ECLI:NL:RBOVE:2022:1898

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
08.065684-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met explosieven in een auto

Op 30 juni 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 29-jarige man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaar voor brandstichting in een auto. De verdachte heeft op 2 november 2020 in Kampen opzettelijk een BMW in brand gestoken door gebruik te maken van professioneel vuurwerk, de zogenaamde Cobra's, en spiritus. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, voldoende bewijs tegen zich had, waaronder DNA-sporen op het aanmaakblokje en de spiritusfles die in de auto zijn aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van gemeen gevaar voor goederen door de explosie die door de brand ontstond. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn licht verstandelijke beperking en de stappen die hij had gezet in zijn behandeling. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 2.000,00 voor materiële schade. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en bijzondere voorwaarden opgelegd voor de proeftijd, waaronder meldplicht en behandeling bij een reclasseringsinstelling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.065684-21 (P)
Datum vonnis: 30 juni 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 juni 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Pol en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. R.G.M. Rijkhoff, advocaat in Almere, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte met anderen opzettelijk een auto in brand heeft gestoken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 2 november 2020 te Kampen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk (professioneel) vuurwerk, te weten een Cobra, met open vuur in aanraking te brengen en/of aan te steken en/of tot ontbranding te brengen en/of brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met spiritus, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een personenauto, te weten een BMW serie 1 (met kenteken [kenteken] ) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of in die auto aanwezige goederen en/of straatmeubilair en/of andere voertuigen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander of anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Volgens de raadsvrouw kan niet worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die de brand heeft gesticht dan wel dat hij een andere wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de brandstichting.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Brandstichting
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. In de voetnoten in het vonnis zal worden verwezen naar de voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen. [1]
Op 2 november 2020 treft de politie aan de [adres 2] een zwarte BMW aan, waarin een brand heeft gewoed. In de auto liggen een aanmaakblokje, een deels verbrande plastic fles van een brandbare vloeistof en meerdere stuks Cobra vuurwerk. [2] Diezelfde dag doet [aangever] namens [naam] aangifte van brandstichting van een zwarte BMW. [aangever] verklaart dat de auto op haar naam staat, maar door [naam] wordt gebruikt. [3] Uit de getuigenverklaring van [naam] blijkt dat zij de auto heeft gekocht. [4] Verder verklaart [naam] dat het aanmaakblokje, de fles met brandbare vloeistof en de Cobra’s niet in de auto lagen op het moment van het achterlaten van de auto op de parkeerplaats achter haar woning. [5]
Uit forensisch onderzoek dat naderhand aan de auto is verricht, komt naar voren dat brandstichting meer waarschijnlijk is dan welke andere vorm van brand(oorzaak) dan ook. [6]
In de auto lag een fles, waarop een etiket met de tekst spiritus was aangebracht. [7] Daarnaast zijn in de auto drie Cobra’s aangetroffen, een Cobra 20 en twee Cobra’s 6. [8] De onderzoekers vermoeden dat de Cobra’s in de auto zijn geplaatst, met het doel om door de impact van de ontploffingen de schade te vergroten. Door de brand werd zeer waarschijnlijk een Cobra ontstoken en door de explosieve kracht daarvan werd een ruit verbrijzeld en werden glasscherven over een afstand van circa 15 meter weggeblazen. Het scenario dat de Cobra’s na de brand werden ingebracht, is volgens de onderzoekers op basis van de zichtbaar aangeschroeide lonten niet aannemelijk. Verder is een ontbrandbare vloeistof in het interieur gesprenkeld om de brand te beïnvloeden. De brand woedde voornamelijk op de bestuurdersstoel en deels ook op de bijrijdersstoel. Om de brand in stand te houden dan wel te initiëren is gebruik gemaakt van een aanmaakblokje. [9] De onderzoekers constateren dat bij de brand gevaar voor goederen te duchten is geweest. [10]
De politie heeft het aanmaakblokje, de dop van de spiritusfles en het vuurwerk ten behoeve van een DNA-onderzoek ingestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Het NFI rapporteert dat in de bemonstering van het aanmaakblokje en de dop van de spiritusfles het DNA-profiel van verdachte is aangetroffen. De bewijskracht van dit resultaat is meer dan 1 miljard. Daarnaast is in de bemonstering van het vuurwerk een DNA-mengprofiel aangetroffen, waarvan het hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte. De bewijskracht van dit resultaat is eveneens meer dan 1 miljard. [11]
Conclusie
Verdachte ontkent enige betrokkenheid bij de brandstichting. Verdachte heeft ter terechtzitting als verklaring voor het aantreffen van zijn DNA in de auto naar voren gebracht dat hij in de zomer 2020 wel eens barbecuede en in verband hiermee aanmaakblokjes en een fles met spiritus in handen heeft gehad. Ook heeft verdachte naar zijn zeggen destijds wel eens vuurwerk vastgehouden. Naar het oordeel van de rechtbank is deze zeer algemene, niet nader onderbouwde verklaring van verdachte voor het aantreffen van zijn DNA in de auto hoogst ongeloofwaardig. Verdachte is ook niet consistent in zijn verklaringen. Bij de politie heeft verdachte immers over de reden van het aantreffen van zijn DNA verklaard dat hij op een ander moment als bijrijder in de auto heeft gezeten. Nu verdachte voor deze zwaarwegende en zeer belastende feiten en omstandigheden geen daarvoor ontzenuwende verklaring heeft afgelegd, zal de rechtbank deze bij de bewijsmotivering betrekken.
De rechtbank acht dan ook op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden dat voldoende strafrechtelijk bewijs en ook de daarop gebaseerde overtuiging aanwezig is dat het verdachte is die opzettelijk de zwarte BMW in brand heeft gestoken en daarbij een ontploffing heeft veroorzaakt. Naar het oordeel van de rechtbank was daarbij sprake van gemeen gevaar voor goederen.
Medeplegen
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van medeplegen.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Naar het oordeel van rechtbank kan uit het dossier niet worden afgeleid dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering tussen verdachte en een ander tijdens het begaan van de brandstichting. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde, voor zover het gaat om het medeplegen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 november 2020 te Kampen een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk (professioneel) vuurwerk, te weten een Cobra, met open vuur in aanraking te brengen en tot ontbranding te brengen en brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met spiritus ten gevolge waarvan een personenauto, te weten een BMW serie 1 (met kenteken [kenteken] ) gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaar, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast vordert de officier van justitie de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in een auto. Brandstichting is een zeer ernstig delict. Een brand kan immers grote schade opleveren en veroorzaakt ook grote onrust en angst in de samenleving. Daar komt in dit geval nog bij dat in de auto meerdere Cobra’s zijn neergelegd om de schade te vergroten. Een van de Cobra’s is door de brand ontstoken met als gevolg een krachtige explosie. Dit betreft een ernstige en gevaarlijke gebeurtenis. De schade aan de auto is bovendien aanzienlijk. Verdachte heeft op de zitting geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daad en dat rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat uit het strafblad van verdachte van 7 februari 2022 blijkt dat verdachte veelvuldig en recentelijk is veroordeeld. Gelet op het bepaalde in artikel 63 Sr houdt de rechtbank bij het opleggen van de hierna te melden straf rekening met de straffen die de verdachte bij het vonnis van 8 september 2021 en 24 februari 2021 van de politierechter Overijssel en bij strafbeschikking van 28 december 2020 en 22 januari 2021 zijn opgelegd.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het reclasseringsadvies van Tactus Verslavingszorg van 12 mei 2022. Verdachte is gediagnostiseerd met ADHD, een licht verstandelijke beperking en een matige stoornis in cannabisgebruik. Verdachte heeft volgens de reclassering gedurende het schorsingstoezicht in verband met deze strafzaak grote stappen gemaakt, maar er zijn nog behandel- en begeleidingsmogelijkheden om het traject voort te zetten. Omdat verdachte de juiste begeleiding heeft op alle leefgebieden en hij gedurende het schorsingstoezicht een stijgende lijn heeft laten zien, wordt het recidiverisico ingeschat als gemiddeld. De reclassering vindt het van belang om verdachte te blijven monitoren, omdat sprake is van behandelmogelijkheden en verdachte zeer beïnvloedbaar is. Zij acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onwenselijk, omdat dit als gevolg heeft dat de huidige structuur en het steunende netwerk komen te vervallen. Daarnaast adviseert de reclassering om bij een voorwaardelijke veroordeling een meldplicht en een ambulante behandelverplichting op te leggen en ook de verplichting tot medewerking van verdachte aan begeleiding, middelencontrole en dagbesteding. Tactus adviseert negatief over een taakstraf, omdat verdachte passende dagbesteding nodig heeft met de juiste begeleiding aansluitend op zijn licht verstandelijke beperking. Verdachte is snel overvraagd en hierdoor gespannen, waardoor de kans op een positief uitvoerbare werkstraf klein is.
Alles afwegende wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden geacht. De rechtbank bepaalt de proeftijd op drie jaren en zal tevens de bijzondere voorwaarden stellen, zoals door de reclassering geadviseerd.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 6.700,00 [zesduizendzevenhonderd euro], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schadevergoeding van
€ 4.700,00 heeft betrekking op de schade aan de auto.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 2.000,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert om de gevorderde materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 2.000,00 toe te wijzen en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. Daarnaast moet ook de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De exacte omvang staat (nog) niet vast. De rechtbank zal gebruik maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten en begroot deze op
€ 2.000,00. De rechtbank zal de vordering voor dat deel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en voor het overige afwijzen.
De immateriële schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schade alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 30 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 62 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Tactus Reclassering op het adres Dr. Stolteweg 58 te Zwolle, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen bij Trajectum of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urine- en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle en bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- meewerkt aan het vinden en behouden van werk of dagbesteding;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 2.000,00 (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 november 2020;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit en tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 november 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 30 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij af tot een bedrag van € 2.700,00;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 2.000,00 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Ruiter, voorzitter, en mr. G.H. Meijer en
mr. V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.K. van Haren, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021451056. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina 50
3.Pagina 27
4.Pagina 31
5.Pagina 34
6.Pagina 59
7.Pagina 57
8.Pagina 55
9.Pagina 58
10.Pagina’s 58-59
11.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 16 februari 2021, pagina 86