ECLI:NL:RBOVE:2022:1929

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
ak_22_862
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiseres op 16 mei 2022 beroep ingesteld tegen de Belastingdienst/Toeslagen, omdat zij van mening is dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar verzoek om kinderopvangtoeslag, ingediend op 25 januari 2021. De rechtbank Overijssel heeft vastgesteld dat verweerder op 9 juni 2022 een verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nodig was. De rechtbank heeft overwogen dat eiseres verweerder ongeveer één week te vroeg in gebreke heeft gesteld, maar dat dit niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank oordeelt dat verweerder door de vroege ingebrekestelling niet in zijn belangen is geschaad, aangezien verweerder zelf had aangegeven niet tijdig te zullen beslissen. De rechtbank heeft de niet-ontvankelijkheid van het beroep gepasseerd en het beroep inhoudelijk behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in bijzondere omstandigheden niet binnen de wettelijke termijn van zes maanden heeft beslist op het verzoek van eiseres. De rechtbank heeft verweerder een beslistermijn van 12 weken opgelegd, te rekenen vanaf de datum van het verweerschrift. Tevens is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om uiterlijk 1 september 2022 alsnog een besluit te nemen op het verzoek van eiseres. Eiseres heeft recht op terugbetaling van het griffierecht van € 50,-.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/862

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres op 16 mei 2022 heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek van 25 januari 2021 met betrekking tot de kinderopvangtoeslag.
Verweerder heeft op 9 juni 2022 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. De rechtbank stelt het volgende vast.
Eiseres heeft op 25 januari 2021 haar verzoek om herbeoordeling bij verweerder ingediend. Verweerder had 6 maanden de tijd om daarop te beslissen. De beslissing diende dus voor 25 juli 2021 te worden genomen.
Verweerder heeft eiseres op 1 juli 2021 meegedeeld dat hij niet voor 25 juli 2021 zou beslissen en dat hij daarom de beslistermijn eenmalig verlengde met een nieuwe termijn van 6 maanden, zodat verweerder uiterlijk op 25 januari 2022 zou beslissen.
Met zijn brief van 29 december 2021 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij niet voor 25 januari 2022 op haar verzoek van 25 januari 2021 kan beslissen. Hij heeft eiseres gewezen op zijn site waarop zijn planning is vermeld. Verweerder heeft eiseres in zijn brief van 29 december 2021 gewezen op de mogelijkheid hem “in gebreke” te stellen. Verweerder heeft daarbij aan eiseres niet meegedeeld dat zij met het indienen van de ingebrekestelling moest wachten tot de beslistermijn was verstreken, dus tot na 25 januari 2022.
Eiseres heeft vervolgens verweerder op 17 januari 2022 in gebreke gesteld.
Eiseres heeft daarna op 16 mei 2022 onderhavig beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en geconcludeerd dat het beroep ontvankelijk is en verzocht hem een beslistermijn van maximaal 12 weken op te leggen.
4. De rechtbank is van oordeel dat naar de letter van de wet eiseres verweerder ongeveer één week te vroeg in gebreke heeft gesteld waardoor het beroep naar de letter van de wet niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep desondanks gegrond dient te worden verklaard. In dat verband acht de rechtbank van belang dat verweerder op 29 december 2021 zelf heeft verklaard dat een besluit niet voor of op 25 januari 2022 zal worden genomen. Het wachten tot het einde van de beslistermijn diende dan ook geen enkel doel. Verweerder wordt door de vroege ingebrekestelling niet in zijn belangen geschaad nu hijzelf heeft verklaard niet tijdig te zullen beslissen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het van een overdreven formalisme getuigt om in zo’n geval de niet-ontvankelijkheid van het beroep aan eiseres tegen te werpen.
De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat ook verweerder zelf van mening is dat het beroep inhoudelijk moet worden behandeld aangezien hij heeft gesteld dat het beroep ontvankelijk is. Daarnaast verklaart verweerder dat een dwangsom is verbeurd. Op 2 mei 2022 heeft eiseres de dwangsombeschikking ontvangen waarin voorstaande is bevestigd.
De rechtbank wijst er voorts op dat het beroep is ingediend op 16 mei 2022. Als eiseres de ingebrekestelling had ingediend op 25 of 26 januari 2022, dan was de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen geëindigd op 8 of 9 februari 2022. Als eiseres dan daags daarna het beroep had ingesteld, dat beroep ontvankelijk zou zijn geweest. Eiseres heeft haar beroep op 16 mei 2022 ingesteld en het beroep zou dus ook in het geval de ingebrekestelling niet te vroeg zou zijn ingediend ook ontvankelijk zijn geweest.
De rechtbank passeert om voornoemde redenen de niet-ontvankelijkheid van het beroep en zal het beroep daarom inhoudelijk behandelen.
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn bepalen.
6.1.
In het verweerschrift is met een beroep op artikel 8:55d, derde lid, van de Awb verzocht om een beslistermijn van 12 weken te verlenen. Verweerder heeft hierbij als onderbouwing het behandelproces bij een verzoek om herbeoordeling toegelicht. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat bij een verzoek om herbeoordeling voor ieder afzonderlijk jaar wordt nagegaan of in het kader van de wettelijke compensatieregelingen sprake is van vooringenomenheid, hardheid of onterechte opzet/grove schuld. De persoonlijke zaakbehandelaar verzamelt hiertoe alle relevante informatie en neemt contact op met de ouder om het verhaal geheel in beeld te krijgen. Dit neemt twee weken in beslag. Verweerder is verplicht om advies te vragen aan de Commissie van Wijzen (CvW) voor die gevallen waarin verweerder het voornemen heeft om afwijzend te oordelen over vooringenomenheid of opzet/grove schuld. De CvW heeft maximaal twee weken nodig om tot haar advies te komen. Het advies van de CvW wordt gevolgd. Daarna informeert verweerder door middel van een vooraankondiging de ouder over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek. De ouder heeft dan de mogelijkheid om binnen zes weken zijn of haar zienswijze hierop te geven. Daarna neemt verweerder een beschikking; dit zal twee weken in beslag nemen. Deze termijn hangt samen met de nog vereiste goedkeuring inzake de berekening van de vergoeding en de verzending via het toeslagen verstrekkingensysteem, die een week extra vraagt.
Naast de beschrijving van het behandelproces heeft verweerder nog naar voren gebracht dat de verzoeken van ouders op volgorde van binnenkomst in behandeling worden genomen. De procedures die zien op het niet tijdig nemen van een besluit, waarin de rechter een nadere termijn beslistermijn vaststelt, doorbreken dit systeem. Verweerder maakt zich hier zorgen om, dit mede gezien de te verwachten aantallen beroepen niet tijdig nemen van een besluit. De ouders die niet procederen worden benadeeld en op een later moment dan gepland in behandeling genomen. Verweerder meent daarom dat een ruimere beslistermijn dan de wettelijke twee weken beter rechter doet aan de vele andere ouders die een verzoek om te worden her beoordeeld hebben gedaan.
Daarnaast heeft verweerder de rechtbank op meerdere uitspraken gewezen waarin een langere beslistermijn is toegekend in het kader van de herbeoordeling.
6.2.
De rechtbank ziet in de toelichting van verweerder aanleiding om te oordelen dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor verweerder niet binnen de wettelijke termijnen op het verzoek van 25 januari 2021 heeft kunnen beslissen. De rechtbank moet thans een nadere termijn stellen die niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort is [1] . De rechtbank betrekt hierbij de door verweerder aangevoerde feiten en omstandigheden in het verweerschrift. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden, in samenhang bezien, in dit geval de door verweerder verzochte beslistermijn rechtvaardigen van 12 weken, te rekenen vanaf de dag waarop het verweerschrift is ingediend. Het verweerschrift is op 9 juni 2022 ingediend en ook op deze datum door de rechtbank ontvangen. Dat leidt er toe dat de door de verweerder verzochte termijn eindigt op 1 september 2022.
7. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
9. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt verweerder op uiterlijk 1 september 2022 alsnog een besluit op het verzoek van eiseres van 25 januari 2021 bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van A.N. Jonker, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 oktober 2021: ECLI:NL:RVS:2021:2346