ECLI:NL:RBOVE:2022:1817

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
08.023716.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het opzettelijk vervoeren van 50 kilogram hennep

Op 23 juni 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 31-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden voor het opzettelijk vervoeren van 50 kilogram hennep. De zaak kwam aan het licht na een controle op 15 maart 2020, waarbij de verdachte werd aangetroffen in een bestelauto met een aanzienlijke hoeveelheid hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie, mr. P. Pereira, heeft de verdachte aangeklaagd, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. U. Ural, pleitte voor vrijspraak op basis van een vermeend vormverzuim.

De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen, oordelend dat de handelingen van de verbalisanten niet in strijd waren met de wet. De verdachte had tijdens zijn aanhouding verklaard dat hij hennep bij zich had, wat de rechtbank als bewijs heeft meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet, en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de rol van de verdachte als loopjongen, en de overschrijding van de redelijke termijn. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank heeft de beslissing op basis van de relevante wetsartikelen genomen en heeft de verdachte niet alleen schuldig bevonden aan het vervoeren van hennep, maar ook aan de ondermijnende criminaliteit die daarmee gepaard gaat.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.023716.22 (P)
Datum vonnis: 23 juni 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1990 in [geboorteplaats 1] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P. Pereira en van wat door de raadsman mr. U. Ural, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 15 maart 2020 te Hengelo (O), al dan niet samen met anderen, al dan niet opzettelijk, heeft vervoerd in elk geval aanwezig heeft gehad, ongeveer 50 kilogram kilogram hennep.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 15 maart 2020 te Hengelo, gemeente Hengelo (O)opzettelijk
heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid,
te weten een hoeveelheid van ongeveer 50 kilogram, in elk geval een hoeveelheid
van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte op 15 maart 2020 opzettelijk 50 kilogram heeft vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich - overeenkomstig zijn pleitnota - primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde omdat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Om die reden dienen de processen-verbaal van bevindingen van de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te worden uitgesloten van het bewijs. Indien de rechtbank het verweer van de verdediging volgt en overgaat tot bewijsuitsluiting blijven er onvoldoende bewijsmiddelen over om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te kunnen komen. De raadsman heeft aangevoerd dat de identiteitsfouillering onrechtmatig is geweest. Verbalisant [verbalisant 2] heeft gemerkt dat hij het verkeerde kenteken heeft ingevoerd en dat de bestelauto waar verdachte in reed wel was verzekerd. Op dat moment ontbrak de grondslag om hem als verdachte aan te merken. Toch is hierop een (onrechtmatige) fouillering en een (onrechtmatige) doorzoeking van de bestelbus gevolgd. De handelwijze van de verbalisanten zou op grond van artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering gerechtvaardigd zijn, maar [verdachte] was niet aangehouden of staande gehouden zodat er geen noodzaak was om de identiteit op deze wijze vast te stellen en om dit in het openbaar te doen. De daarop volgende doorzoeking van het voertuig waarin hij reed is ontoelaatbaar omdat er geen verdenking was van een strafbaar feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het verweer tot bewijsuitsluiting.
De vraag die de rechtbank als eerste dient te beantwoorden is of sprake is geweest van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De rechtbank stelt op basis van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] (pagina’s 11 en 12) vast dat de verbalisant en zijn collega [verbalisant 2] op 15 maart 2020 aan [adres 2] waren. Op dat adres is het bedrijf [bedrijf 1] gevestigd. De verbalisanten hebben kentekens opgevraagd van auto’s die om en nabij het pand stonden geparkeerd. De roldeur van het pand van [bedrijf 1] stond open. In het pand stond een bestelauto geparkeerd voorzien van kenteken [kenteken] . Bij controle van het kenteken bleek dit voertuig op naam te staan van [bedrijf 2] .
De verbalisanten hebben daarna rondgereden op het industrieterrein rond de Binnenhavenstraat waarna zij op de kruising – Breemaarsweg en Laan Hart van Zuid – een grijze bestelauto zagen. Deze bestelauto leek op de auto die zij eerder bij [bedrijf 1] hadden zien staan. Het kenteken van de bestelauto is nagetrokken en hieruit bleek dat het voertuig niet verzekerd was. De verbalisanten hebben gezien dat de bestuurder van de bestelbus op de Leonardstraat parkeerde. Verbalisant [verbalisant 1] heeft de bestuurder aangesproken en hem naar zijn rijbewijs gevraagd. De bestuurder heeft meegedeeld dat hij geen rijbewijs of identiteitsbewijs bij zich had. Hierop heeft de verbalisant van zijn collega te horen gekregen dat deze het kenteken foutief had ingevoerd, dat het voertuig op naam stond van [bedrijf 2] en dat het voertuig wel verzekerd was. Verbalisant [verbalisant 1] heeft een identiteitsfouillering toegepast.
De rechtbank stelt op grond van het proces-verbaal van aanhouding verder vast dat verbalisant [verbalisant 1] het zitgedeelte en het dashboardkastje heeft onderzocht op zoek naar een identiteitsbewijs. Dit werd niet aangetroffen. De verbalisanten zijn hierna om de auto gelopen. Zij zagen door de gesloten achterdeuren in de laadruimte doeken liggen over een grote berg met spullen. Zij zagen links achterin een tas die net niet was afgedekt door deze doek. Zij zagen een gedeelte van een tas met daarin een doorzichtige zak met henneptoppen. De bestuurder van de bestelauto is aangehouden. Dit bleek de verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 1990 in [geboorteplaats 1] , te zijn. In de bestelbus werden drie grote Big Shoppers en een grote zwarte weekendtas aangetroffen met daarin een grote hoeveelheid van op marihuana gelijkende stof.
Beoordeling van het verweer
De rechtbank is van oordeel dat de handeling van de verbalisanten, die bestond uit het om het voertuig heen lopen en het door de achterruit kijken, los staat van de identiteitsfouillering. De stelling dat dit handelen onderdeel was van de identiteitsfouillering, wordt niet ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen. De laadruimte is immers pas geopend nadat door de achterruit de hennep door de verbalisanten was gezien. De rechtbank heeft geen aanleiding aan te nemen dat de verbalisanten de laadruimte ook zouden hebben geopend als zij die hennep niet zouden hebben gezien, omdat zij op zoek waren naar een identiteitsbewijs. Het rond de auto lopen, moet naar het oordeel van de rechtbank daarom los van de identiteitsfouillering worden bezien. Of de identiteitsfouillering onrechtmatig was of niet heeft daarom geen consequenties voor de rechtmatigheid van het om de auto heenlopen en door de achterruit van de auto kijken. De verbalisanten hebben door het om de auto lopen en door de achterruit kijken niet in strijd met wettelijke bepalingen of enig rechtens te beschermen belang van verdachte gehandeld. Daarom is er geen reden om tot bewijsuitsluiting over te gaan, zodat het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Vaststelling van de redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
De op marihuana gelijkende stof die op 15 maart 2020 in de laadruimte van de bedrijfsauto voorzien van het kenteken [kenteken] is aangetroffen, is inbeslaggenomen en getest met de ODV verdovende middelen test. Hierbij werd positief gereageerd op de aanwezigheid van THC (= tetrahydrocannabinol), zijnde de werkzame stof in marihuana. Marihuana is afkomstig van de hennepplant (geslacht cannabis) en staat als zodanig vermeld op Lijst II van de Opiumwet. Alle verpakkingen werden afzonderlijk gewogen. Het nettogewicht van deze marihuana tezamen bedroeg 50 kilogram. Verdachte heeft bij zijn inverzekeringstelling verklaard: “Ja, ik had hennep bij me.”
Conclusie
Gelet op het voorgaande en op de inhoud van de in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 15 maart 2020 opzettelijk 50 kilogram hennep aanwezig heeft gehad.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 maart 2020 te Hengelo, gemeente Hengelo (O) opzettelijk heeft vervoerd, een grote hoeveelheid, te weten een hoeveelheid van 50 kilogram, hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij verdacht daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 3, aanhef, en onder B, en 11, tweede lid, van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van de tijd die reeds door hem in verzekering is doorgebracht. De officier van justitie heeft bij zijn eis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM en met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd, kort samengevat ertoe strekkende dat de grove schending van de rechten van verdachte in elk geval zijn weerslag dient te vinden in de strafmaat. In dat geval dient voorts rekening gehouden te worden met een aantal andere onderdelen, te weten: de beduidend kleinere rol van verdachte (namelijk die van loopjongen), zijn kwetsbare (financiële) positie, het gegeven dat verdachte ten tijde van het feit net weer vader was geworden, de schending van de genoemde redelijke termijn en met artikel 63 Sr.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van een aanzienlijke hoeveelheid van 50 kilogram hennep. Verdachte heeft verklaard dat hij loopjongen was en dat je domme dingen doet wanneer je geen geld hebt. Vast staat dat verdachte door zijn handelen heeft bijgedragen aan de instandhouding van de productie van en handel in softdrugs én, des te kwalijker, aan de ondermijnende criminaliteit die daarmee gepaard gaat en aan de nadelige gevolgen van veelvuldig drugsgebruik voor de maatschappij in het algemeen en voor gebruikers in het bijzonder.
De rechtbank houdt rekening met het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 april 2022, waaruit onder meer volgt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft daarnaast in verband met het bepaalde in artikel 63 Sr rekening gehouden met een aan verdachte op 28 april 2021 opgelegde deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel dat het vervoeren van zo’n grote hoeveelheid softdrugs het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) heeft oriëntatiepunten vastgesteld voor het aanwezig hebben van softdrugs. Als uitgangspunt geldt bij een hoeveelheid softdrugs van 25 tot 250 kilogram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat de verdachte langer dan redelijk in onzekerheid over de afloop van de strafzaak heeft moeten leven. Het feit is gepleegd op 15 maart 2020 en verdachte is ook op die dag in verzekering gesteld. De redelijke termijn is op 15 maart 2020 gaan lopen. Op 23 juni 2022 wijst de rechtbank vonnis. Aldus wordt pas na meer dan twee jaar en drie maanden na de start van de redelijke termijn vonnis gewezen. Als uitgangspunt geldt dat het geding met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is gaan lopen, behoudens bijzondere omstandigheden die een langere duur rechtvaardigen. In dit verband overweegt de rechtbank dat vanuit de verdediging geen enkel verzoek tot nader onderzoek is gedaan. Ook kan de rechtbank geen andere reden aanwijzen die het tijdsverloop kan verklaren. De rechtbank verbindt daaraan de volgende consequentie. De oriëntatiepunten van de LOVS geven een gevangenisstraf van twaalf maanden als uitganspunt. Indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden is deze straf ook passend en geboden. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie in zijn strafeis (te) ruimhartig is omgegaan met de strafvermindering als gevolg van genoemde overschrijding. Desondanks zal de rechtbank de eis van de officier van justitie volgen.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van acht maanden met aftrek van de tijd die reeds door hem in voorarrest is doorgebracht.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Scheeper, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en mr. P.M. Breukink, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2022.
Buiten staat
Mr. Jordaans en mr. Breukink, zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie-eenheid Oost-Nederland, District Twente, Basisteam Twente-Midden met nummer PL0600-2021354641. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal van aanhouding van verdachte, pagina 155 en 156, voor zover inhoudend als relaas van de verbalisanten:
Op 15 maart 2020 zagen wij een grijze bestelauto met kenteken [kenteken] rijden. Wij liepen naar de achterzijde van de bestelauto en zagen, terwijl de achterdeuren gesloten waren, een gedeelte van een tas met daarin een doorzichtige zak met henneptoppen. De verdachte bleek: [verdachte] , geboren [geboortedatum 1] 190 te [geboorteplaats 1] . Op het arrestantencentrum Borne zagen wij dat er drie grote bigshopper-tassen en één grote zwarte tas met daarin gesealde zakken met henneptoppen in de bestelauto lagen.
2. De kennisgeving van inbeslagneming, pagina 191, voor zover inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats: [adres 3] op 15 maart 2020 (arrestanten complex)
Beslagene
[verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 1990 in [geboorteplaats 1]
Goednummer PL0600-2020116336-2222224
Object: henneptoppen
Totale hoeveelheid 50 kilogram
Omstandigheden: 3 grote big shoppers, en een zwarte tas gevuld met plastic zakken met hierin henneptoppen lagen in de laadruimte van het voertuig voorzien van kenteken [kenteken]
3. Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 37 en 38, voor zover inhoudend als relaas van de verbalisanten:
Op 15 maart 2020 werd onder verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 1990, een hoeveelheid op marihuana gelijkende stof inbeslaggenomen. Deze op marihuana gelijkende stof werd aangetroffen in de laadruimte van een bedrijfsauto voorzien van het kenteken [kenteken] .
Aangetroffen werden: 3 grote Big Shoppers en een grote zwarte weekendtas.
De inhoud van deze tassen werd door ons onderzocht.
Nader onderzoek marihuana (goednummer 2222224)
De op marihuana gelijkende stof is getest met de ODV verdovende middelen test. Hierbij werd positief gereageerd op de aanwezigheid van THC (= tetrahydrocannabinol), zijnde de werkzame stof in marihuana. Marihuana is afkomstig van de hennepplant (geslacht cannabis) en staat als zodanig vermeld op Lijst II van de Opiumwet.
WEGEN:
Alle verpakkingen werden afzonderlijk gewogen waarbij bleek dat iedere verpakking 1 kilo droge marihuana bevatte. Het nettogewicht van deze marihuana tezamen bedroeg 50000 gram. (50 kilo)
4. Het proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling, pagina 159, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
“Ja ik had hennep bij me”.