ECLI:NL:RBOVE:2022:1911

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
ak_21_1272
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor multifunctioneel centrum in Raalte

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 30 juni 2022 uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning die was verleend aan My Brand B.V. voor de vestiging van een multifunctioneel centrum (sport) in Raalte. De eisers, Vitex Raalte B.V. en [naam] Holding B.V. e.a., hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Raalte, dat op 22 juni 2021 de omgevingsvergunning had verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers zich niet konden vinden in de verleende vergunning, met name vanwege de parkeerbehoefte en de afwijkingen van het bestemmingsplan en het Paraplubestemmingsplan Parkeren.

De rechtbank heeft in haar overwegingen geconstateerd dat de vergunning niet alleen voor afwijking van het bestemmingsplan was verleend, maar ook voor afwijking van het Paraplubestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat aan de vereisten van de parkeernormen werd voldaan, met name dat de bezettingsgraad van de parkeerplaatsen niet boven de 90% mocht uitkomen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank heeft benadrukt dat de parkeerdrukmeting en de berekening van de parkeerbehoefte opnieuw beoordeeld moeten worden.

De rechtbank heeft het beroep van de eisers gegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan de eisers. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van griffier G. Kootstra.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1272

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Vitex Raalte B.V. en [naam] Holding B.V. e.a., eisers,

gemachtigde: mr. M.H. Blokvoort,
en

het college van burgemeester en wethouders van Raalte, verweerder,

gemachtigde: mr. S. Schaap.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: My Brand B.V., te Ommen,

gemachtigde: mr. H.J. Hoekman.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan My Brand B.V. te Ommen (hierna: My Brand) een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor de vestiging van een multifunctioneel centrum (sport) op het perceel [adres] te [woonplaats].
Eisers hebben tegen dat besluit beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn ingediend op 16 september 2021. Daarbij is een rapport van 13 september 2021 overgelegd van een parkeeronderzoek, uitgevoerd door Goudappel B.V. te Deventer (hierna: Goudappel).
Verweerder heeft op 15 maart 2022 een verweerschrift ingediend. Bij het verweerschrift heeft verweerder een brief van 1 maart 2022 aan My Brand gevoegd waarin verweerder akkoord gaat met door My Brand ingediende gewijzigde documenten (tekeningen) en waarin verweerder aangeeft dat deze gewijzigde tekeningen deel uitmaken van de omgevings-vergunning van 22 juni 2021.
Op 2 mei 2022 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend met een hernieuwde parkeerberekening.
Eisers hebben op 6 mei 2022 een reactie van Goudappel op het verweerschrift van 15 maart 2022 ingediend.
My Brand heeft op 9 mei 2022 nog een aantal foto’s en een rapport van 6 mei 2022 van een parkeerdrukonderzoek door BVA Verkeersadviezen te Zwolle overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2022. Voor eisers zijn verschenen [naam], [naam] en [naam], bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door G.H.J. Temmink en J. Schonewille, verkeersdeskundige. Voor My Brand zijn verschenen haar gemachtigde en [naam].

Overwegingen

Relevante feiten en ontwikkelingen

1.1
Op 4 december 2020 heeft My Brand bij verweerder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor de realisatie van een multifunctioneel centrum (sport) op het perceel [adres] in [woonplaats].
1.2
Tegen het ontwerpbesluit voor de omgevingsvergunning hebben eisers op 30 maart 2021 een zienswijze ingediend.
1.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten de aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen. De omgevingsvergunning is verleend voor de volgende activiteiten:
1. het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, sub a, van de Wabo).
2. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.1,
eerste lid, sub c, van de Wabo), te weten:
a. het gebruik van de gronden voor sport in strijd met de bestemming “Kantoren”;
b. er wordt gedeeltelijk buiten het bouwvlak gebouwd;
c. de bouwhoogtes voldoen niet aan de minimum en maximum hoogtes zoals die
weergegeven zijn in het bestemmingsplan.
3. een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen, te
weten: het realiseren van een uitweg (artikel 2.2, eerste lid, sub e, van de Wabo).
Voor wat betreft het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan heeft verweerder overwogen dat het hier gaat om het bestemmingsplan “Salland I”. De omgevingsvergunning is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wabo. Een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) van de gemeenteraad is in dit geval niet vereist, omdat de gemeenteraad een lijst van categorieën heeft vastgesteld waarvoor een vvgb niet noodzakelijk is en het onderhavige bouwplan volgens verweerder past binnen één van deze categorieën.
1.4
Op 24 februari 2022 heeft My Brand bij verweerder documenten en tekeningen ingediend voor wijziging van het bouwplan. Die wijziging bestaat uit het vervallen van een doorzichtig hekwerk met een hoogte van ongeveer 1 meter op het dak van het pand [adres], waardoor het gebruik als dakterras voor sportactiviteiten niet langer mogelijk is.
1.5
Verweerder heeft op 1 maart 2022 aan My Brand laten weten dat hij akkoord is met de genoemde wijzigingen en stelt zich op het standpunt dat het gaat om ondergeschikte wijzigingen ten opzichte van het totale bouwplan, waardoor geen nieuwe aanvraag hoeft te worden ingediend. De gewijzigde tekeningen en documenten maken onderdeel uit van de bestaande omgevingsvergunning van 22 juni 2021.
1.6
Partijen zijn het erover eens en ook de rechtbank gaat ervan uit dat de brief van verweerder van 1 maart 2022 een wijzigingsbesluit is in de zin van artikel 6:19 van de Awb. De rechtbank zal het bestreden besluit van 22 juni 2021 daarom beoordelen zoals gewijzigd bij het besluit van 1 maart 2022.

Beroepsgronden

2. Eisers zijn het niet eens met de aan My Brand verleende omgevingsvergunning voor een sportschool op het perceel [adres] in [woonplaats]. Ter zitting is besproken dat - na wisseling van alle stukken in beroep - thans alleen de volgende aspecten nog in geschil zijn:
1. afwijking van het Paraplubestemmingsplan Parkeren;
2. berekening parkeerbehoefte (pand [adres] gezondheidscentrum en/of
ziekenhuis).

Overwegingen van de rechtbank

Verkeersbewegingen en geluidoverlast
3.1
Aanvankelijk hebben eisers in beroep ook aangevoerd dat verweerder bij het bestreden besluit ten onrechte niet (afzonderlijk) is ingegaan op hun stelling dat een sportschool niet passend is op deze locatie en dat zij vrezen voor verkeersbewegingen en geluidoverlast.
Op de zitting hebben eisers echter laten weten dat zij deze beroepsgrond laten vallen en dat het hen alleen gaat om het aspect parkeren. De rechtbank zal deze beroepsgrond dus niet bespreken en zal zich beperken tot de hiervoor in rechtsoverweging 2 genoemde aspecten.
Afwijkingsvergunning Paraplubestemmingsplan Parkeren nodig?
3.2
Eisers stellen zich op het standpunt dat het bouwplan voor de sportschool niet alleen in strijd is met het bestemmingsplan “Salland I”, maar ook met de regels over parkeren die zijn opgenomen in het “Paraplubestemmingsplan Parkeren” (hierna: het Parapluplan). Eisers zijn daarom van mening dat ook een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wabo benodigd is voor afwijking van het Parapluplan.
3.3
De rechtbank stelt vast dat het bestemmingsplan “Salland I” geen voorschriften/ normen bevat over parkeren. De parkeernormen zijn vastgelegd in het Parapluplan, dat op
27 september 2018 door de raad van de gemeente Raalte is vastgesteld, en in de “Parkeer-normen Raalte 2015” (hierna: de Parkeernormen). Deze parkeernormen zijn afgeleid van de meest actuele landelijke parkeerkencijfers van de CROW.
3.4
In artikel 4.1.1 van het Parapluplan is bepaald dat een bouwplan moet voorzien in voldoende parkeermogelijkheden op de bij dat bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden. De toename van de parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de Parkeernormen.
Artikel 4.2.1 van het Parapluplan bepaalt dat tot een strijdig gebruik met de bestemming in ieder geval wordt gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken als bedoeld in artikel 4.1, indien niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze is opgenomen in de Parkeernormen.
Op grond van artikel 4.2.2 van het Parapluplan kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 als wordt voldaan aan het gestelde in paragraaf 5.5 van de Parkeernormen.
3.5
Vast staat dat bij het bouwplan voor de sportschool waar het in deze zaak over gaat niet wordt voldaan aan de verplichting om op de bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden in de extra parkeerbehoefte te voorzien. Op het bij het bouwplan behorende terrein kunnen 25 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, maar het benodigde aantal extra parkeerplaatsen voor de sportschool is (ruim) groter dan dat. De rechtbank is dan ook met eisers van oordeel dat het bouwplan in strijd is met het Parapluplan.
3.6
De rechtbank leidt uit de besluitvorming, de processtukken en het verhandelde ter zitting af dat verweerder zich op het standpunt stelt dat in dit geval omgevingsvergunning zou kunnen worden verleend voor afwijking van het Parapluplan, omdat wordt voldaan aan paragraaf 5.5 van de Parkeernormen. De rechtbank stelt echter met eisers vast dat verweerder in het bestreden besluit niet daadwerkelijk een omgevingsvergunning heeft verleend voor afwijking van het Parapluplan. Er is enkel een omgevingsvergunning verleend voor afwijking van het bestemmingsplan “Salland I”. Een omgevingsvergunning voor afwijking van het Parapluplan is echter wel nodig om realisering van het bouwplan mogelijk te maken. Deze beroepsgrond slaagt.
3.7
Verweerder heeft de rechtbank ter zitting verzocht om zelf in de zaak te voorzien indien de rechtbank van oordeel is dat een omgevingsvergunning voor afwijking van het Parapluplan noodzakelijk is. Verweerder heeft immers materieel wel degelijk beoordeeld of aan paragraaf 5.5 van de Parkeernormen wordt voldaan. Verweerder heeft geoordeeld dat aan deze paragraaf wordt voldaan en dat het bouwplan kan worden vergund. Indien de rechtbank het hiermee eens is, kan de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de benodigde omgevingsvergunning te verlenen, aldus verweerder.
3.8
De rechtbank ziet geen aanleiding om op dit punt zelf in de zaak te voorzien. De redenen daarvoor zullen in de volgende overwegingen worden toegelicht.
Berekening parkeerbehoefte juist?
3.9
Paragraaf 5.5. van de Parkeernormen bepaalt - voor zover hier van belang - dat naar oplossingen in de openbare ruimte kan worden gekeken indien de initiatiefnemer er niet in slaagt om de parkeerbehoefte van het bouwplan op eigen terrein op te lossen en er ook geen particuliere alternatieven beschikbaar zijn. In dat geval is een parkeerdrukmeting noodzakelijk. In de Parkeernormen wordt aangegeven aan welke eisen deze parkeerdruk-meting moet voldoen. Als na de realisering van het bouwplan de parkeerdruk in de omgeving onder de geaccepteerde grenswaarde blijft, is er verkeerskundig gezien geen probleem. Als grenswaarde wordt uitgegaan van een bezettingsgraad (percentage van het aantal gebruikte parkeerplaatsen) van maximaal 90%. Parkeergebieden met dergelijke parkeerdruk worden als vol beschouwd. Bij een dergelijke parkeerdruk ontstaan er hinderlijke verkeers-bewegingen van verkeer dat op zoek is naar een parkeerplaats. Als wordt vastgesteld dat er binnen de loopafstand van het bouwplan nog voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn, kan er verkeerskundig gezien een ontheffing van de verplichting worden gegeven om de parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. Of deze ontheffing ook daadwerkelijk gegeven wordt, beslist het college van B&W bij de brede belangenafweging (zie stap 6C in paragraaf 5.6 van de Parkeernormen).
3.1
In de onderhavige zaak heeft My Brand voorafgaand aan de vergunningverlening geen parkeerdrukmeting laten verrichten, omdat verwacht werd dat dit geen representatief beeld zou opleveren vanwege de COVID 19 pandemie. Sallandse Poort is immers overwegend een kantorenlocatie en gedurende de pandemie wordt veelvuldig thuisgewerkt. In plaats daarvan heeft BVA Verkeersadviezen op verzoek van My Brand op 25 mei 2021 een rapport uitgebracht waarin van alle voorzieningen die zich bevinden op de Sallandse Poort een parkeerbehoefte is bepaald op basis van de parkeernormen van de gemeente Raalte. Deze parkeerbehoefte is afgezet tegen de beschikbare parkeercapaciteit. BVA heeft geconcludeerd dat het vestigen van een PROFIT gym op het terrein Sallandse Poort leidt tot een maximale bezittingsgraad van 76% en derhalve niet zal leiden tot parkeerproblemen.
3.11
Eisers voeren in beroep aan dat zij zich er op zichzelf in kunnen vinden dat is afgezien van het uitvoeren van een parkeerdrukmeting, omdat dit onder de huidige omstandigheden geen representatief beeld zou opleveren, maar dat zij zich niet kunnen vinden in het verrichte onderzoek naar de parkeereffecten. Onder verwijzing naar de rapporten van Goudappel betogen zij dat de parkeerbehoefte van zowel de PROFIT gym als van de overige voorzieningen op de Sallandse Poort op onjuiste wijze is berekend. De parkeerbehoefte is groter. Betwist wordt dan ook dat er voldoende restcapaciteit is in de openbare ruimte.
3.12
Verweerder heeft op 2 mei 2022 een aanvullend verweerschrift ingediend. Daarbij is een overzicht van de huidige beschikbare parkeerplaatsen in het gebied (openbaar en op eigen terrein) en een hernieuwde parkeerberekening overgelegd. Het totaal aantal beschikbare parkeerplaatsen blijkt hoger te liggen dan waarmee eerder is gerekend (229 in plaats van 198). Verder is het aantal m² bruto vloeroppervlakte (bvo) van de sportschool, evenals de bvo van de overige panden conform de NEN-norm gemeten. Met deze gewijzigde gegevens is een hernieuwde parkeerberekening gemaakt. Daaruit volgt een maximale parkeervraag van de sportschool van 81 parkeerplaatsen en een maximale bezettingsgraad van 79,3%. Dat is minder dan de grenswaarde van 90%, zijnde de maximaal aanvaardbare parkeerdruknorm uit het parkeerbeleid, aldus verweerder.
3.13
Eisers hebben op de zitting te kennen gegeven dat zij deze hernieuwde berekening kunnen volgen, behalve voor zover het gaat om de parkeerbehoefte van het pand aan de [adres]. Voor de parkeerbehoefte van het pand [adres] is volgens eisers ten onrechte uitgegaan van de normen voor een ziekenhuis. Er had uitgegaan moeten worden van de normen die gelden voor een gezondheidscentrum. Eisers zijn van mening dat sprake is van een gezondheidscentrum, omdat in het pand niet alleen de (buiten)polikliniek van het Deventer Ziekenhuis is gevestigd, maar ook andere gezondheidspraktijken. Zo zit er een praktijk voor ergotherapie, voor verloskunde, voor huid- en oedeemtherapie, voor kinder-fysiotherapie en een tandartsenpraktijk. De (buiten)polikliniek van het Deventer Ziekenhuis is volgens eisers ook niet vergelijkbaar met een gewoon ziekenhuis, omdat voorzieningen zoals operatiekamers en verpleegafdelingen ontbreken. Door het komen en gaan van patiënten is de (buiten)polikliniek meer te vergelijken met een huisartsenpraktijk. Het onderscheid tussen een ziekenhuis en een gezondheidscentrum is volgens eisers van groot belang, omdat bij de berekening van de parkeerbehoefte van een ziekenhuis als uitgangspunt het aantal m² bvo geldt, terwijl bij een gezondheidscentrum het aantal behandelkamers het uitgangspunt is. Als bij de berekening wordt uitgegaan van gebruik als ziekenhuis dan is de parkeerbehoefte volgens eisers 24 parkeerplaatsen, terwijl bij een gezondheidscentrum sprake is van een parkeerbehoefte van 54 parkeerplaatsen. Uitgaan van gebruik als gezondheidscentrum leidt volgens eisers tot een ander bezettingspercentage, namelijk 94,6%. Dit is meer dan de grenswaarde van maximaal 90%.
3.14
Verweerder heeft hierover in het verweerschrift van 15 maart 2022 opgemerkt dat één van de kenmerken van een gezondheidscentrum is dat er naast andere eerstelijnsdiensten één of meer huisartsenpraktijken zijn gevestigd. Het pand [adres] voldoet daar volgens verweerder niet aan, omdat het in gebruik is als (buiten)polikliniek van het Deventer Ziekenhuis. Er is (zijn) geen huisartsenpraktijk(en) in gevestigd. Daarom moet naar de mening van verweerder het aantal m² bvo uitgangspunt zijn voor de berekening van de parkeerbehoefte van het pand.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat bij een meer genuanceerde benadering betoogd zou kunnen worden dat een deel van het pand als gezondheidscentrum dient te worden aangemerkt en een deel als ziekenhuis. Volgens verweerder blijft de bezettingsgraad ook bij die meer genuanceerde benadering beneden de 90%. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat Goudappel niet is uitgegaan van een gezondheidscentrum, maar deels van een gezondheidscentrum en deels van losse functies. Daardoor komt Goudappel op een hogere bezettingsgraad dan 90% uit, aldus verweerder.
3.15
De rechtbank is van oordeel dat verweerders stelling dat het pand [adres] in zijn geheel als ziekenhuis moet worden aangemerkt niet houdbaar is, nu onbetwist is gesteld dat in het pand [adres] naast de (buiten)polikliniek van het Deventer Ziekenhuis ook andere gezondheidspraktijken zijn gevestigd, te weten praktijken voor ergotherapie, verloskunde, huid- en oedeemtherapie en kinderfysiotherapie, alsmede een tandartsenpraktijk. Dit past naar het oordeel van de rechtbank bij wat in de Parkeernormen onder ‘gezondheidscentrum’ wordt verstaan: een locatie waar verschillende gezondheidsinstellingen onder één dak gevestigd zijn, zoals huisartsen, fysiotherapeuten, verloskundigen en/of consultatiebureaus. Dat er in het pand [adres] geen huisartsenpraktijk(en) is (zijn) gevestigd maakt, gelet op voorgaande definitie en anders dan verweerder stelt, niet dat geen sprake kan zijn van een gezondheidscentrum. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder met de parkeerberekening zoals deze op 2 mei 2022 is aangeleverd onvoldoende heeft gemotiveerd dat onder de bezettingsgraad van 90% wordt gebleven. Verweerder is er in die berekening immers ten onrechte vanuit gegaan dat het pand [adres] in zijn geheel als ziekenhuis dient te worden aangemerkt. Dit pand dient naar het oordeel van de rechtbank in elk geval deels als gezondheidscentrum te worden aangemerkt. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat het deel van het pand waarin de (buiten)polikliniek van het Deventer ziekenhuis is gevestigd wél als ziekenhuis dient te worden aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit standpunt, in het licht van wat daarover in beroep door eisers is aangevoerd, onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank betrekt daarbij dat in het advies van BVA van 25 mei 2021, dat aan de besluitvorming ten grondslag ligt, op pagina 4 wordt aangegeven dat het pand [adres] feitelijk als gezondheidscentrum in gebruik is. Ook BVA kwalificeert dit pand dus niet (ook niet deels) als een ziekenhuis. Het voorgaande brengt met zich dat ook de beroepsgrond met betrekking tot de berekening van de parkeerbehoefte slaagt.
3.16
De rechtbank overweegt ten aanzien van de door My Brand kort voor de zitting alsnog in het geding gebrachte parkeerdrukmeting van BVA van 6 mei 2022 als volgt. Dit onderzoek is niet door verweerder ingebracht, is niet in samenspraak met verweerder tot stand gekomen (waardoor niet duidelijk is of aan de vereisten uit de Parkeernormen wordt voldaan) en is ook niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Voorts hebben eisers niet de gelegenheid gehad om inhoudelijk op dit onderzoek te reageren. De rechtbank zal daarom niet op de uitkomsten van die parkeerdrukmeting ingaan. Verweerder kan dat onderzoek eventueel betrekken bij een nieuw te nemen besluit, nadat eisers de gelegenheid hebben gekregen om daar inhoudelijk op te reageren.

Conclusie

4.1
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat voor realisatie van het bouwplan niet alleen een omgevingsvergunning is vereist voor afwijking van het bestemmingsplan “Salland I”, maar ook voor afwijking van het Parapluplan. Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien wordt voldaan aan paragraaf 5.5 van de Parkeernormen. Verweerder heeft zowel in het bestreden besluit als in de beroepsfase onvoldoende gemotiveerd dat aan het gestelde in deze paragraaf wordt voldaan, nu onvoldoende is gemotiveerd dat wordt voldaan aan het vereiste dat de bezettingsgraad maximaal 90% mag zijn. Dit betekent dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Voor het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit bestaat, gelet op de aard van de geconstateerde gebreken, geen aanleiding. Ook kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien. Verweerder dient immers opnieuw te bezien of aan paragraaf 5.5 van de Parkeernormen wordt voldaan en hoe hoog de bezettingsgraad is, met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover in deze uitspraak heeft overwogen. Indien en voor zover verweerder alsnog tot de conclusie komt dat aan paragraaf 5.5 wordt voldaan, dient verweerder nog de in paragraaf 5.6 van de Parkeernormen bedoelde brede belangenafweging te verrichten om te bepalen of daadwerkelijk van de bevoegdheid tot afwijking van het Parapluplan gebruik wordt gemaakt. Dit is een afweging die bij uitstek door verweerder moet worden verricht.
4.2
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank verwijst daarbij met name naar hetgeen zij onder rechtsoverwegingen 3.6 en 3.15 heeft overwogen.
4.3
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding voor hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- (2 punten met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1) omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 360,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van G. Kootstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
de griffier is verhinderd rechter
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.