ECLI:NL:RBOVE:2022:1858

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
ak_ 21 _ 1153
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger vastgestelde Wajong-uitkering en inbreuk op eigendomsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een Wajong-uitkering ontvangt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de verhoging van haar Wajong-uitkering per 1 januari 2021, die volgens haar een ontoelaatbare inbreuk op haar eigendomsrecht vormde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Wajong-uitkering van eiseres met ingang van 1 januari 2021 inderdaad is verhoogd, maar dat dit geen ontneming van eigendom met zich meebrengt. De rechtbank oordeelt dat de Wajong-uitkering als eigendom kan worden aangemerkt, maar dat er geen sprake is van een inbreuk op dit eigendom, aangezien eiseres nog steeds recht heeft op een hogere uitkering. De rechtbank wijst erop dat de wijziging in de wetgeving, die de berekening van de Wajong-uitkering heeft aangepast, niet leidt tot een onevenredig zware last voor eiseres. Eiseres heeft niet voldoende onderbouwd welke financiële nadelen zij ondervindt door de verhoging van de uitkering, en de rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiseres falen. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1153

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. B. van Dijk,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: J.P. Keizer.

Procesverloop

In het besluit van 22 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de Wajong-uitkering van eiseres met ingang van 1 januari 2021 hoger vastgesteld dan voor
1 januari 2021.
In het besluit van 18 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar begeleidster [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Eiseres is geboren in 1970. Zij ontving vanaf 1997 een WAO-uitkering. Na een herbeoordeling in 2005 is aan eiseres vanaf 1 januari 2006 een Wajong-uitkering toegekend, gebaseerd op 80-100% arbeidsongeschiktheid. Eiseres is met ingang van 16 oktober 2007
in dienst getreden bij Koninklijke PostNL B.V. als postbezorger voor 6 uur per week.
Deze inkomsten zijn verrekend met de Wajong-uitkering.
1.2.
Eiseres heeft zich op 25 februari 2009 ziek gemeld. Vervolgens is aan haar ziekengeld toegekend. Na einde wachttijd is eiseres vanaf 18 september 2010, naast haar Wajong- uitkering, in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 80-100%. Vanaf 18 september 2010 is sprake van een samenloop van een Wajong- en een WIA-uitkering. De Wajong-uitkering is alleen uitbetaald voor zover deze de hoogte van de WIA-uitkering oversteeg.
1.3.
Verweerder heeft op 17 januari 2017 in het kader van een herbeoordeling/herindeling Wajong met een zogenoemde voorlopige beoordeling aan eiseres meegedeeld dat zij arbeidsvermogen heeft. De Wajong-uitkering bedraagt vanaf 1 janauri 2018 geen 75% maar maximaal 70% van het minimumloon. Op 2 februari 2017 heeft eiseres op deze voorlopige beoordeling gereageerd.
1.4.
Na arbeidskundig onderzoek is aan eiseres in het besluit van 13 april 2017 meegedeeld dat zij geen arbeidsvermogen heeft en dat de Wajong-uitkering ongewijzigd wordt voortgezet.
1.5.
Op 13 oktober 2020 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat de regels van de Wajong vanaf 1 januari 2021 wijzigen, maar dat de hoogte van de Wajong-uitkering voor eiseres gelijk blijft.
1.6.
In het primaire besluit van 22 januari 2021 heeft verweerder de Wajong-uitkering van eiseres met ingang van 1 januari 2021 verhoogd.
Bestreden besluit2. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de Wajong-uitkering terecht met ingang van 1 januari 2021 is verhoogd, omdat op grond van de met ingang van 1 januari 2021 in werking getreden Wet vereenvoudiging Wajong de hoogte van de Wajong-uitkering op een andere manier wordt berekend. De WIA-uitkering wordt niet langer volledig in mindering gebracht op de Wajong-uitkering, maar voor 75%. Hierdoor valt voor eiseres de totale bruto-uitkering (Wajong en WIA samen) vanaf 1 januari 2021 € 107,23 (netto € 81,81) hoger uit dan vóór 1 januari 2021. Dat de Wet vereenvoudiging Wajong het mogelijk onbedoelde effect heeft dat eiseres, gelet op haar hogere inkomen vanaf 1 januari 2021, mogelijk niet meer in aanmerking komt voor diverse voorzieningen, maakt volgens verweerder niet dat het primaire besluit onjuist is.
Standpunten partijen
3. Eiseres voert, verkort weergegeven, aan dat met de verhoging van haar Wajong-uitkering een ontoelaatbare inbreuk is gemaakt op haar eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dat de uitkering eigendom is, volgt uit het arrest Stec e.a. tegen het Verenigd Koninkrijk (EHRM, 12 april 2006, zaaknummer 65731/01). De niet wenselijke verhoging van de Wajong-uitkering is niet proportioneel. Eiseres moet een onevenredig zware last dragen door de wijziging in de aan haar toegekende uitkering. Als gevolg van de hogere Wajong-uitkering maakt zij namelijk geen aanspraak meer op verschillende gunstige financiële regelingen - kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, deelname aan een collectieve zorgverzekering en (ander) minimabeleid - en gaat zij er dus financieel op achteruit. Omdat de wijziging van de Wajong-uitkering een ontoelaatbare inbreuk op haar eigendomsrecht vormt, moet verweerder in haar geval die wijziging terugdraaien of aanpassen. Verder stelt eiseres, met een beroep op artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen.
3.1.
In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat geen sprake is van ontneming van eigendom, omdat de Wajong-uitkering van eiseres met ingang van 1 januari 2021 niet is verlaagd, maar juist is verhoogd. Als het mislopen van toeslagen als gevolg van de verhoging van de Wajong-uitkering wel moet worden gezien als ontneming van eigendom, dan is die ontneming het gevolg van de wetswijziging. Volgens verweerder levert deze wetswijziging voor eiseres geen onevenredig zware last op. Eiseres is als gevolg van de wetswijziging in dezelfde positie gebracht als alle andere inwoners die op grond van hun inkomen niet in aanmerking komen voor bedoelde financieel gunstige regelingen. Ook geldt dit regime voor alle Wajongers met een samenloop van een WIA-uitkering naast een Wajong-uitkering.
De beoordeling door de rechtbank
4.1.
Artikel 1 van het Eerste Protocol luidt in de Nederlandse vertaling als volgt:
“Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom (‘possessions’). Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.”
Onder “possessions” moet niet alleen worden verstaan bestaande bezittingen, maar ook vermogensbestanddelen, met inbegrip van aanspraken, met betrekking waartoe de betrokkene kan onderbouwen dat hij ten minste een gerechtvaardigde verwachting heeft dat die zullen worden gerealiseerd.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond van eiseres dat inbreuk is gemaakt op haar eigendomsrecht, niet slaagt. De Wajong-uitkering dient te worden aangemerkt als eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Van een mogelijke inbreuk op een ‘possession’ in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol kan slechts sprake zijn als eigendom is ontnomen. De rechtbank stelt vast dat eiseres vanaf 1 januari 2021 nog steeds recht heeft op een (hogere) Wajong-uitkering, zodat in zoverre geen sprake is van ontneming van eigendom; zijnde een bestaand recht op een uitkering. Het in artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM neergelegde recht op ongestoord genot van eigendom staat er naar het oordeel van de rechtbank niet aan in de weg dat op grond van (gewijzigde) wettelijke bepalingen een uitkering, in deze zaak een Wajong-uitkering, wordt verhoogd.
4.3.
Daarbij komt dat eiseres haar stelling dat zij als gevolg van de verhoging
van de Wajong-uitkering (onevenredig) financieel nadeel heeft, omdat zij als gevolg daarvan toeslagen en voorzieningen (voor minima) misloopt, niet in concreto heeft onderbouwd. Hoewel dit ter zitting uitdrukkelijk is gevraagd, heeft eiseres niet inzichtelijk gemaakt welke voorzieningen (voor minima) en/of toeslagen als gevolg van de per 1 januari 2021 verhoogde Wajong-uitkering (inmiddels) zijn komen te vervallen. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat het nog onduidelijk is hoe de verhoging van de Wajong-uitkering voor haar aanspraak op voorzieningen voor minima en toeslagen uitpakt.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in het Nederlandse systeem bij een inkomen onder de inkomensgrens aanspraak kan bestaan op bepaalde toeslagen dan wel financiële regelingen/voorzieningen. Deze wet- en regelgeving geldt voor iedereen die (net) onder de inkomensgrens valt. Bij een inkomen hoger dan de inkomensgrens bestaat dus geen aanspraak op toeslagen en/of overige voorzieningen voor minima. De beroepsgronden falen.
4.4.
Artikel 3.8b van de Wajong bezien in samenhang met artikel 3:2 van het Algemeen inkomensbesluit laten geen ruimte voor een belangenafweging voor verweerder en dus is er ook geen plaats voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. De in dit verband aangevoerde beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is daarom ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzitter, en mr. A.M.S. Kuipers en
mr. M.M. Vollebregt-Kuipers, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Knol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.