4.3Het oordeel van de rechtbank
Per 1 juli 2016 zijn de bepalingen over strafbaarstelling van faillissementsfraude (artikel 194, artikel 343 en artikel 344a van het Wetboek van Strafrecht) gewijzigd. De aan verdachte verweten gedragingen vallen zowel onder de oude als de huidige strafbepalingen. De rechtbank houdt daarmee rekening.
Vatstelling van de feiten
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting
het volgende vast. De bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
Verdachte is vanaf 30 juli 2015 tot en met 1 april 2016 (zoals wordt vermeld in de aangifte van de curator) met [medeverdachte 1] (indirect) bestuurder geweest van [bedrijf] . Hij was samen met [medeverdachte 1] verantwoordelijk voor de feitelijke werkzaamheden en had met [medeverdachte 1] de dagelijkse leiding van [bedrijf] . Verdachte was verantwoordelijk voor de financiën, personeelszaken, salarisadministratie en het onderhouden van zakelijke contacten met de boekhouder en met de financieringsmaatschappij. Als bestuurder was hij verantwoordelijk voor de administratie van [bedrijf] , had hij de verplichting ervoor te zorgen dat die op juiste wijze plaatsvond en dat, na het in staat van faillissement raken, de (volledige) administratie werd overgedragen aan de curator.
[bedrijf] is op 11 mei 2016 door de rechtbank Overijssel in staat van faillissement verklaard. Mr. W.B. Brusse, verder de curator, is tot curator aangesteld.
De curator heeft in een gesprek en daarna op 14 juni 2016 per e-mail verdachte verzocht om diverse stukken te overhandigen, waaronder de volledige boekhouding van [bedrijf] tot aan 11 mei 2016, de datum van het faillissement. Verdachte heeft de administratie van [bedrijf] tot en met december 2015 aan de curator verstrekt. Hierna heeft de curator vastgesteld dat de administratie van [bedrijf] vanaf medio januari 2016 tot 11 mei 2016 geheel ontbrak. Op 15 juli 2016 heeft de curator nogmaals per e-mail verdachte en [medeverdachte 1] verzocht om binnen een week de volledige boekhouding van [bedrijf] te overhandigen dan wel aan hem schriftelijk te berichten waarom zij daartoe niet in staat waren. De curator heeft van verdachte noch van [medeverdachte 1] een reactie ontvangen.
Na december 2015 was de administratie en de boekhouding van [bedrijf] niet op orde. Vanaf januari 2016 is er geen administratie of boekhouding gevoerd. De balans en de winst- en verliesrekening over 2015 is nooit opgemaakt.
Na het faillissement van [bedrijf] is door de curator bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) informatie opgevraagd over voertuigen die in het jaar voor de faillissementsdatum op naam stonden van [bedrijf] . Uit informatie van de RDW blijkt dat een vrachtwagen Scania met kenteken [kenteken 2] en een trailer met kenteken [kenteken 1] op naam van [bedrijf] stonden.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij niet heeft voldaan aan verzoeken van de curator om stukken en informatie verstrekken. Hij heeft ter zitting ook verklaard dat het vanaf januari 2016 financieel niet goed ging met [bedrijf] . Eind februari 2016 was sprake van een aanzienlijk liquiditeitstekort. In die tijd werd er geen boekhouding meer bijgehouden. Ook met de boekhouder waren er financiële problemen.
Feit 1
Als bestuurder was verdachte verantwoordelijk voor de administratie van [bedrijf] en had hij de verplichting de volledige administratie aan de curator over te dragen.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich onvoldoende bewust was van zijn verplichtingen als bestuurder en dat hij alles wat hij had aan de curator heeft gegeven. Het verweer komt er in de kern op neer dat verdachte zich aan het onder 1 ten laste gelegde niet schuldig heeft gemaakt omdat hij niet beschikte over de gegevens die hij had moeten verstrekken.
De door verdachte aangevoerde argumenten doen niet af aan zijn wettelijke verplichtingen als bedoeld bij dit feit. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feit 2
Voor een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde is vereist dat het nalaten een deugdelijke administratie te voeren moet zijn geschied “ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon”. Er moet sprake zijn geweest van opzet op de benadeling van de schuldeisers, waarbij voorwaardelijk opzet voldoende is. Voor het bewijs van dit voorwaardelijk opzet is vereist dat de gedragingen van verdachte ten minste de aanmerkelijke kans op die benadeling hebben doen ontstaan. Daarnaast moet verdachte die aanmerkelijke kans bewust hebben aanvaard.
Vast staat dat door verdachte niet is voldaan aan de op hem als feitelijk bestuurder van [bedrijf] rustende verplichting ten aanzien van het tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers als bedoeld in de artikelen 2:10 BW en 3:15i BW.
Vanwege het ontbreken van een deugdelijke administratie heeft de curator zich geen goed beeld kunnen vormen van de vermogenstoestand van [bedrijf] . Ook heeft hij niet kunnen onderzoeken of er ten onrechte goederen en/of gelden aan de boedel van [bedrijf] zijn onttrokken. Dat de schuldeisers zijn benadeeld staat ook vast. Het totaalsaldo van de preferente schuldeisers bedraagt € 180.230,98. Het totaalbedrag van de concurrente schuldeisers bedraagt € 286.287,69.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de schuldeisers benadeeld zouden worden door geen deugdelijke boekhouding en administratie te voeren. Verdachte wist, zoals hij ter zitting heeft verklaard, dat er financiële problemen waren en dat er facturen waren die moesten worden betaald. Verdachte heeft ter verdediging aangevoerd niet eerder een grote(re) onderneming als [bedrijf] te hebben bestuurd, maar de verplichting een deugdelijke boekhouding te voeren geldt voor alle ondernemingen. Ondanks de financiële problemen heeft hij nagelaten een overzicht bij te houden van de vermogenspositie van [bedrijf] , terwijl een dergelijk overzicht het enige is waar het vermogen van een onderneming (ook bij faillissement) uit blijkt. Kortom, verdachte wist dat er veel schuldeisers waren en dat er onvoldoende geld in kas was, toch heeft hij geen overzicht bijgehouden. Dat hierdoor de schuldeisers benadeeld zouden gaan worden, is naar het oordeel van de rechtbank duidelijk en moet voor een ondernemer als verdachte ook duidelijk zijn geweest. Door toch geen boekhouding/administratie bij te houden, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank naar uiterlijke verschijningsvorm bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de schuldeisers benadeeld zouden gaan worden.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder
2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feit 3
Verdachte heeft niet voldaan aan de op hem als feitelijk bestuurder van [bedrijf] rustende verplichting tot het tevoorschijn brengen van (volledige) (fysieke en digitale) administratie van [bedrijf] , waaronder in elk geval de boekhouding/administratie over 2016 en/of de balans en/of de winst- en verliesrekening van [bedrijf] over 2015. Zoals eerder overwogen doet het gegeven dat verdachte niet over alle administratie beschikte, niet af aan zijn verplichting om te zorgen dat hij die administratie wel heeft én afgeeft. Ook het verweer dat geen sprake is geweest van schending van de afgifteplicht wordt daarom verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder
3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Medeplegen feiten 1, 2 en 3
Op grond van de aangifte van de curator, de verklaring van verdachte en van medeverdachte [medeverdachte 1] is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten door verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen zijn begaan. Zij waren samen verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding van [bedrijf] en hadden ook beiden de verantwoordelijkheid zorg te dragen voor deugdelijke administratie/boekhouding en de overdracht daarvan aan de curator. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van medeplegen van de feiten 1, 2 en 3.
De rechtbank is, in lijn met de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten bieden om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het onder feit 4 ten laste gelegde. Medeverdachte [medeverdachte 1] had de vrachtwagen onder zich en niet kan worden vastgesteld dat verdachte daarover ook de beschikking had of dat bij dit feit sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 4 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.