ECLI:NL:RBOVE:2022:1847

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
08.312554.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met fatale gevolgen door snelheidsovertreding en verkeerslicht

Op 28 juni 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 56-jarige man die betrokken was bij een verkeersongeval op 19 april 2021 te Schalkhaar, waarbij een 17-jarig meisje om het leven kwam. De verdachte reed met een vrachtwagen over de Weg door Zuid Salland (N348) en negeerde een verkeersbord dat een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur aangaf vanwege wegwerkzaamheden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een snelheid tussen de 76 en 78 kilometer per uur reed en dat hij op het moment van de aanrijding het verkeerslicht op groen had. Het meisje stak de weg over terwijl zij door rood licht reed. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan het veroorzaken van het ongeval, omdat het slachtoffer plotseling voor zijn voertuig opdook en de verdachte niet kon anticiperen op deze situatie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar erkende wel dat hij zich schuldig had gemaakt aan de snelheidsovertreding. Gezien de omstandigheden, waaronder de impact van het ongeval op de verdachte, werd er geen straf of maatregel opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.312554.21 (P)
Datum vonnis: 28 juni 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan [woonplaats]

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 juni 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ariese en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. A.C. Huisman, advocaat in Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte schuldig is aan het veroorzaken van een verkeersongeval, waardoor [slachtoffer] is gedood dan wel dat verdachte het verkeer in gevaar heeft gebracht dan wel dat hij een snelheidsovertreding heeft gepleegd door de toegestane snelheid van 30 kilometer per uur te overtreden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 19 april 2021 te Schalkhaar, in de gemeente Deventer, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, vrachtauto), daarmede rijdende over de weg, de Weg door Zuid Salland (N348), zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
-terwijl hij ter plaatse zeer bekend was en/of
-terwijl hij de kruising (van de Weg door Zuid Salland (N348)) met de Oerdijk naderde en/of een kruisende oversteekplaats, welke oversteekplaats was gemarkeerd door op het wegdek aangebrachte kanalisatiestrepen en/of
- terwijl hij door -in zijn rijrichting gekeerde- borden en/of langs de weg (de Weg door Zuid Salland (N348)) geplaatste (weg)markeringspalen werd gewezen op werkzaamheden aan die weg,
- geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers heeft hij in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord (in verband met wegwerkzaamheden) een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur was aangegeven - gereden met een gemiddelde snelheid ongeveer gelegen tussen de 76 en 78 kilometer per uur, in elk geval met een hogere snelheid dan de aldaar maximum toegestane snelheid van 30 kilometer per uur, in elk geval met een hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
-terwijl een fietsster de voornoemde oversteekplaats overstak, althans doende was om over te steken,
-niet of onvoldoende heeft opgelet op het overige verkeer en/of het overstekende verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 de snelheid van de door hem bestuurde personenauto niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was het door hem bestuurde voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of zijn snelheid niet of onvoldoende heeft aangepast aan de verkeerssituatie en/of
- (vervolgens) de voornoemde overstekende fietsster heeft aangereden, althans met het door hem bestuurde voertuig is gebotst tegen een fiets en/of de bestuurster van een fiets,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander (te weten [slachtoffer] ) werd gedood;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 april 2021 te Schalkhaar, in de gemeente Deventer, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto, vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, de Weg door Zuid Salland (N348),
-terwijl hij ter plaatse zeer bekend was en/of
-terwijl hij de kruising (van de Weg door Zuid Salland (N348)) met de Oerdijk naderde en/of een kruisende oversteekplaats, welke oversteekplaats was gemarkeerd door op het wegdek aangebrachte kanalisatiestrepen en/of
- terwijl hij door -in zijn rijrichting gekeerde- borden en/of langs de weg (de Weg door Zuid Salland (N348)) geplaatste (weg)markeringspalen werd gewezen op werkzaamheden aan die weg,
- geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers heeft hij in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord (in verband met wegwerkzaamheden) een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur was aangegeven - gereden met een gemiddelde snelheid ongeveer gelegen tussen de 76 en 78 kilometer per uur, in elk geval met een hogere snelheid dan de aldaar maximum toegestane snelheid van 30 kilometer per uur, in elk geval met een hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
-terwijl een fietsster de voornoemde oversteekplaats overstak, althans doende was om over te steken,
-niet of onvoldoende heeft opgelet op het overige verkeer en/of het overstekende verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 de snelheid van de door hem bestuurde personenauto niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was het door hem bestuurde voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of zijn snelheid niet of onvoldoende heeft aangepast aan de verkeerssituatie en/of
- (vervolgens) de voornoemde overstekende fietsster heeft aangereden, althans met het door hem bestuurde voertuig is gebotst tegen een fiets en/of de bestuurster van een fiets, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 april 2021 te Schalkhaar, in de gemeente Deventer, als bestuurder van een motorvoertuig (bedrijfsauto, vrachtauto), op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Weg door Zuid Salland (N348), geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur was aangegeven in verband met wegwerkzaamheden - heeft gereden met een (minimale) snelheid van ongeveer 76 kilometer per uur, in elk geval de aldaar
toegestane maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Hij heeft daartoe betoogd dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat het ongeval is ontstaan ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW 1994).
Hiertoe heeft hij aangevoerd dat al vlak voor het kruispunt waar het ongeval heeft plaatsgevonden, bij het bord einde bebouwde kom, de snelheidslimiet van 30 naar 80 kilometer per uur ging. De eerdere snelheidsovertreding van verdachte is mede gelet hierop en op de omstandigheden dat het slachtoffer op de oversteekplaats door rood licht reed, oordopjes met muziek in had en mogelijk geen licht voerde, onvoldoende om te kunnen spreken van aanmerkelijke schuld.
De eerdere snelheidsoverschrijding heeft volgens de raadsman weliswaar tot gevolg gehad dat verdachte en het slachtoffer beiden op het hetzelfde moment op dezelfde plaats waren maar dat is volgens de raadsman geen aanmerkelijke schuld maar een noodlottig toeval.
De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde gevaarlijk rijgedrag moet worden vrijgesproken, omdat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte onvoldoende heeft opgelet. Evenmin kon van verdachte in redelijkheid worden verlangd dat hij zijn vrachtwagen binnen een afstand waarover hij de weg kon overzien tot stilstand kon brengen, aangezien het slachtoffer volledig onverwacht voor zijn voertuig verscheen en zij mogelijk zonder licht door rood licht is gereden.
Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat verdachte gelet op de omstandigheden geen schuld aan het ongeval heeft en daarom van alle rechtsvervolging moet worden ontslagen
Ten aanzien van de bewezenverklaring van de meer subsidiair ten laste gelegde snelheidsovertreding heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de dossierstukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte reed op 19 april 2021 als bestuurder van een vrachtwagen, merk Scania, type P 250, met kenteken [kenteken] over de N348 (de weg door Zuid-Salland) net buiten de bebouwde kom van Deventer. Hij kwam uit de richting van Deventer en reed in de richting van Raalte. Hij wilde op de kruising van de N348 met de fietsoversteekplaats Oerdijk rechtdoor rijden. Op de kruising is hij met de voorzijde van zijn vrachtauto tegen de linkerzijde van een over de oversteekplaats rijdende fiets gebotst. De fietser, de 17 jarige [slachtoffer] is ten gevolge van deze aanrijding overleden.
Verdachte heeft verklaard dat hij die dag om 03:30 uur zijn werkdag is begonnen. Het was een gewone werkdag zonder stress en hij voelde zich normaal. Hij reed met zijn vrachtwagen van Colmschate over de N348 naar Raalte. Hij reed hier dagelijks en had ook al eerder gezien dat de rijstrook naar links, naar de Oerdijk, afgesloten was vanwege werkzaamheden verderop op de Oerdijk. Ook had hij al eerder gezien dat deze rijstrook met rood/witte palen was afgebakend en dat kort hiervoor een bord met de snelheid van 30 kilometer per uur stond. Hij wist daarom dat hij zijn snelheid ter plaatse moest minderen, maar hij weet niet meer of hij dat heeft gedaan. Verdachte denkt dat hij met 50, misschien 55 kilometer per uur de kruising is genaderd. Omdat het verkeerslicht op groen stond heeft hij, uit automatisme, voor het verkeerslicht gas bijgegeven. Dit omdat de bebouwde kom net voor het verkeerslicht eindigt en het verkeer vanaf dat punt 80 kilometer per uur mag rijden. Toen hij het verkeerslicht met groen licht passeerde heeft hij de overstekende fietsster pas op het allerlaatste moment gezien. Hij zag ineens een zwarte schim van rechts komen. Hij is vrijwel gelijktijdig naar links uitgeweken, gaan remmen en over de middengeleider gereden, maar hij kon de botsing niet meer voorkomen.
Uit de verkeersongevalsanalyse blijkt dat de zon ten tijde van het ongeval om 05:41:30 uur nog niet was opgekomen, dat ter plaatste straatverlichting in werking was, dat het regenachtig weer was en dat de kruising werd geregeld door middel van een in werking zijnde verkeersregelinstallatie. Er zijn geen aanwijzingen dat deze verkeersregelinstallatie ten tijde van het ongeval niet naar behoren heeft gewerkt. Alle lampen van de verkeerslichten werkten en waren goed zichtbaar.
Uit de analyse van de verkeersregelinstallatie blijkt dat verdachte de stopstreep is gepasseerd, terwijl het voor hem geldende verkeerslicht al minimaal 445,6 seconden groen licht uitstraalde. Verder blijkt uit de analyse dat het slachtoffer de stopstreep is gepasseerd terwijl het voor haar geldende verkeerslicht op dat moment minimaal 1 uur 15 minuten en 29,7 seconden rood licht uitstraalde, dat het slachtoffer niet heeft stil gestaan voordat zij de weg is overgestoken en dat zij het kruispunt is genaderd met een gemiddelde indicatieve snelheid van 16 à 17 kilometer per uur.
Uit een indicatieve snelheidsberekening blijkt dat verdachte het kruispunt is genaderd met een gemiddelde indicatieve snelheid gelegen tussen de 76 en 78 kilometer per uur.
De rechtbank stelt verder vast dat de bebouwde kom van Deventer vlak voor de kruising eindigt en dat dit wordt aangegeven met een bord einde bebouwde kom. Tot aan dit bord geldt normaliter een maximum snelheid van 50 kilometer per uur maar ten tijde van het ongeval was de maximumsnelheid naar 30 kilometer per uur teruggebracht vanwege wegwerkzaamheden op de Oerdijk. De rijstrook voor linksaf gaand verkeer was door middel van zogenaamde rood/wit gestreepte geleidebakens afgesloten. Het bord met de beperkende snelheid van 30 kilometer per uur stond samen met het bord werk in uitvoering op 237 meter voor het einde van de bebouwde kom.
De rechtbank stelt ook vast dat het slachtoffer niet heeft stilgestaan voordat zij de weg is overgestoken, dat zij daarbij door rood licht is gereden en dat zij een capuchon droeg en oordopjes met muziek in had. Niet duidelijk is geworden of de fiets van het slachtoffer verlichting voerde.
Beoordeling:
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid dan wel onoplettendheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Een enkel moment van onoplettendheid is over het algemeen niet voldoende voor het aannemen van aanmerkelijke schuld.
De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak in de kern sprake is van één op zichzelf staande verkeersfout. Verdachte heeft voorafgaand aan de kruising met een hogere snelheid gereden dan de op dat moment maximum toegestane snelheid van 30 kilometer per uur. Verdachte heeft verklaard dat hij hooguit 55 kilometer per uur heeft gereden maar de rechtbank ziet geen aanleiding om van iets anders uit te gaan dan de door de politie berekende (indicatieve) snelheid van 76 à 78 kilometer per uur. Dit is weliswaar een forse overschrijding van de maximum snelheid op het weggedeelte waar 30 kilometer per uur mocht worden gereden, maar maakt op zich zelf nog niet dat sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend verkeersgedrag van verdachte ter hoogte van de botsing. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte op het weggedeelte waar de botsing plaatvond de daar geldende maximale snelheid heeft overschreden.
Naast de omstandigheid dat het moeilijk is om vast te stellen wat de daadwerkelijke invloed van de eerdere snelheidsovertreding op het ongeval is geweest, betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat de overgang van de maximum snelheid vlak voor de kruising van 30 naar 80 kilometer zeer groot en abrupt was en dat het hierdoor voorstelbaar is dat weggebruikers hierop anticiperen door voor de kruising extra gas te geven.
Bovendien wist verdachte dat ter plaatse geen daadwerkelijke werkzaamheden plaatsvonden en dat de snelheidsbeperking geen verband hield met de na de kruising gelegen oversteekplaats voor fietsers.
Verder zijn er geen andere gedragingen van verdachte gebleken die leiden tot het oordeel dat sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend verkeersgedrag van verdachte. Gelet op het zeer vroege tijdstip in de ochtend waren er nauwelijks andere verkeersdeelnemers op de weg. Verdachte reed op de plaats van het ongeval, buiten de bebouwde kom, niet harder dan de toegestane maximum snelheid en er waren verkeerslichten die voor verdachte al geruime tijd op groen stonden. Verdachte mocht er daarom in beginsel op vertrouwen dat hij, rijdend door groen licht, voorrang zou krijgen van eventueel op dat tijdstip overstekende fietsers. Door zonder stil te staan rechtstreeks de N348 over te steken en daarbij het rode licht te negeren dook het slachtoffer plotseling voor verdachte op en was het oversteken voor verdachte niet te verwachten.
Gelet hierop acht de rechtbank niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de WVW 1994 overweegt de rechtbank dat deze bepaling weliswaar in beginsel ziet op ieder gedrag dat invloed heeft op de veiligheid en de vrijheid van het verkeer op de weg, maar dat de bepaling er slechts toe strekt evidente vormen van gevaar of hinder aan te pakken. Het artikel stelt als minimumeis dat sprake moet zijn van een zekere mate van concreet gevaarscheppend gedrag. Verder construeert de enkele overtreding van een regel uit het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) niet dat gevaar waarvan in artikel 5 WVW 1994 sprake is. De verkeersvoorschriften uit het RVV 1990 moeten worden gezien als abstracte gevaarzettingsdelicten: het is mogelijk dat er concreet gevaar ontstaat, maar zeker is dat niet.
Verdachte heeft in onderhavige zaak artikel 62 RVV 1990 overtreden, door voor de kruising met een hogere snelheid dan de maximum toegestane snelheid van 30 kilometer per uur te rijden. Daarmee kan echter niet zonder meer worden gezegd dat dit gevaarzettend gedrag heeft opgeleverd dat als overtreding van artikel 5 WVW 1994 kan worden aangemerkt.
Naar het oordeel van de rechtbank is het rijgedrag van verdachte onder de gegeven omstandigheden - zoals hierboven beschreven - niet zodanig gevaarscheppend geweest dat enkel in dat gedrag een reële kans op een ongeval was gelegen.
Verdachte heeft op en na het kruispunt niet harder dan de toegestane snelheid gereden en niet is gebleken dat hij bij het naderen van de kruising onvoldoende heeft opgelet. Naar het oordeel van de rechtbank kon onder de gegeven omstandigheden, waarbij iemand die door rood licht reed plotseling voor zijn vrachtwagen verscheen, niet van hem worden verlangd dat hij zijn voertuig tijdig tot stilstand kon brengen. Verder is onvoldoende gebleken dat het ongeluk het gevolg is van de eerdere snelheidsovertreding van verdachte. De rechtbank is er gelet op het voorgaande niet van overtuigd dat verdachte het ongeval heeft kunnen voorkomen.
De rechtbank zal verdachte daarom ook van het subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Het meer subsidiair ten laste gelegde is toegesneden op artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, bord A1 van bijlage I, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, te weten de verkeersovertreding: het niet houden aan de maximumsnelheid van 30 kilometer per uur.
Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze snelheidsovertreding.
Omdat ten aanzien van dit feit sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zal de rechtbank in de bijlage van dit vonnis volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 april 2021 te Schalkhaar, in de gemeente Deventer, als bestuurder van een motorvoertuig (bedrijfsauto, vrachtauto), op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Weg door Zuid Salland (N348), geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur was aangegeven in verband met wegwerkzaamheden - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 76 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 62 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 Sr.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
Meer subsidiair:
overtreding van het bepaalde bij artikel 62, bord A 1 van bijlage I, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde een geldboete passend is. Ten aanzien van de hoogte van deze boete refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Verder heeft de raadsman bepleit om bij een eventuele bewezenverklaring geen rijontzegging op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Het spreekt voor zich dat het overlijden van de nog jonge [slachtoffer] onherstelbaar leed en verdriet (heeft) veroorzaakt bij de nabestaanden, hetgeen ook duidelijk is geworden uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring van haar moeder, [benadeelde 2] . [slachtoffer] wordt enorm gemist.
Tegelijkertijd heeft het ongeval ook op verdachte een enorme impact gehad. Verdachte zal, ook al wordt hij vrijgesproken van overtreding van artikel 5 en 6 van de Wegenverkeerswet 1994, (opnieuw) moeten leren leven met het gegeven dat hij met zijn vrachtauto iemand het leven heeft ontnomen. Verdachte heeft er ter zitting blijk van gegeven dat hij zeer geraakt is door het gebeuren. Hij rijdt nog dagelijks langs de plek van het ongeval en krijgt dan telkens het beeld van het ongeluk weer voor zich. Hij heeft er slapeloze nachten van en hij voelt zich verantwoordelijk voor het grote leed dat hij heeft veroorzaakt. Hij heeft door het ongeluk inmiddels ontslag genomen als vrachtwagenchauffeur.
Voor een snelheidsovertreding als de onderhavige is in beginsel een geldboete passend.
In deze zaak is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de gevolgen die er ook voor verdachte spelen, geen doel meer gediend met het opleggen van een geldboete..
Gelet op al deze omstandigheden, in onderling verband bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat het opleggen van een straf of maatregel in deze zaak passend noch geboden is. Verdachte zal daarom wel schuldig worden verklaard, maar er zal geen straf of maatregel worden opgelegd.

8.De schade van benadeelden

De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] hebben betrekking op het primair en subsidiair ten laste gelegde. Omdat verdachte van deze feiten wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partijen op de voet van artikel 361, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op het artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
meer subsidiair:
overtreding van het bepaalde bij artikel 62, bord A 1 van bijlage I, van
het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het meer subsidiair bewezen verklaarde;
straf
- bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] , (primair en subsidiair ten laste gelegde feiten): in het geheel niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen, en dat de benadeelde partijen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. H.M. Braam en mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2022.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, basisteam IJsselland-Zuid met nummer PL0600-2021173416. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
meer subsidiair:
  • De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 juni 2022.
  • Het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, BVH-Nummer PL06-2021173416 van 30 augustus 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , respectievelijk hoofdagent, inspecteur en brigadier van politie, dossierpagina 61.