Op 25 januari 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afvalstoffenheffing en rioolheffing voor twee panden in Enschede. Eiser, de directeur van GBTwente, had bezwaar gemaakt tegen een aanslagbiljet van verweerder, dat hem aansloeg voor verschillende heffingen voor de periode van 1 januari 2021 tot 1 januari 2022. Bij uitspraak op bezwaar van 18 september 2021 had verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de aanslag verminderd met een bedrag van € 968,40. Eiser was het echter niet eens met deze vermindering en stelde dat de aanslag met een bedrag van € 1.042,04 had moeten worden verlaagd, omdat hij geen gebruiker meer was van de panden per respectievelijk 1 september 2020 en 1 januari 2021.
Tijdens de zitting op 10 december 2021, waar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen. De rechtbank overwoog dat de uitspraak op bezwaar niet op de juiste wijze weergaf hoe met de bekende gegevens was omgegaan, wat leidde tot onduidelijkheid bij eiser. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar wegens schending van het motiveringsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank liet de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand, omdat de in de uitspraak op bezwaar neergelegde vermindering van de aanslag correct was.
De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,- en droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.