ECLI:NL:RBOVE:2022:1798

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
C/08/275973 / FA RK 22-88
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van moeder over minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 maart 2022 een beschikking gegeven inzake het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De rechtbank overweegt dat, hoewel aan de wettelijke grondslag voor beëindiging van het gezag is voldaan, er redenen kunnen zijn om het gezag niet te beëindigen. Dit is mede ingegeven door de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), die het belang van het kind steeds nadrukkelijker meeweegt in dergelijke zaken. De rechtbank constateert dat de moeder betrokken is bij het leven van de minderjarige en dat zij de omgangsregeling nakomt. De rechtbank ziet geen reden om nu al te concluderen dat de moeder in de toekomst haar verantwoordelijkheden niet kan uitoefenen. De rechtbank besluit om het verzoek van de Raad aan te houden en stelt de Raad in de gelegenheid om met een updaterapport te komen, waarin de situatie van de minderjarige en de moeder verder wordt belicht. De rechtbank benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat er gekeken moet worden naar de mogelijkheden in het vrijwillig kader.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Almelo
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/275973 / FA RK 22-88
beschikking van 18 maart 2022
inzake
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verzoeker,
verder te noemen: de raad,
betreffende
[belanghebbende],
verder te noemen: de moeder,
wonend op een geheim adres.
Als overige belanghebbende is aangemerkt;:
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Overijssel, verder te noemen: de GI.
Als informant wordt aangemerkt:
[A],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 21 januari 2022.
1.2.
Op 4 februari 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak mondeling behandeld ter zitting met gesloten deuren. Verschenen zijn:
- de moeder,
- mevrouw [B] namens de raad,
- en mevrouw [C] namens de GI.

2.De feiten

2.1. 2.1.
2.1. De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over
[de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2020, hierna te noemen [de minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 10 november 2020 heeft de kinderrechter in deze rechtbank [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd, laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 1 oktober 2021 voor de duur van een jaar tot 9 november 2022.
2.3.
Bij beschikking van 2 februari 2021 heeft de kinderrechter in deze rechtbank een machtiging verleend tot plaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg. De machtiging tot uithuisplaatsing is nadien verlengd, laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 1 oktober 2021 voor de duur van een jaar tot
9 november 2022.
2.4.
[de minderjarige] woont sinds oktober 2021 in het gezin van de pleegouders.

3.Het verzoek

3.1.
De raad verzoekt de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige] te beëindigen en stelt voor om de GI tot voogd te benoemen en om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Volgens de raad heeft [de minderjarige] een plek nodig waar hij continuïteit, veiligheid en stabiliteit ervaart. Het belang van [de minderjarige] dient daarin voorop te staan. Moeder kan door haar persoonlijke problemen dit niet bieden. Bovendien vraagt [de minderjarige] gezien zijn kwetsbaarheid en gedrag meer dan gemiddelde stabiliteit en opvoedvaardigheden van zijn opvoeder(s). De raad stelt dat gezien de beschreven zorgen (de relatie die moeder opnieuw met vader heeft, het langdurige patroon waarbij het afwisselend goed of slecht met moeder gaat en de verslavingsproblematiek en agressieregulatie problemen van vader) er onvoldoende vertrouwen is dat moeder haar leven voor [de minderjarige] op tijd op orde heeft om de zorg voor [de minderjarige] vorm te kunnen geven. Hoewel moeder nu goede voornemens heeft, is het de vraag of het haar lukt om patronen te doorbreken en de hiervoor noodzakelijke hulpverlening op te starten en vol te houden. Moeder heeft hierin nog een lang traject voor zichzelf voor de boeg. Daarop kan [de minderjarige] niet wachten gezien de hechtingsfase waarin hij zit en de meerdere onderbrekingen die hij hierin al heeft gehad. Complicerend is ten slotte dat moeder zwanger is, wat ook veel aandacht, zorg en daarmee draagkracht van moeder zal vragen. De raad is van mening dat de huidige opvoedomgeving in het pleeggezin tegemoetkomt aan wat [de minderjarige] nodig heeft. Pleegouders zijn in staat om [de minderjarige] warmte, structuur en veiligheid te bieden. De raad ziet geen mogelijkheden voor een voortzetting van de plaatsing en hulp in het vrijwillig kader. Moeder wil de zorg voor [de minderjarige] in de toekomst het liefst zelf weer op zich nemen en bovendien is de tussenkomst van een jeugdbeschermer nodig zodat zij de regie heeft en beslissingen kan nemen in de omgangsregeling met moeder (en vader). Moeder is ook met periodes niet (goed) bereikbaar gebleken. Binnen het netwerk ziet de raad geen mogelijkheden om de zorgen over [de minderjarige] te doen afnemen.
3.3.
De raad is van mening dat de aanvaardbare termijn voor [de minderjarige] is verstreken. De GI dient met de voogdij te worden belast. Deze kan de belangrijke beslissingen nemen in het belang van [de minderjarige] en daarnaast regie nemen, hetgeen van het pleeggezin op dit moment niet verwacht kan worden.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
Moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij het beste voor [de minderjarige] wil en dat zij wil dat hij gelukkig is. Zij staat achter de beslissing dat [de minderjarige] uit huis is geplaatst, maar een gezagsbeëindiging vindt zij een heftige beslissing. Moeder acht zichzelf in staat om voor [de minderjarige] de juiste keuzes te kunnen maken. Ten aanzien van haar andere zoon [D] is moeder in staat om samen met de GI de juiste keuzes te kunnen nemen. Hierdoor ervaart zij meer verbondenheid met [D] .
4.2.
Moeder erkent dat zij niet altijd de juiste keuzes voor [de minderjarige] heeft gemaakt. Moeder is op dit moment zwanger van een dochter, die dezelfde vader heeft als [de minderjarige] . Deze vader is inmiddels afgekickt en volgt behandelingen. Voor de geboorte van de baby heeft moeder alle hulpverlening ingezet. Als de omgevingsfactoren stabiel zijn dan blijft moeder overeind. Moeder probeert er alles aan te doen om te voorkomen dat zij een terugval krijgt. Zij heeft een goed contact met de wijkcoach en zij laat hulpverlening toe.

5.Het standpunt van de GI

De GI heeft verklaard dat het niet goed gaat met [de minderjarige] . [de minderjarige] bijt, krijst en overstrekt zich. Dit leek in eerste instantie een link te hebben met de omgang met moeder maar het gedrag van [de minderjarige] is niet meer te herleiden tot de omgang. Het contact tussen [de minderjarige] en moeder is goed en moeder komt de omgang na. Vanuit pleegzorg is echter de vraag gekomen of minder omgang in het belang is van [de minderjarige] . Het gaat de afgelopen maanden goed met moeder maar in het verleden is moeder niet altijd alle afspraken nagekomen. Het is in het belang van [de minderjarige] dat hij een goed contact met zijn moeder heeft. Als het met moeder minder goed gaat dan is zij minder goed bereikbaar.

6.De beoordeling

6.1.
Ingevolge artikel 1:266, eerste lid Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien -voor zover thans van belang- een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
6.2.
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) overweegt de rechtbank dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de moeder de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
6.3.
De rechtbank stelt voorop dat beëindiging van het gezag een maatregel is die diep ingrijpt in het leven van zowel de moeder van wie het gezag wordt beëindigd als de minderjarige over wie het gezag wordt uitgeoefend. De wet stelt dan ook strenge eisen voor het toepassen van deze maatregel. De rechtbank overweegt verder dat er redenen kunnen zijn om het gezag niet te beëindigen, ondanks dat aan de wettelijke grondslag daarvoor is voldaan. Die ruimte is ontstaan door de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Zichtbaar is dat het EHRM in de loop van de jaren in zijn uitspraken het belang van het kind steeds uitdrukkelijker is gaan meewegen in zijn oordeel in zaken waarin een scheiding tussen kind en ouders speelde. Dit heeft ertoe geleid dat in zaken over pleeggezinplaatsingen de herenigingsdoelstelling vanaf medio jaren 90 van de vorige eeuw steeds meer plaats heeft moeten maken voor de zogenoemde continuïteitsdoelstelling: het EHRM ziet het niet meer als een absolute verplichting om het kind na een uithuisplaatsing te herenigen met zijn (biologische) ouders, maar vindt het in bepaalde gevallen wenselijk om het kind (langdurig) bij de pleegouders te laten verblijven.
6.4.
Op basis van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) hanteert het EHRM een andere maatstaf voor een gezagsbeëindiging dan de Nederlandse wetgever in artikel 1:266 BW. Volgens artikel 8 EVRM is beëindiging van het ouderlijk gezag een verstrekkende inmenging in het familie- en gezinsleven. Daarom moet de inmenging in een redelijke verhouding staan tot het doel dat wordt nagestreefd en dient een lichtere maatregel te worden verkozen boven een zwaardere maatregel als het doel daarmee ook kan worden bereikt. Het beëindigen van ouderlijk gezag behoeft een zorgvuldige afweging van de belangen van de ouder(s) en de belangen van het kind, die mede voortvloeien uit het IVRK, zoals het EHRM heeft overwogen in de uitspraak van 10 september 2019, zaaknummer 37283/13 (Strand Lobben/Noorwegen).
6.5.
Ook vloeit uit de uitspraak Strand Lobben/Noorwegen voort dat op een staat een positieve verplichting rust om maatregelen te nemen die hereniging van een kind met zijn ouders mogelijk maken zodra dat redelijkerwijs kan. Enkel onder heel uitzonderlijke omstandigheden kunnen familiebanden worden verbroken. Van een schending van artikel 8 EVRM kan sprake zijn indien de belangen van een ouder onvoldoende worden afgewogen of indien niet is gebleken dat de gezondheid en de ontwikkeling van het kind op dit moment worden geschaad indien de ouder het gezag behoudt. Anderzijds heeft het EHRM overwogen dat een kinderbeschermingsmaatregel in beginsel tijdelijk moet zijn, maar dat de belangen van het kind om - na het verstrijken van een aanzienlijke periode - zijn feitelijke gezinssituatie bij pleegouders te kunnen voortzetten, kunnen prevaleren boven de belangen van de ouders bij gezinshereniging.
6.6.
In latere en recente jurisprudentie van het EHRM (waaronder de uitspraken van
22 januari 2022, zaaknr. 53471/17 (E.M. en anderen/Noorwegen) en zaaknr. 45889/18 (A.L. en anderen/Noorwegen)) wordt deze lijn bevestigd.
6.7.
Duidelijk is dat de moeder [de minderjarige] in zijn eerste levensfase geen veilige en stabiele opvoedingssituatie heeft geboden. Op dit moment is er bij moeder sprake van een positieve ontwikkeling en wat meer stabiliteit. De rechtbank ziet dat de moeder betrokken is bij het leven van [de minderjarige] . Moeder komt de omgangsregeling met [de minderjarige] na en zij kan beslissingen nemen die in het belang zijn van [de minderjarige] .
6.8.
De rechtbank stelt vast dat het perspectief van [de minderjarige] duidelijk is. Moeder staat achter de plaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin. Dat een gezagsbeëindiging [de minderjarige] op dit moment meer duidelijkheid zal geven over zijn toekomstperspectief, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Gelet op de jonge leeftijd van [de minderjarige] heeft hij nu nog geen last van het verlengen van de kinderbeschermingsmaatregelen. Hoewel niet elk jaar de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verlengd, omdat dit op termijn gelet op de doelstelling van deze maatregelen niet de (juridisch) juiste maatregelen meer zijn, ziet de rechtbank geen reden om nu al te concluderen dat de moeder in de toekomst haar verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] niet op afstand en in het vrijwillig kader zou kunnen uitoefenen. Daarbij is het eveneens nog de vraag of de gezondheid en de ontwikkeling van [de minderjarige] zou worden geschaad indien de moeder het gezag behoudt. [de minderjarige] verblijft pas sinds oktober 2021 in het huidige pleeggezin zodat er nog sprake is van een relatief nieuwe situatie. Naar het oordeel van de rechtbank dient een beslissing op het verzoek van de raad aangehouden te worden zodat er de komende maanden gekeken kan worden of moeder, met de op komst zijnde baby, in staat is de ingezette positieve lijn voort te zetten. Daarnaast dient verder bekeken te worden of er mogelijkheden zijn om in het vrijwillig kader verder te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank is nog onvoldoende duidelijk of gezagsbeëindiging van de moeder noodzakelijk is voor de overdracht van de hulpverlening naar het vrijwillige kader. De moeder dient deze kans te krijgen. Hiervoor is het belangrijk dat de moeder goed blijft samenwerken met de jeugdbeschermer en zij blijft openstaan voor hulpverlening.
6.9.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden en de behandeling voortzetten op de hierna vermelde datum. De rechtbank stelt de raad in de gelegenheid om met een updaterapport zijn verzoek nader te onderbouwen en zij verzoekt de raad om deze update een week voorafgaand aan de mondelinge behandeling in te zenden en de rechtbank daarbij nader te informeren over de situatie van [de minderjarige] , de moeder en de mogelijkheden in het vrijwillig kader en wat dit betekent voor zijn verzoek.

7.De beslissing

De rechtbank:
houdt iedere verdere beslissing over het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder aan en verwijst de zaak naar de mondelinge behandeling van
3 oktober 2022 om 13.00 uur, tot het bijwonen waarvan alle belanghebbenden die een afschrift van deze beschikking ontvangen, hierdoor worden opgeroepen;
stelt de raad in de gelegenheid om uiterlijk een week voor deze mondelinge behandeling een updaterapportage aan de rechtbank te doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Olthof, mr. A. Flos en mr. L. Pieters, allen kinderrechters en is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2022 in tegenwoordigheid van
mr. A.C.M. Heerdink, griffier.