ECLI:NL:RBOVE:2022:1735

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
9529801 \ CV EXPL 21-4609
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussen partijen geschil over hoogte beukenhaag bij beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, is er een geschil ontstaan tussen de verhuurder [A] en de huurders [X] over de hoogte van een beukenhaag aan het einde van de huurovereenkomst. De verhuurder stelt dat de haag niet tot de vereiste hoogte van 2 meter is teruggebracht, wat leidt tot extra kosten voor het snoeien. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 29 maart 2022 de verhuurder opgedragen bewijs te leveren dat de haag niet aan de eisen voldeed.

[A] heeft foto’s en een verklaring van zijn schoonzoon overgelegd, maar de kantonrechter oordeelt dat deze onvoldoende zijn om te bewijzen dat de haag niet op de juiste hoogte was. De foto’s bieden geen duidelijke indicatie van de hoogte en de verklaring van de schoonzoon is te vaag om als bewijs te dienen. De kantonrechter concludeert dat [A] niet heeft aangetoond dat de haag niet tot 2 meter was teruggebracht, waardoor er geen grondslag is voor het verhalen van de snoeikosten op [X].

Daarnaast heeft de kantonrechter in het tussenvonnis al geoordeeld dat er geen basis is voor het vorderen van kosten voor het snoeien van fruitbomen. De vordering van [A] wordt afgewezen en hij wordt in de proceskosten veroordeeld. In reconventie worden de vorderingen van [X] eveneens afgewezen, en [X] wordt veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [A]. Het vonnis is uitgesproken door mr. F. Koster op 14 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9529801 \ CV EXPL 21-4609
Vonnis van 14 juni 2022
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen [A] ,
rolgemachtigde: De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V.
tegen

1.[X] ,

2.
[Y],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie,
hierna gezamenlijk en in mannelijk enkelvoud te noemen [X] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 maart 2022;
- de akte van uitlating van 5 april 2022 van [A] , met 4 producties;
- de antwoordakte van 19 april 2022 van [X] , met 3 bijlagen.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
In het tussenvonnis van 29 maart 2022 heeft de kantonrechter overwogen dat tussen partijen geschil bestaat over de vraag of [X] aan het vonnis van 29 september 2020 van de Overlegrechter heeft voldaan door de beukenhaag tot een hoogte van 2 meter terug te snoeien. [A] is daarom opgedragen te bewijzen dat [X] de beukenhaag ten tijde van het einde van de huurovereenkomst niet had teruggebracht tot een hoogte van 2 meter.
2.2.
[A] heeft in zijn akte van 5 april 2022 foto’s van de haag overgelegd die de hovenier heeft gemaakt nadat [X] het gehuurde had opgeleverd. Daarnaast heeft [A] een verklaring van zijn schoonzoon overgelegd met foto’s van de heg na het snoeien door zijn schoonzoon.
2.3.
De kantonrechter constateert dat [A] niet is geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs dat [X] de beukenhaag ten tijde van het einde van de huurovereenkomst niet had teruggebracht tot een hoogte van 2 meter. Aan de hand van de door [A] overgelegde foto’s is niet vast te stellen hoe hoog de haag ten tijde van het einde van de huurovereenkomst is geweest. Op de als productie 1 overgelegde foto’s valt in het geheel niet te zien om welke hoogte het gaat. De schoonzoon van [A] geeft in zijn als productie 3 overgelegde verklaring aan dat het maken van een inschatting van de hoogte van de haag lastig is. Hij “denkt” dat de haag bij het einde van de huurovereenkomst gemiddeld tussen de 2,20 en 2,60 hoog was, met uitschieters naar beneden en naar boven. Maar gemeten heeft hij het kennelijk niet. Dat is onvoldoende om met enige mate van zekerheid vast te kunnen stellen dat de haag niet tot 2 meter - althans 2 meter met de door de Overlegrechter toegestane marge - was teruggebracht. Ook de foto waarop de schoonzoon van [A] aangeeft lijnen te hebben getrokken, is onvoldoende duidelijk. De lijnen zijn niet te zien. Niet vast te stellen is hoe hoog de haag bij het einde van de huurovereenkomst was. Voor zover de kantonrechter op de foto’s van productie 3 de bovenkant van de haag kan onderscheiden, acht hij het – geschat op basis van de hoogte van de tafel van 70 cm hoogte – niet uitgesloten dat die haag een hoogte heeft van 200 à 210 cm. De als productie 4 overgelegde foto’s van Google zeggen niets over de hoogte van de haag bij het einde van de huurovereenkomst. [A] heeft dan ook al met al onvoldoende aangetoond dat de haag bij het einde van de huurovereenkomst niet tot 2 meter hoogte was teruggebracht. Dat betekent dat er geen grondslag is om [X] de kosten te laten betalen die [A] daardoor gemaakt zou hebben.
2.4.
In het tussenvonnis van 29 maart 2022 heeft de kantonrechter al overwogen dat hij geen grondslag ziet voor het vorderen van de kosten van het snoeien van de fruitbomen.
De vordering van [A] tot betaling van de kosten die hij heeft moeten maken om de werkzaamheden aan de haag en de fruitbomen uit te voeren, zal dan ook worden afgewezen.
2.5.
[A] wordt in de procedure in conventie in het ongelijk gesteld. Hij moet daarom de proceskosten aan de zijde van [X] betalen. Deze worden begroot op nihil, omdat [X] zonder professioneel gemachtigde procedeert en omdat in het tussenvonnis van 29 maart 2022 is beslist dat de overige kosten die [X] heeft opgevoerd niet voor vergoeding in aanmerking komen.
in reconventie
2.6.
In het tussenvonnis van 29 maart 2022 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vorderingen van [X] in reconventie zullen worden afgewezen. [X] wordt dus in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten aan de zijde van [A] betalen. Deze worden tot op heden begroot op € 93,50 aan salaris voor de gemachtigde van [A] (0,5 punt van het liquidatietarief van € 187,00, voor de conclusie van antwoord in reconventie).

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
3.1.
wijst de vordering van [A] af;
3.2.
veroordeelt [A] in de proceskosten in conventie, aan de zijde van [X] begroot op nihil;
in reconventie
3.3.
wijst de vorderingen van [X] af;
3.4.
veroordeelt [X] in de proceskosten in reconventie, aan de zijde van [A] begroot op € 93,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2022. (SB)