In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de deken van de Orde van Advocaten Zeeland-West-Brabant. De eiser had op 31 maart 2021 een tuchtklacht ingediend tegen een advocaat en verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De deken verklaarde het verzoek om vrijstelling niet-ontvankelijk en weigerde het doorzenden van het verzoek aan de raad van discipline. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 14 april 2022 is eiser niet verschenen, terwijl de deken wel aanwezig was. De rechtbank heeft vervolgens de feiten en het procesverloop in detail beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de mededeling van de deken geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. De rechtbank oordeelde dat de deken niet bevoegd was om vrijstelling te verlenen en dat de mededeling slechts een feitelijke mededeling was. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de ongegrondverklaring van het bezwaar betreft. De rechtbank heeft het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eiser geen griffierecht had betaald. De rechtbank heeft ook het verzoek van de deken om eiser te veroordelen in de proceskosten afgewezen, omdat er geen sprake was van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter, en is openbaar uitgesproken.