ECLI:NL:RBOVE:2022:1933

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
C/08/280270 / KG ZA 22-99
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van twee trucks in kort geding tussen BMC TRUCK & BUS B.V. en [X]

In deze zaak vordert BMC TRUCK & BUS B.V. (hierna: BMC) in kort geding de afgifte van twee trucks die in eigendom aan haar toebehoren, maar die zich onder [X] bevinden. De procedure is ontstaan uit een geschil tussen BMC en [X] over de beëindiging van hun samenwerking in de verkoop van trucks. BMC stelt dat [X] ten onrechte weigert de trucks af te geven, terwijl [X] zich beroept op een retentierecht en een vordering op BMC. De voorzieningenrechter oordeelt dat BMC eigenaar is van de trucks en dat [X] geen recht heeft om deze onder zich te houden. De vorderingen van BMC worden toegewezen, en [X] wordt veroordeeld tot afgifte van de trucks binnen twee dagen na betekening van het vonnis, onder verbeurte van een dwangsom. Daarnaast wordt [X] veroordeeld in de proceskosten. De vorderingen van [X] in reconventie worden afgewezen, omdat deze geen belang meer heeft na de toewijzing van de vorderingen in conventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/280270 / KG ZA 22-99
Vonnis in kort geding van 1 juni 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BMC TRUCK & BUS B.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. W.A.J. Hagen te Arnhem,
tegen
[X],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. N.A.M. Kienhuis te Almelo.
Partijen zullen hierna BMC en [X] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de (aangekondigde) eis in reconventie met producties
  • de aanvullende productie van [X]
  • de aanvullende producties van BMC
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van BMC en memo
  • de pleitnota van [X] .
1.2.
Ten slotte is vonnis gevraagd. Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.Waarvan kan worden uitgegaan

2.1.
BMC en [X] hebben samengewerkt op het gebied van verkoop van
BMC trucks.
2.2.
BMC is opgericht in juli 2021. BMC exploiteert een onderneming op het gebied van verkoop van trucks en bussen van het truckmerk BMC. [X] exploiteert een onderneming (een eenmanszaak), [Z] , op het gebied van verkoop van onder meer (gebruikte) trucks, grondverzetmachines, trailers en bedrijfswagens.
2.3.
BMC Group Netherlands Holding B.V. houdt 51% van de aandelen in BMC en Holding [X] B.V. waarvan [X] enig bestuurder en aandeelhouder is, 49%. Tot 8 maart 2022 waren beide aandeelhouders ook gezamenlijk bevoegd statutair bestuurder van BMC. De aandeelhouders hebben de start van de activiteiten van BMC en de aankoop van de eerste trucks gefinancierd.
2.4.
Eind 2021 is de verhouding tussen partijen verslechterd. Met ingang van
8 maart 2022 heeft de aandeelhoudersvergadering besloten tot ontslag van [X] Holding als bestuurder van BMC. In diezelfde periode heeft [X] BMC aangesproken tot betaling van vermeende vorderingen uit hoofde van financiering van de door BMC opgestarte activiteiten van [Z] op BMC. [Z] heeft uit dien hoofde een aantal conservatoire beslagen gelegd ten laste van BMC.
2.5.
Partijen hebben vervolgens overleg gevoerd en uitgangspunten geformuleerd om tot een minnelijke regeling te komen. Onderdeel van de geformuleerde uitgangspunten was dat [Z] een tweetal trucks van BMC, die [Z] op dat moment op haar terrein had staan, zou kunnen verkopen, waarbij de te genereren opbrengst zou kunnen worden gebruikt om de vordering op BMC af te lossen. [Z] heeft de door haar gelegde conservatoire beslagen in het kader van de door partijen gevoerde onderhandelingen opgeheven.
2.6.
Vervolgens is er opnieuw onrust ontstaan tussen partijen, deze keer over twee trucks (de zogenoemde ‘ [W] trucks’) die eigendom waren van BMC en die [X] buiten medeweten van BMC zou hebben verkocht aan een derde, terwijl BMC ze al eerder eind 2021 had verkocht aan [W] Transport, en waarvoor [Z] en niet BMC uiteindelijk is betaald door de leasemaatschappij.
2.7.
De opnieuw ontstane onrust is aanleiding geweest voor BMC om beslag tot afgifte te leggen op twee in eigendom aan BMC toebehorende trucks, die [X] onder zich houdt en die zich op het terrein van [Z] bevinden.

3.Standpunten en vorderingen

Standpunt en vorderingen BMC
3.1.
BMC wil haar trucks terug. De twee trucks zijn haar eigendom. [X] weigert ten onrechte tot afgifte over te gaan. [X] heeft geen opeisbare vordering op BMC. In het geval de rechtbank zou oordelen dat [X] wel een vordering heeft op BMC, dan geldt dat de hoogte daarvan lager is dan de hoogte van de vorderingen die BMC op [X] heeft.
[X] dient de twee trucks aan BMC af te geven. BMC kan er thans niet over beschikken. BMC heeft voor een van deze twee trucks al een koper gevonden. Indien de trucks niet op relatief korte termijn worden afgegeven, is er een gerede kans dat de koper zal afhaken. Ieder vertrouwen in een fatsoenlijke handelwijze van [Z] is bij BMC verdwenen.
3.2.
BMC vordert daarom – kort gezegd – afgifte van de twee trucks op verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [X] in de proces- en nakosten, een en ander zoals nader omschreven in de dagvaarding.
Standpunt en vorderingen [X]
3.3.
[X] stelt zich op het standpunt dat de vorderingen moeten worden afgewezen.
Het is [Z] die een vordering heeft op BMC en niet omgekeerd.
[Z] heeft in totaal een vordering op BMC ter hoogte van € 510.921,32.
BMC heeft een vordering ter hoogte van € 402.522,04 op [Z] . Als deze bedragen tegen elkaar worden weggestreept resteert een vordering van [Z] op BMC ter hoogte van € 108.399,28. [X] wenst de trucks niet af te geven.
[Z] heeft bij e-mailbericht van 1 april 2022 een beroep gedaan op een aan haar toekomend retentierecht, alsmede op de afspraak dat de twee trucks thans ter garantie/borg bij [Z] staan voor de openstaande vordering van [Z] op BMC.
Het geschil tussen partijen leent zich niet voor een beoordeling in kort geding.
Bovendien ontbreekt het spoedeisend belang, aldus [X] .
3.4.
[X] vordert – kort gezegd – in reconventie opheffing van de door BMC op de twee trucks gelegde conservatoire beslagen, alsmede een verbod om opnieuw beslagen te leggen onder [Z] , op verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van BMC in de proces- en nakosten, een en ander zoals nader omschreven in haar eis in reconventie.

4.Oordeel en motivering voorzieningenrechter

in conventie en reconventie

4.1.
Het spoedeisend belang in conventie vloeit voort uit de aard van de vordering; BMC vordert afgifte van de twee door haar beslagen trucks waarvan zij stelt eigenaar te zijn. Van BMC kan reeds om die reden niet worden verlangd dat zij een bodemprocedure afwacht.
4.2.
Dit geschil gaat in de kern over de afwikkeling van de voormalige samenwerking tussen BMC en [X] . Zij hebben vanaf medio 2021 samengewerkt bij de verkoop van BMC trucks en aan die samenwerking is een einde gekomen. Ter beëindiging van hun samenwerking hebben partijen met elkaar overlegd en een aantal uitgangspunten voor een minnelijke regeling geformuleerd. Het is partijen niet gelukt om tot concrete afspraken/een concrete afwikkeling van de beëindigde samenwerking te komen. Dat lijkt grotendeels te zijn veroorzaakt door de verzwegen verkoop van de zogenoemde ‘ [W] trucks’ door [X] . BMC wenst thans over twee trucks, die zich nog steeds op het terrein van [Z] bevinden (dat zijn niet de zogenaamde ‘ [W] trucks’ zo is gebleken ter zitting), te kunnen beschikken, zodat zij deze kan verkopen/in eigendom kan overdragen. [X] wil deze trucks niet afgeven aan BMC omdat zij een opeisbare vordering stelt te hebben op BMC. [X] beroept zich in dat kader op een retentierecht en een borgafspraak. BMC heeft op haar beurt betwist dat sprake is van een retentierecht en/of een borgafspraak.
4.3.
Vast staat tussen partijen dat BMC eigenaar is van de twee trucks, waarvan BMC in deze procedure afgifte vordert. Eveneens staat vast dat deze twee trucks zich bevinden op het terrein van [X] / [Z] .
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet komen vast te staan dat [X] nog een vordering heeft op BMC, op grond waarvan zij enig recht zou hebben om de twee trucks nog langer onder zich te houden. Voor zover [X] al een vordering had, heeft zij de betaling daarvan laten plaatsvinden middels uitbetaling door de Leasemaatschappij van een bedrag dat eigenlijk voor BMC was bestemd, zo is de voorzieningenrechter ter zitting gebleken. Daarbij komt dat [X] weliswaar stelt dat zij nog steeds een opeisbare vordering op BMC heeft, maar [X] heeft die vordering, na gemotiveerde betwisting door BMC, onvoldoende aannemelijk gemaakt. Ook BMC stelt overigens op haar beurt een (opeisbare) vordering te hebben op [X] / [Z] , die [X] op zijn beurt weer heeft betwist. In dit kort geding kan, gelet op de uiteenlopende stellingen van partijen en de beperkingen van deze kort gedingprocedure, niet worden vastgesteld of partijen over en weer een vordering op elkaar hebben en zo ja, hoe hoog die vorderingen dan zijn. Indien partijen onderling niet tot een concrete afwikkeling van de beëindigde samenwerking kunnen komen, is een bodemprocedure daarvoor de aangewezen weg.
4.5.
Dat [X] zich terecht kan beroepen op een retentierecht dan wel dat sprake is van een borgafspraak tussen partijen op grond waarvan [X] de twee trucks niet aan BMC zou hoeven af te geven, heeft [X] niet aannemelijk gemaakt.
4.6.
Andere feiten of omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat [X] gerechtigd is de twee trucks onder zich te houden, zijn niet gesteld of gebleken.
De voorzieningenrechter gaat daarom als onvoldoende onderbouwd voorbij aan de stelling van [X] dat hij de trucks niet hoeft af te geven aan BMC.
4.7.
BMC is eigenaar van de twee trucks. [X] houdt de twee trucks zonder recht of titel onder zich en dient deze af te geven aan BMC.
4.8.
[X] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde termijn tot afgifte en evenmin tegen de (hoogte van de) gevorderde dwangsom. De vorderingen in conventie kunnen alle worden toegewezen, in die zin dat de voorzieningenrechter de dwangsom oplegt aan [X] en niet aan [Z] (zoals gevorderd), nu de voorzieningenrechter begrijpt en uit de gewisselde processtukken kan afleiden dat BMC dit bedoeld heeft te vorderen.
4.9.
Uit de beslissing in conventie vloeit voort dat de vorderingen in reconventie moeten worden afgewezen. [X] heeft bovendien geen belang meer bij zijn vorderingen, nu door de toewijzing in conventie het gelegde beslag van rechtswege komt te vervallen.
De proces- en nakosten
4.10.
[X] krijgt ongelijk en zal daarom in de proceskosten in conventie en reconventie en in de gevorderde nakosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van BMC worden in conventie begroot op:
- betekening oproeping € 103,33
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
656,00
Totaal € 1.332,00.
De kosten aan de zijde van BMC worden in reconventie begroot op:
- salaris advocaat € 328,00 (factor 0,5 × tarief € 656,00).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [X] om binnen twee dagen na de datum van dit vonnis over te gaan tot afgifte van de volgende trucks:
- de BMC TGR 4340 TXT (Mixer Chasis) met chassisnummer [1] ;
- de BMC TGR 4340 TXT (Tipper Chasis) met chassisnummer [2] ,
door deze vrijelijk ter beschikking te stellen met de daarbij behorende sleutels, papieren en
verdere toebehoren, met bepaling dat [X] voor iedere dag of dagdeel dat hij nalaat om na
betekening van dit vonnis aan die verplichting tot afgifte te voldoen een dwangsom verbeurt
van € 5.000,00 tot een maximum is bereikt van € 200.000,00;
5.2.
veroordeelt [X] in de proceskosten, aan de zijde van BMC tot op heden begroot op € 1.332,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [X] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [X] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af,
5.7.
veroordeelt [X] in de proceskosten, aan de zijde van BMC tot op heden begroot op € 328,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Louter en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: