ECLI:NL:RBOVE:2022:1751

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
9861167 \ CV EXPL 22-1037
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning na beëindiging van de relatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 13 juni 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en gedaagde, die samenwoonden in een huurwoning. Eiseres heeft de woning verlaten na een conflict, terwijl gedaagde in de woning is gebleven. Eiseres vordert dat gedaagde de woning binnen drie dagen verlaat, omdat zij terug wil keren naar de woning met hun dochter. Gedaagde erkent dat hij zonder recht of titel in de woning verblijft, maar verzoekt om een termijn van zes weken om de woning te verlaten.

De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de woning moet verlaten. Dit is gebaseerd op het feit dat gedaagde al sinds het vertrek van eiseres op de hoogte was dat hij de woning zou moeten verlaten en dat hij voldoende tijd heeft gehad om vervangende woonruimte te zoeken. Daarnaast wordt gedaagde verboden om de woning zonder toestemming van eiseres opnieuw te betreden, met een dwangsom van € 500 per overtreding. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar gedaan en de voorzieningenrechter heeft de vordering van eiseres grotendeels toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9861167 \ CV EXPL 22-1037
Vonnis in kort geding van 13 juni 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende op een geheim adres,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
bijgestaan door mr. M.L. Wijlens,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
bijgestaan door mr. E.G. Blankestijn.

1.De beslissing in het kort

1.1.
Partijen hebben samengewoond in de door [eiseres] gehuurde woning in [woonplaats] .
Nadat tussen hen iets is voorgevallen, heeft [eiseres] de woning samen met hun dochter verlaten. Op dit moment verblijven [eiseres] en hun dochter elders en verblijft [gedaagde] in de woning. [eiseres] wenst terug te keren naar de woning en vordert in deze procedure dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de woning te verlaten.
1.2.
[gedaagde] heeft erkend dat alleen [eiseres] huurder van de woning is en dat hij de woning zal moeten verlaten. Hij heeft verzocht om hem daarvoor een termijn van zes weken te gunnen, in plaats van de gevorderde drie dagen.
De voorzieningenrechter veroordeelt [gedaagde] om de woning binnen zeven dagen te verlaten, nu hij al sinds het vertrek van [eiseres] wist dat hij de woning op enig moment zou moeten verlaten en hij gedurende de looptijd van deze procedure ook de tijd heeft (gehad) om te zoeken naar vervangende woonruimte.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 20 mei 2022,
- de mondelinge behandeling, gehouden op 30 mei 2022.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten
3.1.
[eiseres] huurt sinds 1 augustus 2020 de zelfstandige woonruimte aan [het adres] te [woonplaats] .
3.2.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben samen een minderjarige dochter. Partijen hebben vanaf het moment dat [gedaagde] in januari 2021 is aangekomen in Nederland samengewoond in de door [eiseres] gehuurde woning.
3.3.
In april 2022 heeft [eiseres] , nadat tussen partijen iets is voorgevallen, samen met hun dochter de woning verlaten. Sindsdien verblijft [gedaagde] alleen in de woning.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [gedaagde] veroordeelt om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de woning met medeneming van zijn eigendommen te verlaten, de woning ter vrije beschikking aan [eiseres] te stellen en te laten, onder afgifte van de sleutels aan [eiseres] ;
II. [gedaagde] verbiedt het gehuurde zonder uitdrukkelijke toestemming van [eiseres] opnieuw te betreden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per keer dat [gedaagde] de woning betreedt, met een maximum van € 5.000,--;
III. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure.
4.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] zonder recht of titel in haar woning verblijft, nu het huurrecht enkel en alleen aan haar toekomt. Zij voert in dat verband aan dat zij nu tijdelijk bij haar ouders woont, maar dat het in het belang van hun dochter is dat zij kunnen terugkeren naar het gehuurde. [eiseres] wijst erop dat de woning inclusief de inboedel van [eiseres] is, dat [eiseres] ook nog steeds de huurpenningen en andere vaste lasten voldoet en dat de verhuurder haar (naar aanleiding van een ontstane lekkage) ook heeft laten weten dat zij verantwoordelijk is voor de woning.
4.3.
[gedaagde] erkent dat hij zonder recht of titel in de woning verblijft en voert verweer tegen de gevorderde termijn waarbinnen hij de woning zal moeten verlaten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering en is bovendien niet bestreden door [gedaagde] .
5.2.
[eiseres] vordert in deze procedure dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de door haar gehuurde woning te verlaten.
Vooropgesteld wordt dat voor toewijzing van een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening alleen dan reden is, als op grond van de thans gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk is dat in een bodemprocedure de beslissing gelijkluidend zal zijn.
5.3.
Mr. Blankestijn heeft namens [gedaagde] ter zitting erkend dat het huurrecht van de woning bij [eiseres] ligt en dat [gedaagde] de woning zal moeten verlaten.
Het is, gezien het voorgaande, naar het oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk dat de vordering in een eventuele bodemprocedure zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal [gedaagde] dan ook veroordelen om de woning te verlaten.
5.4.
Mr. Blankestijn heeft namens [gedaagde] verzocht om een ontruimingstermijn van zes weken in plaats van de gevorderde drie dagen. Hij voert in dat verband aan dat [gedaagde] geen familieleden heeft in Nederland en dat het, gelet op zijn korte verblijf in Nederland, niet waarschijnlijk is dat hij een grote vrienden- en/of kennissenkring heeft, zodat hij - in tegenstelling tot [eiseres] - geen plek heeft om naartoe te gaan.
[eiseres] heeft zich verzet tegen een langere ontruimingstermijn. Volgens haar is [gedaagde] zich er al geruime tijd van bewust dat hij de woning moet verlaten en heeft hij ook meermalen toegezegd daartoe te zullen overgaan. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] weliswaar geen familie in Nederland, maar wel voldoende kennissen waarbij hij zal kunnen verblijven.
Verder voert zij aan dat zij al die tijd de huur is blijven betalen en dat er onlangs wateroverlast is ontstaan in de woning voor de afwikkeling waarvan zij ten opzichte van de verhuurder verantwoordelijk is. Ook ontvangt zij, zolang [gedaagde] staat ingeschreven op haar adres, geen toeslagen. Tot slot is het volgens [eiseres] in het belang van hun dochter om terug te keren naar de woning, nu het verblijf bij haar ouders slechts een tijdelijke oplossing is en hun dochter er belang bij heeft om in haar eigen vertrouwde omgeving met haar eigen spullen te zijn.
5.5.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Vanaf het moment dat [eiseres] de woning op 22 april 2022 heeft verlaten had [gedaagde] er rekening mee kunnen en moeten houden dat hij de woning op enig moment zou moeten verlaten. [eiseres] heeft onbestreden gesteld dat [gedaagde] haar sindsdien meerdere malen heeft toegezegd dat hij de woning zou verlaten, maar dat hij aan deze toezeggingen geen gehoor heeft gegeven. Dat [gedaagde] wist dat hij de woning zou moeten verlaten, staat aldus vast.
Mr. Blankestijn heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij [gedaagde] daarop ook heeft gewezen. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat de vonnistermijn van twee weken vanaf de datum van de zitting ook meetelt, zodat [gedaagde] ook gedurende deze termijn al op zoek had kunnen en moeten gaan naar een andere woning. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter [gedaagde] veroordelen om de woning binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis te verlaten.
5.6.
[eiseres] heeft verder gevorderd dat het [gedaagde] wordt verboden om de woning zonder uitdrukkelijke toestemming van [eiseres] opnieuw te betreden. Nu [gedaagde] hiertegen geen verweer heeft gevoerd en gelet op de verstoorde verhouding tussen partijen zal de voorzieningenrechter deze vordering, inclusief de gevorderde dwangsom, toewijzen.
5.7.
Anders dan van de zijde van [eiseres] is betoogd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om van de in situaties als de onderhavige gebruikelijke compensatie van de proceskosten af te wijken, zodat iedere partij de eigen proceskosten zal moeten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om
binnen zeven dagen na betekening van dit vonnisde woning aan [het adres] te [woonplaats] , met medeneming van zijn eigendommen, te verlaten en deze ter vrije beschikking aan [eiseres] te stellen en te laten, onder afgifte van de sleutels aan [eiseres] ,
6.2.
verbiedt [gedaagde] om de woning, zonder uitdrukkelijke toestemming van [eiseres] , opnieuw te betreden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per keer dat hij de woning (opnieuw) betreedt, met een maximum van € 5.000,--,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Smit, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2022. (ms)