ECLI:NL:RBOVE:2022:192

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
ak_21 _ 1580
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het motiveringsbeginsel bij afvalstoffenheffing en rioolheffing

Op 25 januari 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afvalstoffenheffing en rioolheffing voor twee panden in Enschede. Eiser, de directeur van GBTwente, had bezwaar gemaakt tegen een aanslagbiljet van verweerder, dat hem aansloeg voor verschillende heffingen voor de periode van 1 januari 2021 tot 1 januari 2022. Bij uitspraak op bezwaar van 18 september 2021 had verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de aanslag verminderd met een bedrag van € 968,40. Eiser was het echter niet eens met deze vermindering en stelde dat de aanslag met een bedrag van € 1.042,04 had moeten worden verlaagd, omdat hij geen gebruiker meer was van de panden per respectievelijk 1 september 2020 en 1 januari 2021.

Tijdens de zitting op 10 december 2021, waar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen. De rechtbank overwoog dat de uitspraak op bezwaar niet op de juiste wijze weergaf hoe met de bekende gegevens was omgegaan, wat leidde tot onduidelijkheid bij eiser. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar wegens schending van het motiveringsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank liet de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand, omdat de in de uitspraak op bezwaar neergelegde vermindering van de aanslag correct was.

De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,- en droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 21/1580

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] , eiser,
gemachtigde: [naam 1]
en

de directeur van GBTwente, verweerder,

gemachtigde: [naam 2] .

Procesverloop

Bij aanslagbiljet (nr. 29272170) met dagtekening 26 februari 2021 heeft verweerder eiser onder meer aangeslagen voor de volgende heffingen:
  • [adres 1] , Enschede: variabel deel afvalstoffenheffing, 263 ledigingen verzamelcontainer, 1 januari 2020 tot 1 januari 2021, € 220,92;
  • [adres 1] , Enschede: rioolheffing, 1 januari 2021 tot 1 januari 2022,
€ 270,60;
- [adres 1] , Enschede: vast deel afvalstoffenheffing, 1 januari 2021 tot
1 januari 2022, € 213,60;
- [adres 2] , Enschede: rioolheffing, 1 januari 2021 tot 1 januari 2022,
€ 270,60;
- [adres 2] , Enschede: vast deel afvalstoffenheffing, 1 januari 2021 tot
1 januari 2022, € 213,60.
Bij uitspraak op bezwaar van 18 september 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de aanslag met een bedrag van € 968,40 verminderd.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 3] .

Overwegingen

De standpunten van partijen
1. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanslag met een bedrag van
€ 1.042,04 had moeten worden verminderd. Eiser is met ingang van 1 september 2020 geen gebruiker meer van het pand [adres 1] te Enschede. Verder is eiser met ingang van 1 januari 2021 ook geen gebruiker meer van het pand [adres 2] te Enschede.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrag van de vermindering van € 968,40 correct is.
De beoordeling door de rechtbank
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de rioolheffing en het vaste deel van de afvalstoffenheffing voor de beide panden voor het belastingjaar 2021 ten onrechte zijn geweest. Het met deze heffingen corresponderende bedrag van (€ 270,60 + € 270,60 +
€ 213,60 + € 213,60 =) € 968,40 is door verweerder in de uitspraak op bezwaar ook op de aanslag in mindering gebracht.
4. Eiser meent echter dat de aanslag daarnaast ook nog met een bedrag van € 73,64 moet worden verminderd.
De rechtbank heeft berekend dat dit bedrag overeenkomt met 4/12e deel (zijnde de maanden september tot en met december) van € 220,92, het variabele deel van de afvalstoffenheffing voor 2020 voor het pand [adres 1] . Eiser was immers vanaf 1 september 2020 niet meer de gebruiker van dit pand.
5. Verweerder heeft hierover in het verweerschrift opgemerkt dat voor wat betreft deze heffing in de aanslag ten onrechte is vermeld dat het gaat om de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020. Dit had tot 19 juli 2020 moeten zijn; de ledigingen tot die datum zijn in de aanslag opgenomen.
6. Nu eiser het aantal ledigingen van 263 voor het pand [adres 1] in 2020 niet heeft bestreden, heeft verweerder voor het variabele deel van de afvalstoffenheffing voor dit pand voor de periode van 1 januari 2020 tot 19 juli 2020 de aanslag tot de juiste hoogte opgelegd en bestaat voor de door eiser verzochte vermindering geen aanleiding.
7. De rechtbank overweegt verder het volgende.
8. In de uitspraak op bezwaar is door verweerder de volgende motivering gegeven:
Uw bezwaar is gegrond. De aanslag wordt verminderd met € 968,40. Wij leggen u uit waarom.
Aangaande [adres 2] Enschede het volgende. Uit navraag is, gebleken dat u per
1 januari 2021 geen gebruiker meer bent van het pand [adres 2] te Enschede. Wij hebben daarom besloten om de aanslagregels met betrekking tot dit adres te vernietigen voor belastingjaar 2021.
Aangaande [adres 1] te Enschede hebben wij de aanslagregels rioolheffing en afvalstoffenheffing verminderd voor de maanden september, oktober, november en augustus.”
9. Uit het bedrag van de vermindering valt af te leiden dat verweerder, naast de aanslagregels rioolheffing en afvalstoffenheffing voor de [adres 2] voor 2021, ook de aanslagregels rioolheffing en afvalstoffenheffing voor de [adres 1] voor 2021 heeft vernietigd. Dit komt echter niet in de motivering van de uitspraak op bezwaar terug.
Daarnaast vermeldt verweerder met betrekking tot de [adres 1] dat de aanslagregels rioolheffing en afvalstoffenheffing worden verminderd voor de maanden september, oktober, november en augustus [de rechtbank leest: december]. Dit is echter onjuist. Het gaat dan niet om voormelde maanden (waarschijnlijk in 2020, omdat eiser vanaf 1 september 2020 immers geen gebruiker meer was), maar om het gehele jaar 2021.
Verweerder heeft ter zitting ook erkend dat de motivering van de uitspraak op bezwaar duidelijker had gekund.
10. Gelet op de motivering in de uitspraak op bezwaar kan de rechtbank het zich voorstellen dat bij eiser over de uitspraak op bezwaar onduidelijkheid is ontstaan en om die reden in beroep is gegaan.
11. Omdat de uitspraak op bezwaar niet op de juiste wijze weergeeft hoe met de toen bekende gegevens is omgegaan, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en de uitspraak op bezwaar wegens schending van het motiveringsbeginsel als neergelegd in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van de te vernietigen uitspraak op bezwaar in stand laten, omdat de in de uitspraak op bezwaar neergelegde vermindering van de aanslag wel juist is geweest.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, waarde per punt € 759,-, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, in aanwezigheid van
H. Blekkenhorst, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.