ECLI:NL:RBOVE:2022:1955

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
ak_21_1395
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit over niet-ontvankelijkheid van bezwaar inzake griffierecht in tuchtklacht tegen advocaat

In deze zaak heeft eiser, een klager tegen een advocaat, bezwaar gemaakt tegen een besluit van de deken van de Orde van Advocaten Zeeland-West-Brabant. De deken had meegedeeld dat de klacht alleen ter kennis van de raad van discipline zou worden gebracht indien het griffierecht van € 50,- tijdig door eiser werd betaald. Eiser verzocht om vrijstelling van dit griffierecht wegens betalingsonmacht, maar de stafjurist van de Orde van Advocaten verklaarde dat er geen wettelijke basis was voor vrijstelling en dat het niet aan de deken was om dit verzoek in te dienen. Het bezwaar van eiser tegen deze mededeling werd door de deken niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.

De rechtbank Overijssel heeft op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelde dat de berichten van de stafjurist geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waren, omdat ze geen rechtsgevolgen met zich meebrachten. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat er geen sprake was van een besluit waartegen bezwaar openstond. Eiser had geen recht op vrijstelling van het griffierecht, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter A.J.G.M. van Montfort, in aanwezigheid van griffier A. Landstra.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1395

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser,

en

de deken van de Orde van Advocaten Zeeland-West-Brabant, verweerder.

Procesverloop

Bij emailberichten van 21, 23 en 26 juli 2021 heeft de stafjurist van de Orde van Advocaten van het arrondissement Zeeland-West-Brabant eiser meegedeeld dat het dossier inzake de klacht jegens advocaat [naam] alleen ter kennis van de raad van discipline wordt gebracht indien het aan de raad van discipline verschuldigde griffierecht tijdig door eiser wordt voldaan, dat er geen wettelijke bepaling is op grond waarvan eiser om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht kan verzoeken, en dat het niet aan de deken van de Orde van Advocaten van het arrondissement Zeeland-West-Brabant is om bij de raad van discipline om vrijstelling van deze betalingsverplichting te verzoeken.
Bij besluit van 16 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2022. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken met procedurenummers 21/2045, 21/2208, 22/200 en 22/202.
Eiser is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder is verschenen.
In elk van de vijf zaken wordt door de rechtbank apart uitspraak gedaan.

Overwegingen

Feiten
1.1
Eiser heeft op 22 maart 2021 een tuchtklacht ingediend tegen mr. [naam] , advocaat te Breda.
1.2
Bij brief van 21 juli 2021 heeft de deken van de Orde van Advocaten van het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) daarover een zogenoemd dekenstandpunt uitgebracht, inhoudende dat naar zijn mening geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van [naam] .
1.3
Daarbij is eiser meegedeeld dat hij de klacht kan voorleggen aan de raad van discipline als hij het niet eens is met het dekenstandpunt. Eiser is gewezen op het feit dat de klacht alleen aan de raad van discipline wordt voorgelegd na betaling van € 50,- griffierecht, te voldoen binnen vier weken na toezending van het dekenstandpunt.
1.4
Bij (email)bericht van 21 juli 2021 heeft eiser verweerder verzocht om hem wegens betalingsonmacht vrij te stellen van betaling van het griffierecht van € 50, -. Dat griffierecht is verschuldigd om toegang tot de raad van discipline te krijgen.
1.5
Bij bericht van 21 juli 2021 heeft de stafjurist van de Orde van Advocaten van Zeeland-West-Brabant (hierna: de stafjurist) eiser meegedeeld dat het dossier wordt doorgezonden naar de raad van discipline indien eiser het griffierecht tijdig betaalt.
1.6
Bij bericht van 23 juli 2021 heeft de stafjurist eiser meegedeeld dat er geen wettelijke bepaling is op grond waarvan eiser om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht kan verzoeken, en dat alleen indien het griffierecht voor 18 augustus 2021 wordt betaald, het dossier naar de raad van discipline wordt verzonden.
1.7
Bij bericht van 23 juli 2021 heeft eiser een afschrift van zijn maandinkomen overgelegd. Daarbij heeft hij gesteld dat er tot op heden door de rechtspraak steeds betalingsonmacht van hem is aangenomen. Tevens heeft eiser verzocht om zijn verzoek om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, door te geleiden naar de raad van discipline.
1.8
Bij bericht van 26 juli 2021 is door de stafjurist meegedeeld dat het dossier alleen ter kennis van de raad van discipline wordt gebracht indien het griffierecht tijdig wordt voldaan, en dat het niet aan de deken is om bij de raad van discipline om vrijstelling te verzoeken van de verplichting tot betaling van griffierecht.
1.9
Bij bericht van 27 juli 2021 heeft eiser onder verwijzing naar het emailbericht van verweerder van 23 juli 2021 bezwaar gemaakt tegen het niet beoordelen van zijn verzoek om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, en het niet doorgeleiden van het verzoek naar de raad van discipline.
Bestreden besluit
2. Bij besluit van 16 augustus 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat in de berichten van 21, 23 en 26 juli 2021 van de stafjurist steeds sprake is van een mededeling van feitelijke aard.
Beroepsgrond
3. Eiser stelt dat er ten gevolge van de afwijzende beslissing rechtsgevolgen ontstaan die nadelig voor hem zijn. Ondanks zijn minimale inkomen wordt eiser de toegang tot de raad van discipline geweigerd.
Beoordeling verzoek om vrijstelling griffierecht rechtbank
4.1
Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond over te gaan, moet de rechtbank zich eerst buigen over het verzoek van eiser om vrijstelling van betaling van het griffierecht dat aan de rechtbank zelf verschuldigd is. Ook voor wat betreft de toegang tot de rechtbank wil eiser in aanmerking komen voor vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht.
4.2
Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het aan de rechtbank verschuldigde griffierecht wegens betalingsonmacht. Hij heeft dit verzoek onderbouwd met een recente uitkeringsspecificatie.
4.3
Bij schrijven van 15 maart 2022 heeft de griffier vooralsnog afgezien van het heffen van griffierecht.
4.4
De rechtbank is gelet op de door eiser verstrekte financiële gegevens van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt niet te beschikken over voldoende inkomen of vermogen. Eisers inkomen is lager dan de beslagvrije voet van 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm.
4.5
Het beroep op betalingsonmacht wordt gehonoreerd, zodat eiser wordt vrijgesteld van de verplichting tot betalen van het aan de rechtbank verschuldigde griffierecht.
Inhoudelijke beoordeling
5.1
In artikel 46e, eerste lid, van de Advocatenwet is bepaald dat de deken, alvorens een klacht ter kennis van de raad van discipline te brengen, een griffierecht van € 50,- heft van de klager. Het griffierecht komt ten bate van de raad van discipline.
5.2
Het tweede lid van voornoemd artikel bepaalt dat de deken de klager wijst op de verschuldigdheid van het griffierecht en hem meedeelt dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op het daartoe bekendgemaakte bankrekeningnummer.
5.3
In het derde lid van artikel 46e van de Advocatenwet is bepaald dat de deken de klacht niet ter kennis van de raad van discipline brengt indien het griffierecht niet binnen de in het tweede lid bedoelde termijn is bijgeschreven op het daartoe bekendgemaakte bankrekeningnummer.
5.4
Ingevolge artikel 8:1, in samenhang met artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) staan tegen een besluit in de zin van die wet bezwaar en beroep open.
5.5
Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder een besluit in de zin van die wet wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, die een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. Een noodzakelijke voorwaarde om van een besluit in de zin van de Awb te kunnen spreken, is dus dat sprake is van een rechtshandeling. Dat is een handeling die één of meer beoogde rechtsgevolgen in het leven roept. Rechtsgevolgen leiden, ongeacht of deze al dan niet beoogd zijn, tot een verandering in de rechtspositie van de betrokkene. Er treedt met andere woorden een verandering op in het geheel van rechten en plichten dat de betrokkene op een bepaald moment heeft.
5.6
De rechtbank overweegt dat de berichten van de stafjurist van verweerder, waarin eiser wordt meegedeeld dat onder voorwaarde van betaling van griffierecht de klacht wordt voorgelegd aan de raad van discipline en dat het niet aan de deken is om bij de raad van discipline om vrijstelling te verzoeken van de verplichting tot betaling van griffierecht, zijn gebaseerd op artikel 46e, eerste, tweede en derde lid, van de Advocatenwet. De in deze berichten vervatte mededeling is geen besluit. Het gaat naar het oordeel van de rechtbank om een mededeling met een informatief karakter, omdat aan deze mededeling, anders dan eiser stelt, geen rechtsgevolg is verbonden. Omdat de mededeling van de stafjurist geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is, stond daartegen geen bezwaar open en is het bezwaar door verweerder terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Conclusie
6. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
Vergoeding van proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Landstra. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.