ECLI:NL:RBOVE:2022:1773

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
84.341980.21 en (gevoegd) 84.001663.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over milieuovertredingen door agrarisch loonbedrijf met betrekking tot de Wet bodembescherming en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

De rechtbank Overijssel heeft op 16 juni 2022 een agrarisch loonbedrijf veroordeeld tot een geldboete van 30.000 euro, waarvan 15.000 euro voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Het bedrijf werd beschuldigd van meerdere overtredingen van de Wet bodembescherming en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De rechtbank oordeelde dat het bedrijf opzettelijk handelingen had verricht die in strijd waren met de wetgeving omtrent de ruimtelijke ordening en het milieu. Dit omvatte het opslaan van mest en afvalstoffen op onbeschermde bodem, het niet beschikken over de vereiste omgevingsvergunningen en het handelen in strijd met het bestemmingsplan van de gemeente Eibergen. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen, rapportages van de Omgevingsdienst en bevindingen van de politie. De verdachte had herhaaldelijk de kans gekregen om de situatie te verbeteren, maar had dit nagelaten, wat leidde tot ernstige milieuverontreiniging. De rechtbank benadrukte het belang van naleving van milieuwetgeving voor een gezond leefklimaat en de bescherming van de schaarse ruimte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische strafkamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.341980.21 en (gevoegd) 84.001663.22 (P)
Datum vonnis: 16 juni 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
de rechtspersoon:
[verdacht bedrijf] ,
gevestigd op het adres: [adres 1] ,
in rechte vertegenwoordigd door:
[medeverdachte] , vennoot, geboren op [geboortedatum] 1957 in [geboorteplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 juni 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. L. van Kooten, en van wat door verdachte en zijn raadsman, mr. J. Zeegers, advocaat in Doetinchem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Parketnummer 84.341980.21:
feit 1:
handelingen heeft verricht in strijd met de Wet bodembescherming, door (partijen) met mest vermengd slib en/of steekvaste mest op te slaan op de (onbeschermde) bodem en een mestkelder te laten overlopen, waarbij geen maatregelen zijn genomen om die verontreiniging te voorkomen;
feit 2:
grond(en) heeft gebruikt als stort - of opslagplaats van afvalstoffen of van - aan het gebruik onttrokken - goederen/ materialen zoals puin, (bak)stenen of beton, een schuttingdeur of partij(en) grond, en hooi - en/of strobalen, zonder te beschikken over een (juiste) omgevingsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan;
feit 3:een inrichting heeft opgericht of in werking heeft gehad door op een perceel (bedrijfs-) afvalstoffen op te slaan, te verwerken of te storten, zonder te beschikken over een (juiste) omgevingsvergunning;
feit 4:op een locatie in Beltrum handelingen heeft verricht in strijd met bepalingen van de Wet bodembescherming en daarbij niet heeft voldaan aan de verplichting om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar kon worden gevergd om verontreiniging van de bodem aldaar te voorkomen.
Parketnummer 84-001663-22:
Op een perceel gelegen op een locatie te Eibergen bedrijfsmatig handelingen heeft verricht met betrekking tot afvalstoffen - door onder meer snoeihout, stobben, houten balken en jerrycan(s) tot ontbranding te brengen en de asresten op de onbeschermde bodem te laten liggen - terwijl zij wist dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Parketnummer 84-341980-21
1
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 februari 2020 tot en met 6 april 2021 te Eibergen, in de gemeente Berkelland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) op en/of in de bodem (een) handeling(en), als bedoeld in artikel 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming heeft/hebben verricht, op het perceel aan of nabij [adres 2] , te weten
 het opslaan van één of meer partij(en) met mest vermengd slib op en/of in de (onbeschermde) bodem, en/of
 het opslaan van (steekvaste) mest (rechtsreeks) op de (onbeschermde) bodem, en/of
 het opslaan van (drijf)mest in een mestkelder/mestsilo, uit de bovenzijde waarvan (een deel van de) (drijf)mest is gelopen over/op/in de (onbeschermde) bodem,
ten gevolge waarvan mest en/of met mest verontreinigd water en/of (een) percolaatplas(sen) in of op de (onbeschermde) bodem geraakte(n) of kon(den) geraken, en terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s), wist(en), althans redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden, dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast, niet aan haar/hun verplichting heeft/hebben voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar, verdachte, en/of haar mededader(s) kon(den) worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen dan wel, terwijl die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken;
2
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 april 2017 tot en met 6 april 2021 te Eibergen, in de gemeente Berkelland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zonder een daartoe verleende omgevingsvergunning, al dan niet opzettelijk, een project heeft uitgevoerd dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het gebruik van grond(en) en/of bouwwerk(en) in strijd met de regels van het bestemmingsplan Buitengebied d.d. 27 juni 1995 van de gemeente Eibergen,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s), toen aldaar in strijd met artikel 4 2 van 3 van voornoemd bestemmingsplan het perceel gelegen aan of nabij [adres 2] (kadastraal bekend als [nummer] ) gebruikt als stort- en/of opslagplaats van één of meer (afval)stof(fen) en/of al dan niet aan het gebruik onttrokken goed(eren) en/of materia(a)l(en), bestaande uit (onder meer)
 ( (gebroken) puin en/of (bak)stenen en/of beton(afval) en/of cementen vloerdelen, en/of
 ( groen- en/of tuinafval (stobben en/of coniferen en/of (tuin)planten) en/of een schuttingdeur, en/of
 ( één of meer partij(en) grond, en/of - hooi- en/of strobalen, welke niet meer geschikt waren als diervoeding;
3
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 februari 2020 tot en met 6 april 2021 te Eibergen, in de gemeente Berkelland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zonder een daartoe verleende omgevingsvergunning, al dan niet opzettelijk, een project heeft uitgevoerd dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het oprichten en/of in werking hebben van een inrichting,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s), toen aldaar op het perceel gelegen aan of nabij [adres 2] (kadastraal bekend als [nummer] ), één of meer (bedrijfs)afvalstof(fen), bestaande uit (onder meer)
 ( (gebroken) puin en/of (bak)stenen en/of beton(afval) en/of cementen vloerdelen, en/of
 ( groen- en/of tuinafval (stobben en/of coniferen en/of (tuin)planten), en/of
 ( één of meer partij(en) grond, opgeslagen en/of verwerkt en/of vernietigd en/of overgeslagen en/of gestort,
zijnde genoemde inrichting een inrichting, als bedoeld in Onderdeel C, categorie 28.10 van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, in elk geval als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht;
4
zij op of omstreeks 14 februari 2020 te Beltrum, in de gemeente Berkelland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) op en/of in de bodem (een) handeling(en), als bedoeld in artikel 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming heeft/hebben verricht, op het perceel aan of nabij [adres 3] , te weten
 het opslaan van mest in een (door haar, verdachte, en/of haar mededader(s) gecreëerd) mestbassin met randen van zand en/of zonder bodembeschermende maatregelen, en/of
 het (niet emissiearm) uitrijden en/of in en/of op de bodem brengen van (drijf)mest, en/of
 het brengen van puin en/of bouw- en/of sloopafval op en/of in de bodem, ten gevolge waarvan mest en/of met mest verontreinigd (hemel)water en/of puin en/of bouwen/ of sloopafval in of op de (onbeschermde) bodem geraakte(n) of kon(den) geraken,
zulks terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s), wist(en), althans redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden, dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast, niet aan haar/hun verplichting heeft/hebben voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar, verdachtes, en/of haar mededader(s) kon(den) worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen dan wel, terwijl die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken;
Parketnummer 84-001663-22
zij op of omstreeks 13 maart 2021, te Eibergen, gemeente Berkelland, al dan niet opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, bedrijfsmatig en/of in een omvang en/of op een wijze alsof deze bedrijfsmatig was, een of meer handelingen met betrekking tot afvalstoffen heeft verricht, terwijl daardoor, zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs had(den) kunnen weten, nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan, immers, heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededaders(s)
afvalstoffen, te weten snoeihout en/of takken en/of boomstammen (van meer dan 25 cm doorsnede) en/of stobben en/of houten balken en/of twee, althans één of meer, jerrycan(s), tot ontbranding gebracht en/of de asresten laten liggen waardoor voornoemde afvalstof(fen) in/op de onbeschermde bodem zijn gekomen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Ten aanzien van parketnummer 84-341978-21, feit 1, 2, 3 en 4:
Op 14 februari 2020 zagen verbalisanten van de politie Oost-Nederland een landbouwvoertuig rijden met kieper, geladen met puin, op [adres 2] te Eibergen. De bestuurder draaide het voertuig bij [adres 2] het erf op. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] spraken de bestuurder, naar later bleek: [naam 1] , aan.
[naam 1] stopte op de oprit. Hij verklaarde dat hij voor [verdacht bedrijf] werkte (de rechtbank begrijpt: [verdacht bedrijf] ) en dat het puin afkomstig was van sloopwerkzaamheden op een locatie aan [adres 3] te Beltrum.
De locatie te Eibergen was een voormalige varkenshouderij. De stallen waren deels gesloopt.
Naar aanleiding van de aangetroffen omstandigheden stelden verbalisanten vast dat vermoedelijk sprake was van meerdere overtredingen van bepalingen in de Wet milieubeheer. [1]
Ten aanzien van het feit onder 84.001662.22:
Op 26 juli 2021 bezocht verbalisant [verbalisant 1] samen met collega’s opnieuw de locatie aan [adres 2] te Eibergen. Op een plek waar enkele maanden ervoor, op 13 maart 2021, een berg afvalstoffen was verbrand, lag nu een grote berg asresten. [2]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de ten laste gelegde feiten 1 tot en met 4 onder parketnummer 84.341980.21 en het onder parketnummer 84.001663.22 ten laste gelegde wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard.
De officier van justitie heeft daarbij gewezen op de inhoud van rapportages van de Omgevingsdienst van de Achterhoek - met foto’s als bijlagen - zoals opgemaakt in de periodes en/of op de tijdstippen als opgenomen in de tenlastelegging, alsook op de inhoud van verschillende processen-verbaal van bevindingen van de politie ten aanzien van hun waarnemingen op de betreffende locaties en nader onderzoek.
Daaruit volgt dat op de beide locaties ( [adres 2] te Eibergen en [adres 3] te Beltrum) sprake is geweest van het storten of opslaan van afvalstoffen, waaronder stenen, beton en (drijf – en/of steek) mest, en met als gevolg, op verschillende plaatsen (al dan niet dreigende en/of ernstige) bodemverontreiniging.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de feiten onder de beide parketnummers bepleit wegens gebrek aan bewijs.
Ten aanzien van de feiten onder 84.341980.21:
Namens verdachte is aangevoerd dat [medeverdachte] - met uitzondering van het transport van slechts één lading puin en mest op 14 februari 2020 - in de ten laste gelegde periodes zelf geen puin of afvalstoffen heeft vervoerd naar de locatie aan [adres 2] te Eibergen.
Voorts is namens verdachte aangevoerd dat mest overeenkomstig de regelgeving is uitgereden en dat van een overlopen van de mestkelder geen sprake is geweest; er is slechts sprake geweest van een schuim, dat over de randen kwam.
[medeverdachte] heeft juist randen aangelegd om de mestsilo om te voorkomen dat de mest op bodem terecht zou komen.
Ten aanzien van 84.001663.22:
Van het verbranden van boomstammen van meer dan 25 cm breed is geen sprake geweest, aldus de verdediging.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen [3] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder de parketnummers 84.341980.21 en 84.001663.22 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 onder parketnummer 84-341980-21:
Tijdens het locatiebezoek van de politie op 14 februari 2020 aan [adres 2] vertelde [naam 1] voornoemd tegen de verbalisanten dat hem was gezegd dat hij daar de vracht puin moest lossen. [naam 1] reed even later een berg puin op om vervolgens daar zijn lading te dumpen. De lading bestond uit met mest vervuild beton en stonk naar gier. De berg waar werd gestort had een diameter van ongeveer veertig meter, was ongeveer vijf meter hoog en was opgebouwd uit bakstenen, betonafval, en cementen vloerdelen.
Achter op het perceel zag [verbalisant 1] voornoemd ook een berg opslag van snoei - en groenafval. [4]
Een eindje verderop was te zien dat meerdere vrachten waren gedumpt bovenop een slibachtige substantie. Plassen rondom de dumpplekken waren felgroen-gekleurd door algengroei. De partijen slib waren vermengd met in elk geval mest. [5]
Aan de linkerzijde van het perceel was sprake van opslag van een grote hoeveelheid grond; in elk geval achttien vrachten grond die recent waren gestort.
Op het terrein was een mestkelder. Vanuit die mestkelder liep, vanaf de bovenkant, drijfmest over de bodem. Er waren geen bodem-beschermende maatregelen getroffen om dit te voorkomen. Langs de rand van de mestkelder was een strook grond van ongeveer twee meter breed zichtbaar verontreinigd door de drijfmest. Tegenover de berg grof puin lag nog een berg gebroken puin, zogenaamd granulaat; vermoedelijk gebroken om te worden hergebruikt. [6]
[medeverdachte] bleek (mede-) eigenaar te zijn van het perceel aan [adres 2] .
Zijn bedrijf, [verdacht bedrijf] , is bij de Kamer van Koophandel ingeschreven. [7] Vennoten van de VOF zijn: [medeverdachte] en [naam 2] , echtgenote van verdachte, beiden ‘onbeperkt bevoegd’.
In de akte inschrijving staan als activiteiten van de V.O.F onder meer vermeld: ‘Dienstverlening voor de akker - en/of tuinbouw, agrarische werkzaamheden, landbouwbedrijf.’
Ten aanzien van [adres 2] te Eibergen gold in elk geval op 14 februari 2021 (de rechtbank begrijpt:
2020) tot in elk geval 29 juli 2021 het bestemmingsplan ‘Buitengebied, voorschriften en plankaart, gemeente Eibergen’ van 27 juni 1995. [8]
Een verzoek tot wijziging van de bestemming, op verzoek van de eigenaar, bleek op 23 februari 2017 te zijn toegekend. De bestemming was gewijzigd, met inachtneming van het bestemmingsplan, van ‘agrarisch’ naar: ‘woonbebouwing’. [9]
Het dossier bevat verschillende constateringsrapporten van de Omgevingsdienst Achterhoek, opgemaakt naar aanleiding van controlebezoeken afgelegd door die omgevingsdienst op [adres 2] te Eibergen.
Tijdens een controlebezoek afgelegd op 18 februari 2020 bleek dat op het perceel nog altijd puin lag, met grond en andere materialen. Er was sprake van opslag van ‘afvalstoffen’. Tevens was kennelijk sprake van transport en de opslag van ‘ongebroken puin’, grote opslag van diverse partijen grond waarvan niet melding was gemaakt overeenkomstig het Besluit Bodemkwaliteit, en er was sprake van mest buiten de mestopslag en komend vanuit de mestkelder. [10]
Tijdens een controle op 4 juni 2020 werd geconstateerd dat na het bezoek van 8 april 2020 bouw- en sloopafval was aangevoerd. Er was gele grond gestort en zwarte grond verdwenen. Er was paardenmest gestort, waarschijnlijk afkomstig uit de mestkelder. Gier was op de bodem gedumpt. De activiteiten waren in strijd met het bestemmingsplan. [11]
Op 19 juni 2020 werd opnieuw een controle uitgevoerd aan [adres 2] nadat een melding was ontvangen over een illegale sanering in Groenlo.
[medeverdachte] was aanwezig en verklaarde dat hij bezig was om het terrein te Groenlo op te ruimen. Desgevraagd antwoordde hij op de vraag waar het afval naartoe zou worden afgevoerd - : “
Bij mij thuis, op de locatie aan [adres 2] in Eibergen.”
Tijdens de controle werd gezien dat een bouwkeet was geplaatst achter deels gesloopte varkensschuur. Het bouw- en sloopafval dat op 4 juni 2020 was gezien, was samengevoegd. Naast de betonnen mestput was zand opgeslagen. Achter op het perceel bij de berg snoeihout waren pallets en bouw- en sloopafval verdwenen. Een bult mest was naar die berg verplaatst. [12]
Tijdens een controlebezoek op 29 juni 2020 bleek dat op het terrein nog steeds bedrijfsmatige activiteiten plaatsvonden; er werd bedrijfsmatig groenafval, bouw- en sloopafval en grond opgeslagen en aangevoerd. Dunne mest werd opgeslagen in de betonnen mestput. Het vullen of leeghalen van die put was niet meer mogelijk omdat langs de put was gegraven.
De Omgevingsdienst stelde vast dat het bouw- en sloopafval afgevoerd moest worden. Het groenafval mocht worden versnipperd als het schoon was. De opgeslagen grond diende te worden gekeurd; het gebroken puin moest worden afgevoerd en kon verwerkt worden. [13]
Tijdens een controlebezoek op 12 augustus 2020 bleken opnieuw partijen grond te zijn aangevoerd. Zwarte grond was gestort en ook achter op het perceel was middels een vrachtwagen grond gestort, tegen de al aanwezige grondopslag. Het bouw en sloopafval was op één grote bult gestort en voorts bleek dat de, achter op het perceel, opgeslagen bult groen-afval nog aanwezig was. [14]
Ook bij een controle op 14 september 2020 werd geconstateerd dat [adres 2] werd gebruikt als opslag voor grond, bouw- en sloopafval en groenafval. Er was opnieuw bouw - en sloopafval aangevoerd (oude roosters, betonplaten, gestorte betonnen vloerdelen) en er was wederom grond aangevoerd en gestort. [15]
Ook tijdens een bezoek op 6 april 2021 werd puin - en ander afval op het terrein aangetroffen. [16]
Gezien werd dat langs de schuur een hoeveelheid puin was opgeruimd; deze was elders op het terrein opgeslagen. Achter op het terrein was een hoeveelheid puin aangevoerd en gestort. De betonnen mestsilo was nog in gebruik; er was nieuwe mest ingepompt en de silo was zo vol gepompt dat het mestschuim en de mest over de randen van de silo in de bodem was gelopen. Op het terrein was weer een partij grond opgeslagen. Deze grond zou als deklaag worden toegepast. Achter deze partij grond lag nog een partij grond, waar geen kwaliteitsverklaring van was terwijl ook die grond op het terrein zou worden gebruikt.
De bedrijfsmatig ingezamelde en opgeslagen partij groenafval was verbrand. Verontreinigde as moest nog worden afgevoerd. Het terrein was op sommige plekken verontreinigd met puin, hout en andere materialen wat niet in de bodem hoort.
[medeverdachte] was bezig de bodem te reinigen door deze af te graven. Hetgeen afgegraven was, dumpte verdachte bij een verontreinigde bult puin. Dit, terwijl hij wist dat hij niets op die bult mocht storten.
De Omgevingsdienst stelde vast dat het terrein nog altijd als opslag van bouw en sloopafval werd gebruikt, dat bedrijfsmatig mest werd opgeslagen en dat geen sprake was van het schoon opleveren van het terrein.
Door aldus te handelen handelde het bedrijf in strijd met de algemene gebruiksbepaling, artikel 4, van het bestemmingsplan ‘Buitengebied, voorschriften en plankaart, gemeente Eibergen’ van 27 juni 1995:
Artikel 4:
Het is verboden de onbebouwde grond en/of de daarop aanwezige bebouwing te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met het in de bestemming bepaalde. Onder ‘verboden gebruik in verband met het in de bestemming bepaalde’ wordt in ieder geval verstaan: een gebruik van de onbebouwde grond als stort - en/of opslagplaats van grond, vuilnis, afvalstoffen en/of al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als opslag ten behoeve van het normale gebruik.’ [17]
Bovendien was sprake van handelingen zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning was verleend terwijl [medeverdachte] en [verdacht bedrijf] aan [adres 2] in Eibergen een inrichting in werking hadden waarbij afvalstoffen werden opgeslagen en bewerkt; er was sprake van ‘bedrijfsmatig ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
Het verrichten van activiteiten met afvalstoffen als hier aan de orde valt onder een categorie inrichtingen die nadelige gevolg voor het milieu kunnen veroorzaken; een en ander is vermeld onder categorie 28 van de Bijlage 1 onder C van het Besluit Omgevingsrecht/BOR.
Het bedrijf verrichtte handelingen als bedoeld onder categorie 28 lid 1 onder a en onder 2, b en c van Bijlage 1 van het Besluit Omgevingsrecht. Het uitzonderingsrecht (opgenomen onder 28.2 en 28.3) was niet van toepassing omdat het hoeveelheden betrof die ruimschoots liggen boven het maximum dat in de uitzonderingsgrond is bepaald.
Volgens artikel 28.6 zijn de Gedeputeerde Staten als bevoegd gezag om te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning indien er meer dan 50 m3 afvalstof wordt opgeslagen. Het bedrijf had in verband met de bedrijfsmatige activiteiten aan [adres 2] te Eibergen echter niet een omgevingsvergunning aangevraagd. [18]
Ten aanzien van parketnummer 84-341980-21, feit 4:
Op 14 februari 2020 is een bezoek gebracht aan de door [naam 1] (zie onder Inleiding en onder feit 1) genoemde locatie aan [adres 3] te Beltrum.
Op het perceel achter het woonhuis bij het maisveld werd een berg puin met betonnen stukken aangetroffen; een kiepwagen stortte de betonnen stukken op de berg.
Verdachte was als bestuurder van een gele graafmachine aan het werk en bezig met het breken en verwerken van puin. [19]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] liepen naar de linker-achterzijde van het perceel en zakten tot de enkels weg in de modder, vermengd met drijfmest. Rechts op het perceel waren mestputten. Tevens was sprake van een zelf gecreëerd mestbassin van zeven bij drie meter met randen van zand. Er waren geen bodem-beschermende maatregelen genomen. Op het maisveld, achter het perceel, lag drijfmest of daarop gelijkende vloeistof, dat (kennelijk) niet emissiearm was uitgereden. De (drijf-) mest mocht pas vanaf 16 februari 2020 - emissiearm - worden uitgereden. In de drijfmest op het maïsveld lagen stukken puin, onder meer piepschuim en stukken beton.
Ook elders op het perceel werd puin aangetroffen; een groot deel van het perceel was vervuild met bouw- en sloopafval. Hemelwater was met de drijfmest in contact gekomen. Op de bodem was percolatie opgetreden, hetgeen was te zien aan de kleur en geur van het water.
Rechts achter op het perceel stond een tractor met een giertank.
[medeverdachte] verklaarde tegenover de verbalisanten dat hij met die tank drijfmest had uitgereden. Hij verklaarde dat hij en niet de eigenaar van het perceel, [naam 3] , volledig verantwoordelijk was voor de overtredingen.
Deze [naam 3] , eigenaar van het perceel en tevens bewoner van het woonhuis aldaar, verklaarde tegenover de verbalisanten dat hij het bedrijf van [medeverdachte] had ingehuurd voor sloopwerkzaamheden; hij had daar zelf geen verstand van.
Verbalisanten hebben van de aangetroffen situatie foto ‘s gemaakt. [20]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij die dag puin, afkomstig van de sloop van een schuur aan [adres 3] te Beltrum, in een kieper heeft geladen en dat dat puin bij de bult puin had opgekiept. Een andere arbeider, [getuige 2] , had in opdracht van [medeverdachte] drie maal zeven kuub mest uitgereden, aldus [getuige 1] . [21]
[getuige 2] heeft als getuige verklaard dat hij op 14 februari 2020 mestputten heeft leeggehaald aan [adres 3] te Beltrum en die mest had uitgereden over het land. [22]
[naam 3] , als medeverdachte verhoord, heeft verklaard dat hij [medeverdachte] had gevraagd sloopwerkzaamheden uit te voeren. Verdachte was daar in week 4 of 5 mee begonnen. [naam 3] had tegen verdachte gezegd dat hij de mest, die was achtergebleven in de putten van de schuren, tijdelijk kon opslaan in de mestput van zijn buurman, en verdachte had gezegd daar rekening mee te zullen houden.
[naam 3] had geen toezicht op de werkzaamheden gehouden omdat hij door zijn ziekte slecht kon lopen. [naam 3] ging er vanuit dat verdachte voldoende kennis had ten aanzien van de werkzaamheden. [23]
[getuige 3] heeft als getuige verklaard dat hij op 14 februari 2020 als stagiair voor het bedrijf van verdachte had gewerkt op een locatie aan [adres 3] te Beltrum. [medeverdachte] had toen over alles de leiding, zo heeft [getuige 3] verklaard. [24]
Ten aanzien van parketnummer 84-001663-22:
Tijdens het locatiebezoek van de politie op 14 februari 2020 aan [adres 2] te Eibergen zag [verbalisant 1] voornoemd achter op het perceel ook een berg opslag van snoei - en groenafval.
De berg had een doorsnee van ongeveer vijftien meter en een hoogte van ongeveer zes meter en was opgebouwd uit een grote hoeveelheid stobben, coniferen, tuinplanten en ook een schuttingdeur. Achter de berg waren hooi- en/of strobalen, niet meer geschikt als diervoeding, gedumpt. [25]
Tijdens een controlebezoek op 6 april 2021 [adres 2] te Eibergen bleek dat de grote hoeveelheid groenafval, die bedrijfsmatig was ingezameld en op het terrein opgeslagen was geweest, was verbrand. De verontreinigde as zou nog worden afgevoerd maar volgens verdachte was de berg asresten nog te heet om dat te doen.’ [26] Op 26 juli 2021 is de locatie aan [adres 2] te Eibergen opnieuw bezocht. Op de plek - waar op 13 maart 2021 een berg afvalstoffen was verbrand - lag nu een berg asresten met een doorsnee van ongeveer tien meter. Er was ongeveer 118 meter2 aan asresten op de bodem achtergebleven. Van de situatie zijn luchtfoto’s gemaakt. [27]
[medeverdachte] heeft over de verbranding verklaard dat hij erbij was, op 13 maart 2021, toen de stapel werd aangestoken. Hij had melding van die verbranding gemaakt. [28]
Onderzoek heeft uitgewezen dat de eigenaar van het bedrijf, [medeverdachte] , bij de gemeente Berkelland melding had gedaan van het verbranden van snoeihout en dat de gemeente daarvoor per e-mail op 12 mart 2021 toestemming had verleend, voor de verbranding op 13 maart 2021.
In het e-mailbericht heeft de gemeente vermeld dat hij een uur voordat hij zou gaan stoken op de website van de Veiligheidsregio Noord- en oost Gelderland diende te kijken. Aan verdachte was geen vergunning of ontheffing afgegeven om ander hout dan snoeihout te verbranden. [29]
Uit het onderzoek is voorts gebleken dat op 13 maart 2021 een grote hoeveelheid (groen-) afval is verbrand, bestaande uit snoeihout, maar ook takken en boomstammen met meer dan 25 cm doorsnede, evenals stobben en houten balen. Het ging om een bedrijfsmatige activiteit en het betrof organisch afval van meer dan 10 m3. [30]
Tijdens verbranding is de brandweer ter plaatse gegaan. De brandstapel had een afmeting van 20 bij 20 meter en was ongeveer 4 meter hoog; het ging om een brandstapel van ongeveer 1600 kubieke meter. De brandweerlieden troffen in de brandstapel twee zwarte 25 liter jerrycans aan.
Op de verbranding was het ‘Besluit van het College van Burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland houdende regels omtrent paasvuren en het verbranden van snoeihout (Nadere regels paasvuren en verbranden snoeihout 2020)’ van toepassing.
Het loonbedrijf had de volgende voorwaarden / bepalingen van dit Besluit overtreden:
Artikel l onder a:
Snoeihout: alle takken en bladeren die van bomen en struiken worden gehaald in het kader van duurzaam onderhoud en takken en bladeren die overblijven na het rooien van bomen en struiken. Stammen en takken met een doorsnede van meer dan 25 cm, stobben en stronken vallen niet onder het begrip “snoeihout’.
Artikel 3.3 Het te verbranden hout is uitwendig droog.
artikel 3.6:Het verbranden is niet toegestaan bij een windsnelheid van meer dan vier Beaufort (maximaal 6 meter per seconde)
artikel 3.11:De brandstapel mag niet met behulp van brandbare vloeistoffen zoals benzine,
petroleum of(afgewerkte) olie worden aangestoken.
De ontstoken brandstapel bestond echter voor een groot deel uit stammen, stobben en takken dikker als 25 cm. Het regende op 13 maart 2021 vrij regelmatig; ook de dagen ervoor had het flink geregend. Het hout was dermate nat, dat een forse rookontwikkeling het gevolg was. De windsnelheid was 9 meter per seconde (wat gelijk staat aan een windkracht van 5 Beaufort). [31]
Daderschap van de rechtspersoon:
De door en in opdracht van verdachte ( [medeverdachte] ) verrichte werkzaamheden behoorden tot de activiteiten in het kader van de normale bedrijfsvoering van het bedrijf/ de vennootschap onder firma [verdacht bedrijf] en waren dienstig aan het bedrijf.
De rechtbank acht ten aanzien van de toerekening aan de rechtspersoon voorts van belang hetgeen [medeverdachte] tijdens zijn verhoor en ter terechtzitting heeft verklaard over zijn (leidinggevende) positie en zijn werkzaamheden van verdachte voor [verdacht bedrijf] . De rechtbank is van oordeel dat het [medeverdachte] zelf was die besliste wanneer en op welke wijze de bedrijfsmatige werkzaamheden - binnen welke context het ten laste gelegde handelen is begaan - zouden worden uitgevoerd en dit blijkens de inhoud van de bewijsmiddelen bovendien voor een belangrijk deel ook zelf heeft uitgevoerd.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat het bedrijf ten aanzien van de feiten strafbaar heeft gehandeld.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
zij op tijdstippen in de periode van 14 februari 2020 tot en met 6 april 2021 te Eibergen, in de gemeente Berkelland, opzettelijk, terwijl zij, verdachte, op en/of in de bodem handelingen als bedoeld in artikel 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming heeft verricht op het perceel aan [adres 2] , te weten
 het opslaan van meer partijen met mest vermengd slib op en in de onbeschermde bodem, en
 het opslaan van (steekvaste) mest (rechtstreeks) op de onbeschermde bodem, en
 het opslaan van (drijf)mest in een mestkelder/mestsilo, uit de bovenzijde waarvan een deel van de (drijf-) mest is gelopen over/op/in de onbeschermde bodem,
ten gevolge waarvan mest en met mest verontreinigd water en (een) percolaatplas(sen) in of op de onbeschermde bodem geraakten of konden geraken, en terwijl zij, verdachte, wist dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast,
niet aan haar verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen dan wel, terwijl die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken;
2
zij op tijdstip(pen) in de periode van 30 april 2017 tot en met 6 april 2021 te Eibergen, in de gemeente Berkelland, zonder een daartoe verleende omgevingsvergunning, al dan niet opzettelijk, een project heeft uitgevoerd dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het gebruik van grond(en) in strijd met de regels van het bestemmingsplan Buitengebied d.d. 27 juni 1995 van de gemeente Eibergen,
immers heeft zij toen aldaar in strijd met artikel 4 van voornoemd bestemmingsplan het perceel gelegen aan of nabij [adres 2] (kadastraal bekend als [nummer] ) gebruikt als stort – en opslagplaats van afvalstoffen en
al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en/of materialen, bestaande uit (onder meer)
 ( (gebroken) puin en (bak)stenen en beton(afval) en cementen vloerdelen, en
 ( groen- en tuinafval (stobben en coniferen en (tuin)planten) en een schuttingdeur, en
 ( meer partijen grond, en
 ( hooi – en strobalen, welke niet meer geschikt waren als diervoeding;
3
zij op tijdstippen in de periode van 14 februari 2020 tot en met 6 april 2021 te Eibergen, in de gemeente Berkelland, zonder een daartoe verleende omgevingsvergunning, opzettelijk,
een project heeft uitgevoerd dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het in werking hebben van een inrichting, immers heeft zij toen aldaar op het perceel gelegen aan of nabij [adres 2] (kadastraal bekend als [nummer] ), (bedrijfs-) afvalstoffen, bestaande uit (onder meer)
 ( (gebroken) puin en (bak)stenen en beton(afval) en cementen vloerdelen, en
 ( groen - en/of tuinafval (stobben en coniferen en (tuin)planten), en
 ( partijen grond,
heeft opgeslagen en/of vernietigd en gestort,
zijnde genoemde inrichting een inrichting, als bedoeld in Onderdeel C, categorie 28.10 van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht.
4
zij op 14 februari 2020 te Beltrum, in de gemeente Berkelland, opzettelijk,
terwijl zij op en/of in de bodem handelingen als bedoeld in artikel 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming heeft verricht op het perceel aan of nabij [adres 3] , te weten
 het opslaan van mest in een door haar gecreëerd mestbassin met randen van zand en zonder bodem-beschermende maatregelen, en
 het niet emissiearm in en/of op de bodem brengen van (drijf)mest, en
 het brengen van puin en/of bouw- en sloopafval op de bodem,
ten gevolge waarvan mest en met mest verontreinigd (hemel)water en puin en bouw - en sloopafval in of op de onbeschermde bodem geraakten of konden geraken,
zulks terwijl zij wist dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast,
niet aan haar verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen dan wel, terwijl die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken.
Parketnummer 84.001663.22:
zij op 13 maart 2021, te Eibergen, gemeente Berkelland, opzettelijk,
bedrijfsmatig handelingen met betrekking tot afvalstoffen heeft verricht, terwijl daardoor, naar zij wist dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan, immers heeft zij afvalstoffen, te weten snoeihout en/of takken en boomstammen (van meer dan 25 cm doorsnede) en stobben en/of houten balken en twee jerrycans, tot ontbranding gebracht en de asresten laten liggen waardoor voornoemde afvalstoffen in/op de onbeschermde bodem zijn gekomen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde onder 84-341980-21 is strafbaar gesteld in de artikelen 13 van de Wet bodembescherming, 2.1 lid 1 aanhef en onder c en e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en - ten aanzien van parketnummer 84-001663-22 - artikel 10.1 lid 3 van de Wet milieubeheer.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Parketnummer 84-341980-21:
feit 1 en 4
Telkens het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 Wet bodembescherming, opzettelijk begaan, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
feit 2:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1 lid 1 aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
feit 3:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1 lid 1 aanhef en onder e Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
Parketnummer 84-001663-22:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 10.1 lid 3 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, begaan door een rechtspersoon.

6.De strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van het feit
onder 84-001663-22heeft de raadsman verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, wegens verontschuldigbare rechtsdwaling.
De vertegenwoordiger van verdachte, [medeverdachte] , heeft overeenkomstig de regelgeving gemeld dat hij snoeiafval wilde verbranden en daarvoor ook toestemming gekregen.
Weliswaar was sprake van bijbehorende regels/ voorwaarden maar [medeverdachte] is niet handig met computers; hij kende daarom de exacte regels niet en hij was in de veronderstelling dat de verleende toestemming voldoende was.
De rechtbank overweegt als volgt. Binnen het economisch strafrecht - als hier aan de orde - geldt ten aanzien van de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte het leerstuk van het ‘kleurloos opzet’. Dit betekent in het kader van de beoordeling van ‘het opzet’ van een verdachte - kort weergegeven - dat het ten laste gelegde handelen willens en wetens dan wel welbewust moet zijn verricht terwijl daarbij
nietis vereist dat dat opzet mede was gericht op het niet naleven van één of meer wettelijke verplichting(en).
De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat uit het dossier blijkt dat [medeverdachte] , als mede-eigenaar van de V.O.F, heeft nagelaten om zich - bijvoorbeeld met assistentie van zijn echtgenote, die volgens zijn verklaring ter zitting per computer bij de gemeente het voornemen tot verbranding van het groen- en tuinafval had gemeld - ervan te vergewissen onder welke voorwaarden het hem was toegestaan om de stapel/ berg groen - en tuinafval te doen ontbranden; hij heeft in dit opzicht geen actie ondernomen en heeft met name de aanwijzingen om zich onmiddellijk voorafgaande aan het in brand steken van dat afval niet opgevolgd.
Gelet hierop dient in de onderhavige zaak het beroep op de aanwezigheid van een ‘verontschuldigbare rechtsdwaling’ te worden verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van alle ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een geldboete van € 30.000,00 waarvan € 15.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte in geval van een veroordeling niet meer op te leggen dan een geheel voorwaardelijke geldboete van bijvoorbeeld € 15.000,00, als een waarschuwing om nu niet meer in herhaling te vervallen.
Daarbij heeft de raadsman gewezen op het feit dat weliswaar sprake is van enige strafrechtelijke documentatie maar die feiten uit het verleden niet heel ernstig waren en bovendien alweer tamelijk oud.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Het bedrijf [verdacht bedrijf] heeft zich in een langdurige periode en meerdere malen opzettelijk schuldig gemaakt aan overtredingen van wettelijke bepalingen/ regels van belang in het kader van de ruimtelijke ordening en het milieu, waaronder overtreding van bepalingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en van de Wet op de Bodenbescherming.
De vennootschap heeft voorts gehandeld in strijd met bepalingen in het geldende bestemmingsplan en een inrichting in werking gehad zonder te beschikken over een omgevingsvergunning voor de betreffende locatie.
Genoemde wetten en regels zijn van essentieel belang in het kader van de ordening van de schaarse ruimte en een gezond en schoon milieu en leefklimaat.
Het bedrijf heeft er door zijn handelen - dat getuigt van een ernstige mate aan slordigheid en onverschilligheid - blijk van gegeven genoemde wettelijke regels, van toepassing in het kader van zijn bedrijfsmatige werkzaamheden, te veronachtzamen.
Het bedrijf is vele malen bezocht door de politie en door controleurs van de Omgevingsdienst Achterhoek en er daarbij telkens op gewezen dat maatregelen getroffen dienden te worden om de situatie op het terrein te verbeteren/ herstellen. Desalniettemin is op dat vlak geen dan wel volstrekt onvoldoende actie ondernomen.
De rechtbank acht het handelen dan ook ernstig.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met een verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie gedateerd 19 januari 2022 waaruit blijkt dat het bedrijf in het verleden vaker onherroepelijk is veroordeeld ter zake van milieudelicten.
De rechtbank komt, alles afwegende, tot oplegging van een straf overeenkomstig de door de officier van justitie gevorderde eis.
Die straf acht de rechtbank, alles in aanmerking genomen, passend.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 51, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a, 2, 6 Wet op de Economische delicten.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder parketnummer 84.341980.21 onder 1, 2, 3 en 4 en het onder parketnummer 84-001663-22 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer: 84.341980.21:
feit 1 en 4
Telkens het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 Wet bodembescherming, opzettelijk begaan, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
feit 2:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1 lid 1 aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
feit 3:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1 lid 1 aanhef en onder e Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
Parketnummer 84-001663-22:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 10.1 lid 3 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 30.000,00 (zegge: dertigduizend euro);
- bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot €
15.000,00 (zegge: vijftienduizend euroniet zal worden ten uitvoer gelegd,
tenzijde rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte:
zich voor het einde van de
proeftijdvan
drie jaarniet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Manuel, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en mr. C.A. de Beaufort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2022.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , brigadier bij politie eenheid Oost-Nederland, van 24 februari 2020, dossierpagina 10 – 12, in het bijzonder pag. 10 derde alinea en onderaan, pag. 11 bovenaan.
2.Een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] voornoemd van 29 juli 2021, PL0600-2021112934-7, met als bijlage en fotomap met vier luchtfoto’s.
3.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2020071074. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , brigadier bij politie eenheid Oost-Nederland, van 24 februari 2020, dossierpagina 10 – 12, in het bijzonder pag. 11 eerste, tweede, derde alinea.
5.Pag. 11, halverwege.
6.Bijlagen bij het proces-verbaal van [verbalisant 1] van 24 februari 2020: een fotomap (v.a. pag. 13) met foto’s 1 en 2, 3 en 4 (pag. 14 – 17: berg puin), 5 – 8: foto’s mestkelder en overgelopen drijfmest op bodem; foto 9 —15: gestort grond – en/of tuinafval met hek, foto 16 – 20: pergolaat-achtige plassen met slibachtige substantie en algengroei, foto 20 pag. 35: foto’s van mest, en hooi – en stroafval; foto 22: aangetroffen steekvaste mest; pag. 46 – 53: luchtfoto’s genomen in de periode vanaf 30 april 2017 - 2019.
7.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] voornoemd, pag. 12 en Uittreksel KvK, [verdacht bedrijf] , pag. 189.
8.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] voornoemd, PL0600-2020071074-10, van 29 juli 2021, met als bijlagen het bestemmingsplan en de bijbehorende voorschriften.
9.Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] voornoemd, m.b.t. wijziging bestemming locatie [adres 2] te Eibergen, pag. 63 - 67.
10.Constateringsrapport Omgevingsdienst m.b.t. 18 februari 2020, pag. 70 e.v., met als bijlagen foto’s van de aangetroffen situatie: pag. 73 puin met grond, pag. 74 ongebroken puin, pag. 77-78 opslag partijen grond.
11.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] voornoemd van 16 september 2021, met als bijlagen: meerdere constateringsrapportages van de Omgevingsdienst Achterhoek en opnamen.
12.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] voornoemd van 16 september 2021, met als bijlagen: meerdere constateringsrapportages van de Omgevingsdienst Achterhoek, o.a. van 4 juni 2020, 19 juni 2020, 29 juni 2020, en 12 augustus 2020.
13.Constateringsrapport Omgevingsdienst Achterhoek 6 juli 2020 m.b.t. controlebezoeken afgelegd op 8 april 2020, 4 juni 2020, 29 juni 2020, pag. 87 – 89.
14.Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 16 september 2021, met als bijlagen constateringsrapportages van de Omgevingsdienst Achterhoek, o.a. van 4 juni 2020, 19 juni 2020, 29 juni 2020, en 12 augustus 2020.
15.Constateringsrapport Omgevingsdienst Achterhoek 18 september 2020, [naam 4] , medewerker Handhaving, n.a.v. een controlebezoek [adres 2] te Eibergen 14 september 2020 (pag. 107 e.v.; zie ook Divos pag. 56 en fotomap pag. 58 e.v.).
16.Het aanvullend proces-dossier van 12 april 2021 van verbalisant [verbalisant 3] , met als bijlage o.a. o.a. Constateringsrapport Omgevingsdienst Achterhoek opgemaakt door [naam 4] , medewerking Handhaving, m.b.t. controlebezoek op 6 april 2021, Divos pag. 82/83 met als bijlage: fotorapportage, Divos pag. 85 e.v.
17.Het aanvullend proces-verbaal verbalisant [verbalisant 1] van 29 juli 2021 met informatie met betrekking tot het geldende bestemmingsplan en nadere beschrijving van de inrichting.
18.Het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 24 september 2021, en het aanvullende proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] voornoemd van 24 mei 2022.
19.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , d.d. 17 feb. 2020, pag. 125 – 128 met als bijlage fotobladen, pag. 133 – 156.
20.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , d.d. 17 feb. 2020, pag. 126 – 128, met als bijlage fotobladen, pag. 129 – 133 (foto’s gemaakt door het droneteam politie Oost-Nederland; pag. 133- 156: foto’s gemaakt door verbalisant [verbalisant 2] en gemaakt op 14 februari 2020, [adres 3] te Beltrum.
21.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 15 maart 2020, pag. 170 - 171.
22.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 7 maart 2020, pag. 175.
23.Het proces-verbaal van verhoor van (mede-) verdachte [naam 3] , pag. 161 e.v., in het bijzonder pag. 162, halverwege en onderaan, o.a. over sloopwerkzaamheden.
24.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 3] , van 13 maart 2020, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] , pag. 165 – 166.
25.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , brigadier bij politie eenheid Oost-Nederland, van 24 februari 2020, dossierpagina 10 – 12, in het bijzonder pag. 11 eerste, tweede, derde alinea.
26.Het - niet doorgenummerde - proces-dossier van 12 april 2021, m.b.t. een controle op 6 april 2021, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] .
27.Een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] voornoemd van 29 juli 2021, PL0600-2021112934-7, met als bijlage en fotomap met vier luchtfoto’s.
28.Proces-verbaal van verhoor van verdachte van 12 april 2021.
29.Aanvullend proces-verbaal i.v.m. verzoek OM, verbalisant [verbalisant 3] , van 25 mei 2022.
30.Het aanvullend proces-verbaal verkort, Milieu, verbalisant [verbalisant 3] , van 12 april 2021.
31.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] van 14 maart 2021, PL0600-2021112934-2.