worden voorgelegd na betaling van € 50, - griffierecht, te voldoen binnen 4 weken na toezending van het dekenstandpunt.
1.4
Eiser heeft bij emailbericht van 15 november 2021 bezwaar gemaakt tegen de af- en behandeling van zijn klacht. Eiser voert daarbij aan dat sprake is van een te vroege afhandeling van de klacht omdat er op dat moment nog een tweede klacht van eiser tegen dezelfde advocaat in dezelfde kwestie bij verweerder in onderzoek was. Inhoudelijk is het dekenstandpunt volgens eiser onjuist.
Bestreden besluit
2. Bij beslissing op bezwaar van 6 december 2021 heeft verweerder het bezwaar tegen het dekenstandpunt niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat het dekenstandpunt geen voor bezwaar vatbaar besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Beroepsgronden
3. Eiser stelt dat de klacht die hij op 31 maart 2021 indiende, niet afgehandeld had mogen worden omdat er nog een tweede klacht in onderzoek was. Door de zaken niet gelijktijdig af te doen moet eiser tweemaal griffierecht betalen als hij de klacht aan de tuchtrechter wil voorleggen. De tweede klacht moet worden gezien als een aanvulling op de eerder ingediende klacht, mede gezien de inhoudelijke samenhang tussen beide klachten.
Beoordeling verzoek om vrijstelling griffierecht rechtbank
4.1
Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond over te gaan, moet de rechtbank zich eerst buigen over het verzoek van eiser om vrijstelling van betaling van het griffierecht dat aan de rechtbank verschuldigd is.
4.2
Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het aan de rechtbank verschuldigde griffierecht wegens betalingsonmacht. Hij heeft dit verzoek onderbouwd met een recente uitkeringsspecificatie.
4.3
Bij schrijven van 15 maart 2022 heeft de griffier vooralsnog afgezien van het heffen van griffierecht.
4.4
De rechtbank is gelet op de door eiser verstrekte financiële gegevens van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt niet te beschikken over voldoende inkomen of vermogen. Eisers inkomen is lager dan de beslagvrije voet van 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm.
4.5
Het beroep op betalingsonmacht wordt gehonoreerd, zodat eiser wordt vrijgesteld van de verplichting tot betalen van het aan de rechtbank verschuldigde griffierecht.
Inhoudelijke behoordeling
5.1
In artikel 46c, derde lid, van de Advocatenwet is bepaald dat de deken een onderzoek instelt naar elke bij hem ingediende klacht.
5.2
Ingevolge artikel 8:1 in samenhang met artikel 7:1 van de Awb staan tegen een besluit in de zin van die wet bezwaar en beroep open.
5.3
Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder een besluit in de zin van die wet wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, die een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. Een noodzakelijke voorwaarde om van een besluit in de zin van de Awb te kunnen spreken, is dus dat sprake is van een rechtshandeling. Dat is een handeling die één of meer beoogde rechtsgevolgen in het leven roept. Rechtsgevolgen leiden, ongeacht of deze al dan niet beoogd zijn, tot een verandering van de rechtspositie van de betrokkene. Er treedt met andere woorden een verandering op in het geheel van rechten en plichten dat de betrokkene op een bepaald moment heeft.
5.4
De rechtbank overweegt dat het dekenstandpunt van verweerder over de klacht van eiser is gebaseerd op artikel 46c, derde lid, van de Advocatenwet. Het dekenstandpunt is naar het oordeel van de rechtbank geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het dekenstandpunt heeft immers geen rechtsgevolg. Nu geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb, stond tegen het dekenstandpunt geen bezwaar open en is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5.5
Uit hetgeen onder 5.4 is overwogen, volgt dat ook de wijze van afhandeling van een klacht niet vatbaar is voor bezwaar en beroep. De beroepsgrond dat verweerder de klacht ten onrechte niet gelijktijdig met een tweede klacht heeft afgehandeld, laat de rechtbank dan ook verder buiten beschouwing.
Conclusie
6. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
Vergoeding van proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Landstra. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.