ECLI:NL:RBOVE:2022:1956

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
ak_21_2045
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een verzoek om vrijstelling van griffierecht in bestuursrechtelijke tuchtzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de deken van de Orde van Advocaten Zeeland-West-Brabant. De eiser had een verzoek ingediend om vrijstelling van het griffierecht van € 50,- dat verschuldigd is voor het indienen van een klacht bij de raad van discipline. De deken verklaarde de eiser niet-ontvankelijk in zijn verzoek en wees het verzoek tot doorgeleiding van het vrijstellingsverzoek af, met de reden dat hij niet bevoegd was om te beslissen op een verzoek om vrijstelling van een niet aan hem toekomend recht. De eiser ging in beroep tegen dit besluit.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de brief van de deken geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was, omdat het geen rechtsgevolg had. De rechtbank oordeelde dat de deken het bezwaar van de eiser niet ongegrond, maar niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen grond is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten, aangezien de eiser geen griffierecht aan de rechtbank heeft betaald.

De uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/2045

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de deken van de Orde van Advocaten Zeeland-West-Brabant, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 17 augustus 2021 heeft verweerder eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om hem vrij te stellen van de verplichting tot betaling van griffierecht en voorts eisers verzoek tot doorgeleiding van het vrijstellingsverzoek naar de raad van discipline afgewezen.
Bij besluit van 22 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken met procedurenummers 21/1395, 21/2208, 22/200 en 22/202. Eiser is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder is verschenen.
In elk van de vijf zaken wordt door de rechtbank apart uitspraak gedaan.

Overwegingen

Feiten
1.1
Eiser heeft op 22 maart 2021 een tuchtklacht ingediend tegen [naam] , advocaat te Breda.
1.2
Bij brief van 21 juli 2021 heeft de deken van de Orde van Advocaten van het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) daarover een zogenoemd dekenstandpunt uitgebracht, inhoudende dat naar zijn mening geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van [naam] .
1.3
Daarbij is eiser meegedeeld dat hij de klacht kan voorleggen aan de raad van discipline als hij het niet eens is met het dekenstandpunt. Eiser is daarbij gewezen op het feit dat de klacht alleen aan de raad van discipline kan worden voorgelegd na betaling van € 50, - griffierecht, te voldoen binnen vier weken na toezenden van het dekenstandpunt.
1.4
Bij (email-)bericht van 21 juli 2021 heeft eiser verweerder verzocht om hem wegens betalingsonmacht vrij te stellen van betaling van het griffierecht van € 50, -. Dat griffierecht is verschuldigd om toegang tot de raad van discipline te krijgen.
1.5
Bij bericht van 23 juli 2021 heeft eiser een afschrift van zijn maandinkomen overgelegd. Daarbij heeft hij gesteld dat er tot op heden door de rechtspraak steeds betalingsonmacht van hem is aangenomen. Tevens heeft eiser verzocht om zijn verzoek om vrijstelling van de verplichting tot betaling van griffierecht wegens betalingsonmacht, door te geleiden naar de raad van discipline.
1.6
Op 17 augustus 2021 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op zijn verzoekschrift van 21 en 23 juli 2021 met betrekking tot het verlenen van vrijstelling van de verplichting tot betaling van griffierecht wegens betalingsonmacht, en het doorgeleiden van het vrijstellingsverzoek naar de raad van discipline.
1.7
Bij brief van 17 augustus 2021 heeft verweerder eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om hem vrij te stellen van griffierecht en zijn verzoek tot doorgeleiding van het vrijstellingsverzoek naar de raad van discipline afgewezen.
1.8
Daarbij heeft verweerder overwogen dat verweerder niet bevoegd is te beslissen op een verzoek om vrijstelling van een niet verweerder toekomend recht en dat er geen wettelijke basis is voor doorgeleiding van het vrijstellingsverzoek naar de raad van discipline.
1.9
Bij brief van 18 augustus 2021 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de brief van 17 augustus 2021.
Bestreden besluit
2. Bij besluit van 22 september 2021 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder het volgende overwogen:
- Verweerder is niet bevoegd om vrijstelling van het aan de raad van discipline verschuldigde griffierecht te verlenen;
- Ook behoort het niet tot de dekenale taken van verweerder om het verzoek om vrijstelling van het verschuldigde griffierecht door te geleiden naar de raad van discipline;
- Voor zover eiser van verweerder verlangt dat hij de klacht in de vorm van een ambtshalve klacht voorlegt aan de raad van discipline zodat eiser geen griffierecht hoeft te betalen, geldt dat artikel 46e, zesde lid, van de Advocatenwet daarvoor niet is bedoeld. Een deken zal alleen ambtshalve een klacht indienen als hij zelf van mening is dat de betreffende advocaat klachtwaardig heeft gehandeld. Deze situatie doet zich in het onderhavige geval echter niet voor.
Beroepsgronden
3. In beroep stelt eiser dat hij de onkosten van het doorgeleiden van zijn klacht naar de tuchtrechter niet hoeft te betalen. Eiser verwijst hierbij naar de gronden zoals weergegeven tijdens de hoorzitting van de hoorcommissie op 13 september 2021.
Beoordeling verzoek om vrijstelling griffierecht rechtbank
4.1
Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond over te gaan, moet de rechtbank zich eerst buigen over het verzoek van eiser om vrijstelling van betaling van het griffierecht dat aan de rechtbank zelf verschuldigd is. Ook voor wat betreft de toegang tot de rechtbank wil eiser in aanmerking komen voor vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht.
4.2
Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het aan de rechtbank verschuldigde griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft dit verzoek onderbouwd met een recente uitkeringsspecificatie.
4.3
Bij schrijven van 15 maart 2022 heeft de griffier vooralsnog afgezien van het heffen van griffierecht.
4.4
De rechtbank is gelet op de door eiser verstrekte financiële gegevens van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt niet te beschikken over voldoende inkomen of vermogen. Eisers inkomen is lager dan de beslagvrije voet van 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm.
4.5
Het beroep op betalingsonmacht wordt gehonoreerd, zodat eiser wordt vrijgesteld van de verplichting tot betalen van het griffierecht.
Inhoudelijke beoordeling
5.1
In artikel 46e, eerste lid, van de Advocatenwet is bepaald dat de deken, alvorens een klacht ter kennis van de raad van discipline te brengen, een griffierecht van € 50,- heft van de klager. Het griffierecht komt ten bate van de raad van discipline.
5.2
Het tweede lid van voornoemd artikel bepaalt dat de deken de klager wijst op de verschuldigdheid van het griffierecht en hem meedeelt dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op het daartoe bekendgemaakte bankrekeningnummer.
5.3
In het derde lid van artikel 46e van de Advocatenwet is bepaald dat de deken de klacht niet ter kennis van de raad van discipline brengt indien het griffierecht niet binnen de in het tweede lid bedoelde termijn is bijgeschreven op het daartoe bekendgemaakte bankrekeningnummer.
5.4
Het zesde lid van voornoemd artikel bepaalt dat er, in afwijking van het eerste lid, geen griffierecht wordt geheven indien de klacht afkomstig is van de deken.
5.5
Ingevolge artikel 8:1 in samenhang met artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) staan tegen een besluit in de zin van die wet bezwaar en beroep open.
5.6
Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder een besluit in de zin van die wet wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, die een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. Een noodzakelijke voorwaarde om van een besluit in de zin van de Awb te kunnen spreken, is dus dat sprake is van een rechtshandeling. Dat is een handeling die één of meer beoogde rechtsgevolgen in het leven roept. Rechtsgevolgen leiden, ongeacht of deze al dan niet beoogd zijn, tot een verandering in de rechtspositie van de betrokkene. Er treedt met andere woorden een verandering op in het geheel van rechten en plichten dat de betrokkene op een bepaald moment heeft.
5.7
De rechtbank overweegt dat het in verweerders brief van 17 augustus 2021 vermelde dat verweerder niet bevoegd is te beslissen op een verzoek om vrijstelling van een niet verweerder toekomend recht, en dat er voorts geen wettelijke basis is voor doorgeleiding van het vrijstellingsverzoek naar de raad van discipline, slechts mededelingen van feitelijke aard zijn. De brief bevat niet een op rechtsgevolg gerichte beslissing en daarmee dus geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
5.8
Verweerder had het bezwaarschrift van eiser dan ook in zoverre niet-ontvankelijk in plaats van ongegrond moeten verklaren.
5.9
De rechtbank overweegt verder dat verweerder het bezwaar ook niet-ontvankelijk in plaats van ongegrond had moeten verklaren voor zover het bezwaar ertoe strekte dat verweerder de klacht in de vorm van een ambtshalve klacht zou moeten voorleggen aan de raad van discipline, zodat eiser geen griffierecht zou hoeven te betalen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2170, oordeelt de rechtbank dat de beslissing van de deken om geen gebruik te maken van zijn in artikel 46e, zesde lid, van de Advocatenwet gegeven bevoegdheid om eisers klacht in de vorm van een ambtshalve klacht door te sturen naar de raad van discipline, geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit in de zin van de Awb is.
5.1
Gelet op hetgeen met name onder 5.7, 5.8 en 5.9 is overwogen, oordeelt de rechtbank dat verweerder het bezwaar niet ongegrond maar niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is gegrond en de beslissing op bezwaar moet worden vernietigd.
7. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
Vergoeding van griffierecht en proceskosten
8. Voor vergoeding van griffierecht bestaat geen grond nu eiser geen griffierecht aan de rechtbank heeft betaald.
9. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Landstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.