ECLI:NL:RBOVE:2022:1846

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
08.298917.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving in het kader van een burenconflict

Op 27 juni 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 31-jarige man, die medeplichtig werd bevonden aan de mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving van zijn buurvrouw. De zaak vond zijn oorsprong in een conflict tussen de verdachte, zijn oom en de buurvrouw over het plaatsen van een schutting door de buurvrouw en haar echtgenoot, die de doorgang naar de parkeerplaats van de supermarkt van de oom van de verdachte zou afsluiten. Op de dag van de schuttingplaatsing escaleerde het conflict. De verdachte leverde tiewraps aan zijn oom, die de buurvrouw vasthield en haar in een nekklem nam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte medeplichtig was aan de mishandeling en de vrijheidsberoving, ondanks dat hij zelf geen fysiek geweld had gebruikt. De rechtbank legde een taakstraf van 100 uur op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de buurvrouw.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.298917.21 (P)
Datum vonnis: 27 juni 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 juni 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.J. Jansen en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. T. Şeker, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair:[medeverdachte 1] die probeerde aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen heeft geholpen en/of gelegenheid heeft gegeven;
feit 1 subsidiair:[medeverdachte 1] die [slachtoffer] heeft mishandeld heeft geholpen en/of gelegenheid heeft gegeven;
feit 2:[medeverdachte 1] die [slachtoffer] van haar vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden heeft geholpen en/of gelegenheid heeft gegeven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
[medeverdachte 1] op of omstreeks 17 september 2021 te Almelo
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
zijn arm(en) en/of hand(en) in een zogenaamde nekklem om de keel/hals van die [slachtoffer] heeft gelegd en/of gehouden en/of (gedurende enige tijd) druk heeft uitgeoefend op de keel/hals van die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] in ademnood kwam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 17 september 2021 te Almelo
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door
een of meerdere omstanders (die het door die [medeverdachte 1] op die [slachtoffer] uitgeoefende geweld wilden doen stoppen en/of aan die [slachtoffer] zorg wilden verlenen) op afstand te houden en/of tegen te houden en/of weg te trekken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 17 september 2021 te Almelo
[slachtoffer]
heeft mishandeld
door zijn arm(en) en/of hand(en) in een zogenaamde nekklem om de keel/hals van die [slachtoffer] te leggen en/of te houden en/of (gedurende enige tijd) druk uit te oefenen op de keel/hals van die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] in ademnood kwam,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 17 september 2021 te Almelo
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door
een of meerdere omstanders (die het door die [medeverdachte 1] op die [slachtoffer] uitgeoefende geweld wilden doen stoppen en/of aan die [slachtoffer] zorg wilden verlenen) op afstand te houden en/of tegen te houden en/of weg te trekken;
2
[medeverdachte 1] op of omstreeks 17 september 2021 te Almelo
opzettelijk
[slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden door
- zijn arm(en) en/of hand(en) in een zogenaamde nekklem om de keel/hals van die [slachtoffer] te leggen en/of te houden en/of
- die [slachtoffer] op de grond te duwen/drukken en/of die [slachtoffer] daar vast te houden en/of
- tiewraps te (laten) pakken en/of te proberen om de handen van die [slachtoffer] vast/samen te binden met die tiewraps,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 17 september 2021 te Almelo
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door
- ( op verzoek van die [medeverdachte 1] ) tiewraps te pakken en aan die [medeverdachte 1] te geven en/of
- een of meerdere omstanders (die de bovenstaande door die [medeverdachte 1] uitgevoerde handelingen wilden doen stoppen en/of aan die [slachtoffer] zorg wilden verlenen) op afstand te houden en/of tegen te houden en/of weg te trekken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezenverklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit omdat er sprake is geweest van een aanhouding bij ontdekking op heterdaad als bedoeld in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), een zogenoemd ‘burgerarrest’, door [medeverdachte 1] , (hierna te noemen [medeverdachte 1] ), waardoor de wederrechtelijkheid bij de onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten ontbreekt. Ten aanzien van de rol van verdachte heeft de raadsman betoogd dat deze zich heeft beperkt tot het op verzoek van [medeverdachte 1] ophalen van tiewraps en het op afstand houden van omstanders. Het handelen van verdachte was gerechtvaardigd door het feit dat sprake was van een rechtmatige burgeraanhouding. Subsidiair ontbreekt het dubbel opzet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De vaststaande feiten
De rechtbank stelt op grond van het dossier en hetgeen ter zitting het volgende vast.
Tussen [medeverdachte 1] , zijn broer [medeverdachte 2] en neef [verdachte] (hierna respectievelijk te noemen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] ) enerzijds en aangeefster [slachtoffer] en haar echtgenoot anderzijds bestond verschil van mening over het plaatsen van een schutting door laatstgenoemden, zoals uit hun verklaringen bij de politie blijkt. [slachtoffer] verklaarde daar ook dat bij plaatsing van de schutting op 17 september 2021 een bloempot van [medeverdachte 1] in de weg stond en dat [medeverdachte 1] desgevraagd herhaaldelijk weigerde om zijn bloempot, geplaatst op het terrein van aangeefster en haar echtgenoot, te verplaatsen. Aangeefster heeft toen zelf de bloempot verplaatst om de timmermannen in de gelegenheid te stellen voort te gaan met hun werkzaamheden aan de schutting. [medeverdachte 1] heeft vervolgens zijn arm om de keel/hals gelegd van aangeefster en haar zo enige tijd vastgehouden. Hij heeft daarna [slachtoffer] op de grond geduwd en haar op de grond vastgehouden. [medeverdachte 1] heeft gedurende deze handelingen [verdachte] verzocht tiewraps te halen, aan welk verzoek [verdachte] gehoor heeft gegeven. [medeverdachte 1] heeft geprobeerd om de handen van [slachtoffer] met de aangeleverde tiewraps vast te binden. Tijdens dit incident probeerden [verdachte] en [medeverdachte 2] interventie van anderen te verhinderen door hen op afstand te houden en weg te duwen.
4.3.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Op grond van het proces-verbaal van verhoor van aangeefster van 19 september 2021, de afbeelding van de drie verdachten die zich in het dossier bevindt en de videobeelden van het incident die op zitting zijn getoond stelt de rechtbank vast dat daar waar aangeefster [slachtoffer] in de aangifte spreekt over [medeverdachte 1] , zij [medeverdachte 1] bedoelt.
4.3.2.1 De wederrechtelijkheid
Onder 1 wordt verdachte medeplichtigheid aan een door [medeverdachte 1] gepleegde (poging tot zware) mishandeling van [slachtoffer] verweten en onder 2 wordt verdachte verweten dat hij medeplichtig is aan de door [medeverdachte 1] gepleegde wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] .
Onder mishandeling als bedoeld in art. 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. In het begrip mishandeling ligt dus de wederrechtelijkheid van de gedraging besloten. De wederrechtelijkheid is voorts een bestanddeel van artikel 282 Sr, tenlastegelegd onder 2.
De verdediging heeft bepleit dat de wederrechtelijkheid aan de handelingen van [medeverdachte 1] is komen te ontvallen nu er sprake is van een rechtmatige aanhouding bij ontdekking op heterdaad.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het optreden van [medeverdachte 1] als zodanig beschouwd kan worden en overweegt hiertoe als volgt.
Het juridisch kader
Op grond van artikel 53 Sv is een ieder bevoegd om tot aanhouding van een verdachte over te gaan, als sprake is van een ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit. De aangehouden verdachte dient dan onverwijld overgedragen te worden aan een opsporingsambtenaar.
De vraag welke handelingen in het geval van een dergelijke ‘burgeraanhouding’ mogen worden verricht om de verdachte onder controle te krijgen en hem te kunnen overdragen aan een opsporingsambtenaar dient te worden beantwoord aan de hand van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Van de ene persoon mag in dit verband op grond van zijn hoedanigheid of bijzondere vaardigheden meer worden gevergd op het vlak van de proportionaliteit dan van een ander, waarbij de proportionaliteitseis ertoe strekt te beoordelen of het optreden niet in onredelijke verhouding staat tot het te bereiken doel.
De overwegingen en de conclusie van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1] het initiatief tot de worsteling met [slachtoffer] heeft genomen op het moment waarop [slachtoffer] zijn bloempot - die door [medeverdachte 1] op haar terrein was geplaatst - een halve meter had verplaatst. Dat deed zij, nadat de timmermannen herhaaldelijk vergeefs aan [medeverdachte 1] hadden gevraagd de pot te verwijderen, zodat zij verder konden met hun werkzaamheden. [medeverdachte 1] heeft naar eigen zeggen [slachtoffer] op dat moment vastgepakt omdat hij niet wilde dat [slachtoffer] aan zijn spullen zat.
De rechtbank is van oordeel dat voor [medeverdachte 1] op dat moment, op basis van de gegeven feiten en omstandigheden, geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit gepleegd door [slachtoffer] kon bestaan. Binnen de context van het geheel kan enkel worden vastgesteld dat [slachtoffer] een bloempot heeft verplaatst. De intentie van [slachtoffer] om de bloempot slechts te verplaatsen was op dat moment bij [medeverdachte 1] bekend. Dat partijen civielrechtelijk van mening verschillen over het plaatsen van deze schutting doet daar niet aan af. Gelet hierop is al niet voldaan aan het eerste vereiste voor een aanhouding op grond van artikel 53 Sv: er is geen sprake van een (redelijk vermoeden van schuld aan een) strafbaar feit, gepleegd door [slachtoffer] . Omdat er dus geen sprake was van een rechtmatige aanhouding, was het handelen van verdachte wederrechtelijk.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de verdediging.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zelfs als wel sprake zou zijn geweest van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, [medeverdachte 1] met zijn handelingen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit ver heeft overschreden, nog daargelaten het feit dat de intentie om [slachtoffer] onverwijld over te dragen aan een opsporingsambtenaar uit geen enkele gedraging van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] of [verdachte] is af te leiden.
4.3.2.2 Feit 1 primair
De rechtbank volgt het verweer van de verdediging en is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat sprake is van een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] gepleegd door [medeverdachte 1] .
Er is sprake geweest van een worsteling tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] waarbij [medeverdachte 1] gedurende enige tijd zijn arm om de keel/hals van [slachtoffer] gedrukt heeft gehouden in een zogenoemde nekklem, ten gevolge waarvan [slachtoffer] op enig moment in ademnood is gekomen. Hoewel [slachtoffer] niet kon ontkomen aan de greep van [medeverdachte 1] heeft zij wel kans gezien zich te verzetten, om [medeverdachte 1] te bijten en om in de richting van het zicht van de aldaar aanwezige camera te kruipen. [slachtoffer] is niet buiten bewustzijn geweest. Daarnaast kan niet worden vastgesteld hoe lang, met hoeveel kracht en met welke intensiteit [medeverdachte 1] deze nekklem heeft uitgevoerd. Andere handelingen worden [medeverdachte 1] onder 1 niet verweten. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is ontstaan door het handelen van [medeverdachte 1] .
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
4.3.2.3 Feit 1 subsidiair
De rechtbank stelt voorop dat voor bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1º of 2º Sr, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige hoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Onder die precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan, is ook begrepen of het gronddelict al dan niet in deelneming wordt begaan; op die deelnemingsvorm hoeft het opzet van de medeplichtige dus niet te zijn gericht.
Ingeval het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Doorgaans kan worden aangenomen dat dit verband bestaat indien het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, zoals het geval is bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Maar ook in andere gevallen, waarbij zowel de aard van het gronddelict als de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang zijn, kan sprake zijn van een dergelijk verband.
Zoals hiervoor onder 4.3.1 is vastgesteld, heeft [medeverdachte 1] op 17 september 2021 in Almelo zijn arm om de keel/hals gelegd van aangeefster [slachtoffer] en enige tijd vastgehouden. [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] op de grond geduwd en haar op de grond vastgehouden. [medeverdachte 1] heeft [verdachte] verzocht tiewraps te halen en heeft geprobeerd om de handen van [slachtoffer] met de aangeleverde tiewraps vast te binden. Hij had [verdachte] die tiewraps laten ophalen. [verdachte] kwam zelfs tussendoor nog even terug om te vragen waar ze lagen, zoals hij heeft verklaard. Hij gaf de tiewraps aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] stond hierbij, heeft [verdachte] erbij geroepen en heeft, net als [verdachte] , tijdens deze gebeurtenissen tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] omstanders op afstand gehouden en tegengehouden. Geen van de verdachten heeft ingegrepen of op enigerlei andere wijze het voortdurende geweld tegens [slachtoffer] gestopt dan wel de politie gebeld. Het is op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat [verdachte] handelde ter ondersteuning van een rechtmatige burgeraanhouding.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan. Ook is de rechtbank op grond van het vorenstaande van oordeel dat [verdachte] zowel opzet heeft gehad op behulpzaam zijn bij en verschaffen van gelegenheid tot, als opzet op de mishandeling. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
4.3.2.4 Feit 2
Onder 2 wordt verdachte de medeplichtigheid verweten aan een door [medeverdachte 1] gepleegde wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De rechtbank verwijst naar de onder 4.3.1 (en aanvullend onder 4.3.2.3) vastgestelde feiten en omstandigheden en het onder 4.3.2.3 uiteengezette beoordelingskader ten aanzien van medeplichtigheid.
Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Ook is de rechtbank op grond van het vorenstaande van oordeel dat verdachte zowel opzet heeft gehad op behulpzaam zijn bij en verschaffen van gelegenheid tot, als opzet op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] door het verschaffen van middelen. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
4.4
De bewezenverklaring
Op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
[medeverdachte 1] op 17 september 2021 te Almelo [slachtoffer] heeft mishandeld door zijn arm in een zogenaamde nekklem om de keel/hals van die [slachtoffer] te leggen en te houden en gedurende enige tijd druk uit te oefenen op de keel/hals van die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] in ademnood kwam,
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op 17 september 2021 te Almelo
opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door omstanders die het door die [medeverdachte 1] op die [slachtoffer] uitgeoefende geweld wilden doen stoppen op afstand te houden en tegen te houden;
2
[medeverdachte 1] op 17 september 2021 te Almelo opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden door
- zijn arm in een zogenaamde nekklem om de keel/hals van die [slachtoffer] te leggen en te houden en
- die [slachtoffer] op de grond te duwen/drukken en die [slachtoffer] daar vast te houden en
- tiewraps te laten pakken en te proberen om de handen van die [slachtoffer] vast/samen te binden met die tiewraps,
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op 17 september 2021 te Almelo
opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft door
- op verzoek van die [medeverdachte 1] tiewraps te pakken en aan die [medeverdachte 1] te geven en
- omstanders die de bovenstaande door die [medeverdachte 1] uitgevoerde handelingen wilden doen stoppen op afstand te houden en tegen te houden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 282 en 300 van Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
het misdrijf: medeplichtigheid aan mishandeling;
feit 2
het misdrijf: medeplichtigheid aan opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft oplegging gevorderd van een taakstraf voor de duur van 180 uren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Ook heeft de officier van justitie oplegging gevorderd van een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van drie jaren, inhoudende een locatieverbod voor de supermarkt [supermarkt] en het aangrenzende parkeerterrein en een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] . De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd van de vrijheidsbeperkende maatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte is medeplichtig aan de door zijn oom [medeverdachte 1] gepleegde mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving van hun gezamenlijke buurvrouw [slachtoffer] . Tussen deze buren speelt al enige tijd een conflict over het voornemen van [slachtoffer] en haar man, eigenaren van de supermarkt, om een schutting te plaatsen, waardoor een doorgang van de woning van [medeverdachte 1] naar de parkeerplaats van de supermarkt feitelijk wordt afgesloten. Op de dag dat de schutting daadwerkelijk wordt geplaatst, escaleert dit conflict, met de bewezenverklaarde feiten tot gevolg, zoals hiervoor beschreven. Ook al heeft verdachte zelf geen fysiek geweld gebruikt, door zijn handelen tijdens de mishandeling en vrijheidsberoving van [slachtoffer] met een daadwerkelijke bijdrage door het aanleveren van tiewraps, heeft verdachte deze voor [slachtoffer] angstaanjagende situatie en ernstige inbreuk op haar lichamelijke integriteit in stand helpen houden. Dat deze situatie naast pijn en letsel bij [slachtoffer] , haar ook angst heeft aangejaagd, blijkt uit wat [slachtoffer] bij de uitoefening van haar spreekrecht ter zitting heeft verklaard. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de Justitiële Documentatie van verdachte. Uit een uittreksel van 26 april 2022 volgt dat verdachte eerder is vervolgd wegens geweldsdelicten doch dat dit niet tot veroordelingen heeft geleid.
De rechtbank acht, alles afwegende, een taakstraf van 100 uren passend en geboden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorbracht.
Door de officier van justitie is oplegging gevorderd van een vrijheidsbeperkende maatregel. Naar het oordeel van de rechtbank is niet voldaan aan de wettelijke vereisten om tot oplegging daarvan over te gaan. De rechtbank zal daarom geen vrijheidsbeperkende maatregel opleggen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De vordering van [slachtoffer]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Zij vordert verdachte te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 3.857,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
De gevorderde materiële schade, totaal € 857,90, bestaat uit de volgende posten:
- € 137,20 eigen risico 2021
- € 385,00 eigen risico 2022
- € 39,46 medicatie
- € 44,83 kosten opvragen medische informatie
- € 134,46 reiskosten
- € 116,95 kleding
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 3.000,00 gevorderd.
De vordering van [supermarkt]
, vertegenwoordigd door [getuige] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Hij vordert verdachte te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 5.063,28, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de post: kosten vervangingsuren.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het materiële deel van de vordering van [slachtoffer] goed onderbouwd en toewijsbaar, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie aangevoerd dat vaststaat dat schade is geleden en hij heeft zich gerefereerd ten aanzien van de hoogte daarvan.
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de vordering van [supermarkt] niet-ontvankelijk is nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft over de vordering van [slachtoffer] het volgende aangevoerd. De gevorderde immateriële schade is disproportioneel. De toekomstig gevorderde materiële schade is niet voor toewijzing vatbaar. Voorts is onvoldoende onderbouwd waarom slaapmedicatie een rechtstreeks gevolg is van het incident. Uit de aangeleverde bon kan niet worden opgemaakt dat dit de bon is van de betreffende kapotte broek.
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering van [supermarkt] betoogd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1
De vordering van [slachtoffer]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is vast komen te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer] .
- eigen risico 2021, medicatie, kosten opvragen medische informatie, reiskosten, kleding
De opgevoerde schadeposten zijn onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de gevorderde materiële kosten daarom toewijzen tot een bedrag van € 472,90, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
- eigen risico 2022
De onder de post ‘eigen risico 2022’ opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van [slachtoffer] om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal haar die gelegenheid niet bieden.
De rechtbank zal [slachtoffer] daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
- immateriële schade
De omvang van de gestelde immateriële schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist
Dat neemt niet weg dat wel is komen vast te staan dat [slachtoffer] schade heeft geleden. De rechtbank zal gebruik maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. De rechtbank stelt de omvang van de schade naar redelijkheid vast op € 600,00. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de immateriële schade voor dat deel toewijzen en voor het overige afwijzen.
- hoofdelijke aansprakelijkheid
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij [slachtoffer] voor het hele bedrag aansprakelijk is.
8.4.2
De vordering van [supermarkt]
De vordering heeft betrekking op het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is niet komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [supermarkt] . De rechtbank zal de benadeelde partij [supermarkt] daarom in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat [supermarkt] de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij [slachtoffer] naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door de feiten 1 subsidiair en 2 is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c, 22d, 36f, 48 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiairhet misdrijf: medeplichtigheid aan mishandeling;
feit 2het misdrijf: medeplichtigheid aan opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
100 (honderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
de vordering van benadeelde partij [supermarkt]
- bepaalt dat de benadeelde partij: [supermarkt] , (feit 1 subsidiair en 2): in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de benadeelde partij [supermarkt] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
de vordering van benadeelde partij [slachtoffer]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot vergoeding van de materiële schade toe tot een bedrag van € 472,90;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de materiële kosten;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot vergoeding van de immateriële schade toe tot een bedrag van € 600,00;
- wijst de vordering tot vergoeding van de immateriële schade voor het overige af;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (feiten 1 subsidiair en 2) van een bedrag van € 1.072,90 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2021) met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte ter zake van de bewezen verklaarde feiten verplicht is tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.072,90 (zegge: duizendtweeënzeventig euro en negentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 20 (twintig) dagen kan worden toegepast (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. Ellenbroek, voorzitter, mr. E. Venekatte en
mr. drs. K.A. Schönbeck, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockotter, griffier, en is
in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2022.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021445901. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 17 september 2021, zakelijk weergegeven en voor zover inhoudende, pagina 6 – 7:
Meteen zei volgens mij [medeverdachte 1] (de rechtbank leest: verdachte [medeverdachte 1] ) dat ik de pot niet mocht verzetten. Ik was nog bij de bloempot toen hij (de rechtbank leest: verdachte [medeverdachte 1] ) mij aanviel en mij om de keel vloog. Hij deed daarbij een hele arm om mijn nek, zoals een nekklem gebezigd wordt. Omdat hij mij behoorlijk stevig bij mijn nek klemde, zag ik kans hem in zijn rechterarm bijten. Dat hielp niet en hij klemde mij nog vaster zodat ik bijna geen lucht meer kreeg. Dat bleef zo minuten lang doorgaan. Tijdens de nekklem boog hij voorover, waardoor we beiden ten val kwamen. Hij bleef klemmen. Ik bleef net zolang schreeuwen tot ik geen lucht meer kreeg en sterretjes zag. Ik kreeg echt geen adem meer.
Ik hoorde [medeverdachte 1] (de rechtbank leest: verdachte [medeverdachte 1] ) aan een familielid met rood shirt, vermoedelijk neef en zoon van [medeverdachte 2] , of deze tiewraps wilde gaan halen. De jongen vertrok en kwam vervolgens terug om te vragen waar die tiewraps lagen want hij kon ze niet vinden. [medeverdachte 1] (de rechtbank leest: verdachte [medeverdachte 1] ) wees hem opnieuw de plek. Die neef is vervolgens vertrokken en kwam met tiewraps terug. Ik zag dat hij er twee aan elkaar maakte. Beiden waren zo cirkelvormig en [medeverdachte 1] (de rechtbank leest: verdachte [medeverdachte 1] ) kreeg deze zo om mijn handen. Het lukte [medeverdachte 1] (de rechtbank leest: verdachte [medeverdachte 1] ) om die tiewraps om mijn handen te doen echter ik verzette mij ertegen en kon de lus weer losmaken.
Momenteel heb ik pijn aan mijn nek, mijn armen en mijn rechterknie. Mijn knie is beschadigd doordat hij bovenop mij viel. De man is behoorlijk zwaar. Mijn armen zijn door de worsteling beschadigd.
2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 juni 2022, zakelijk weergegeven voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
Op 17 september 2021 was ik in Almelo op de parkeerplaats bij [supermarkt] . Ik ben de man die is aangeduid als de man met het rode shirt. Ik was binnen en ik ben op enig moment naar buiten naar de parkeerplaats bij [supermarkt] geroepen. Ik zag toen dat er een worsteling plaatsvond waarbij [medeverdachte 1] bovenop [slachtoffer] lag en [slachtoffer] vasthield. Ik haalde op verzoek van [medeverdachte 1] tiewraps. Omdat ik de tiewraps niet direct kon vinden, ben ik teruggegaan om te vragen waar ze lagen. Ik ging een tweede keer op zoek naar de tiewraps. Ik heb vervolgens de tiewraps gevonden en in elkaar geschoven en aan [medeverdachte 1] gegeven. [medeverdachte 1] heeft daarna geprobeerd om de handen van [slachtoffer] met de aangeleverde tiewraps vast te binden. Ik heb steeds omstanders tegengehouden en op afstand gehouden.
3.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 19 september 2021, zakelijk weergegeven voor zover inhoudende, pagina 21 – 22:
Ook werd ik tegengehouden door de man met het rode T-shirt. Dat is een zoon van een van die mannen. Die woont ook hiernaast. Zij hielden mij met gestrekte armen weg. Ik had geen enkele mogelijkheid om mijn vrouw te helpen. Zij maakten duwende bewegingen tegen mijn bovenlijf.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021445901. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.