In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 maart 2022 een beschikking gegeven inzake het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De rechtbank overweegt dat, hoewel aan de wettelijke grondslag voor beëindiging van het gezag is voldaan, er redenen kunnen zijn om het gezag niet te beëindigen. Dit is mede ingegeven door de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), die het belang van het kind steeds nadrukkelijker meeweegt in dergelijke zaken. De rechtbank constateert dat de moeder betrokken is bij het leven van de minderjarige en dat zij de omgangsregeling nakomt. De rechtbank ziet geen reden om nu al te concluderen dat de moeder in de toekomst haar verantwoordelijkheden niet kan uitoefenen. De rechtbank besluit om het verzoek van de Raad aan te houden en stelt de Raad in de gelegenheid om met een updaterapport te komen, waarin de situatie van de minderjarige en de moeder verder wordt belicht. De rechtbank benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat er gekeken moet worden naar de mogelijkheden in het vrijwillig kader.