ECLI:NL:RBOVE:2022:1815

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
08-023720-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van hennepbezit na gebrek aan bewijs van wetenschap en beschikkingsmacht

De rechtbank Overijssel heeft op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 31-jarige man, die werd verdacht van het bezit van hennep. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de openbare terechtzitting op 9 juni 2022. De officier van justitie, mr. P. Pereira, had vrijspraak gevorderd voor de verdachte, die op 15 maart 2020 in Hengelo (O) ongeveer 50 tot 67,61 kilogram hennep zou hebben gehad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank overwoog dat voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde 'opzettelijk aanwezig hebben' vereist is dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hennep in zijn bedrijfspand en dat hij beschikkingsmacht had over de hennep. De verdachte had zich tijdens het politieverhoor op zijn zwijgrecht beroepen en er was een ontlastende verklaring van een medeverdachte, die stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de hennep. De rechtbank concludeerde dat er geen overtuigende aanwijzingen waren dat de verdachte wist van de hennep en dat hij enige beschikkingsmacht had. Er waren geen DNA-sporen of vingerafdrukken van de verdachte aangetroffen, en er was geen ander bewijs dat hem aan de hennep kon koppelen.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit, omdat niet bewezen kon worden dat hij het feit had begaan. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. M. Scheeper als voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en mr. P.M. Breukink, in aanwezigheid van griffier S. Wongsokerto.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-023720-22 (P)
Datum vonnis: 23 juni 2022
Verstekvonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P. Pereira.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op
15 maart 2020 te Hengelo (O), al dan niet samen met anderen, al dan niet opzettelijk, ongeveer 50 kilogram en/of 67,61 kilogram hennep, aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 15 maart 2020 te Hengelo, gemeente Hengelo (O) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid, te weten een hoeveelheid van ongeveer 50 kilogram en/of 67,61 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde “opzettelijk aanwezig hebben” is vereist dat bij verdachte sprake was van wetenschap van de aanwezigheid van de aangetroffen hennep in een bestelauto waarin verdachte [naam 2] reed, en in het bedrijfspand en op het bedrijventerrein van [naam 1] aan [adres 2] . Daarnaast is vereist dat verdachte de beschikkingsmacht had over de aangetroffen hennep. Verdachte is de eigenaar van het pand van [naam 1] en het bedrijfsterrein waarop het bedrijf is gevestigd. In beginsel mag ervan worden uitgegaan dat de eigenaar op de hoogte is van wat zich in zijn bedrijfspand en op zijn bedrijfsterrein bevindt en afspeelt, maar dat uitgangspunt is niet zonder meer genoeg voor een veroordeling. De verdachte heeft zich tijdens het politieverhoor op zijn zwijgrecht beroepen. Verdachte [medeverdachte] heeft een voor verdachte ontlastende verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij voor een onbekend gebleven ander een halletje heeft geregeld. Hiervoor zou hij tussen de € 200 en € 400 ontvangen. [verdachte] wist hiervan niets volgens [medeverdachte] . Dit betekent dat het dossier overtuigende aanwijzingen moet bevatten om aan deze ontlastende verklaring voorbij te gaan. Er moeten dus feiten en omstandigheden zijn waaruit blijkt dat verdachte wist van de hennep en dat hij enige beschikkingsmacht moet hebben gehad over die hennep. Die overtuigende aanwijzingen heeft de rechtbank niet kunnen vinden. Er zijn geen bewijsmiddelen waaruit voortvloeit dat verdachte op 15 maart 2020 niet gemist kan hebben dat er zeven grote tassen met in plastic verpakte hennep in de hal en op het terrein bij [naam 1] aanwezig waren of dat zich vijf tassen met hennep in de bestelbus bevonden die voor het bedrijf stond geparkeerd. Er zijn geen DNA-sporen of vingerafdrukken van verdachte aangetroffen. Kortom: er is geen ander bewijs dat hem aan die hennep koppelt, dan dat die in zijn bedrijfshal en op zijn bedrijfsterrein was ondergebracht. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het hem ten laste gelegde feit.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Scheeper, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en
mr. P.M. Breukink, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2022.
Buiten staat:mr. Jordaans en mr Breukink zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.