ECLI:NL:RBOVE:2022:1708

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
ak_20_2232
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot intrekking van vergunning op grond van de Wet natuurbescherming voor project waterschap Vechtstromen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot intrekking van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) die was verleend aan het waterschap Vechtstromen. Eisers, wonende te [woonplaats], hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel, dat hun verzoek om intrekking van de vergunning heeft afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning op 16 oktober 2019 was verleend voor de voortzetting, wijziging en uitbreiding van het project Archem - Eerder hooilanden. Eisers hebben aangevoerd dat de vergunning op onjuiste gegevens is verleend en dat het waterschap niet correct heeft gehandeld bij de aanvraag.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat er geen aanknopingspunten zijn gevonden voor de stelling dat de gegevens op grond waarvan de vergunning is verleend onjuist of onvolledig waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vergunning niet van rechtswege is vervallen en dat de afwijzing van het intrekkingsverzoek door verweerder terecht was. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en de relevante wetgeving, en heeft geconcludeerd dat de situatie zoals bedoeld in artikel 5.4 van de Wnb zich niet voordeed. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2232

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eisers] , wonende te [woonplaats] , eisers,

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
waterschap Vechtstromen, gevestigd te Almelo.

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers, om de vergunning die op 16 oktober 2019 op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) aan waterschap Vechtstromen (hierna: het waterschap) is verleend in te trekken, afgewezen.
Bij besluit van 1 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
Het beroep is, samen met de beroepen met zaaknummer AWB 19/1384 en AWB 20/326,
op 11 maart 2021 ter zitting behandeld. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordigers verweerder] . Namens het waterschap hebben [vertegenwoordigers waterschap] via beeldverbinding aan de zitting deelgenomen.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft op 28 april 2021 uitspraak gedaan op de beroepen met zaaknummer AWB 19/1384 en AWB 20/326.
Op 12 april 2021 heeft de rechtbank het onderzoek in de onderhavige zaak heropend en de behandeling aangehouden totdat de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (STAB) advies heeft uitgebracht over de beroepen met zaaknummer AWB 19/2238 en AWB 19/2361.
Op 27 juli 2021 heeft de STAB in die zaken advies uitgebracht.
Bij brieven van 16 juni 2021, 15 september 2021, 30 november 2021 en 30 maart 2022 hebben eisers aanvullende beroepschriften ingediend.
Het beroep is op 12 april 2022 opnieuw ter zitting behandeld. Namens eisers was
[eiser] aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordigers verweerder]
. Namens het waterschap zijn [vertegenwoordigers waterschap] verschenen.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Voor de voorgeschiedenis van dit geschil verwijst de rechtbank naar de uitspraak op de beroepen met zaaknummer AWB 19/2238 en AWB 19/2361. Voor de beoordeling van dit geschil is hier voornamelijk relevant dat verweerder bij besluit van 16 oktober 2019 aan het waterschap een vergunning op grond van de Wnb heeft verleend voor de voortzetting/ wijziging/uitbreiding van het project Archem - Eerder hooilanden. Tegen dit besluit zijn de beroepen met zaaknummer AWB 19/2238 en AWB 19/2361 gericht.
2. Op 12, 13 en 16 december 2019 hebben eisers aan verweerder zowel per e-mail als per brief gevraagd om de Wnb-vergunning van 16 oktober 2019 in te trekken, omdat het waterschap het formulier waarmee deze vergunning is aangevraagd onjuist heeft ingevuld. Het waterschap heeft in de aanvraag voor de Wnb-vergunning namelijk ten onrechte niet vermeld dat het gaat om een nieuw project dat stikstofemissie veroorzaakt. Van voortzetting/ wijziging/uitbreiding van het project Archem - Eerder hooilanden kan volgens eisers geen sprake zijn, omdat de eerdere vergunning die voor dat project is verleend op 31 december 2013 is verlopen. Het waterschap had daarom een aanvraag moeten indienen voor een nieuwe activiteit en getoetst had moeten worden welke gevolgen die activiteit heeft voor de instandhoudingsdoelen die zijn opgesteld voor het Natura 2000-gebied ‘Vecht- en Beneden-Reggegebied’ (hierna: het Natura 2000-gebied). Met name moet worden onderzocht welke gevolgen de mestuitspoeling vanaf landbouwgronden in de Regge ná de realisatie van het aangevraagde project heeft voor het Natura 2000-gebied. Omdat de vergunning van
16 oktober 2019 met onjuiste gegevens is aangevraagd, moet verweerder die vergunning intrekken, aldus eisers in hun intrekkingsverzoek.
3. Aan het primaire besluit heeft verweerder allereerst ten grondslag gelegd dat artikel 2.7 van de Wnb per 1 januari 2020 is gewijzigd, waardoor het project waarvoor in het besluit van 16 oktober 2019 vergunning is verleend niet meer vergunningplichtig is op grond van de Wnb. Volgens verweerder is hierdoor het besluit van 16 oktober 2019 van rechtswege komen te vervallen per 1 januari 2020, zodat dat besluit niet meer kan worden ingetrokken. Daarnaast heeft verweerder zich in het primaire besluit, subsidiair, op het standpunt gesteld dat de vermeende onjuistheden in het aanvraagformulier geen grond bieden om het besluit van 16 oktober 2019 tot verlening van de gevraagde Wnb-vergunning in te trekken. Volgens verweerder blijkt uit de stukken bij de vergunningaanvraag en het besluit van 16 oktober 2019 voor welk project vergunning is aangevraagd en verleend.
In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Op dezelfde dag dat deze uitspraak is gedaan heeft de rechtbank ook uitspraak gedaan op de beroepen met zaaknummer AWB 19/2238 en AWB 19/2361. In de uitspraak op die beroepen heeft de rechtbank geoordeeld dat voor het project waarvoor in het besluit van 16 oktober 2019 een Wnb-vergunning is verleend ook na 1 januari 2020 nog een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is vereist. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in zijn betoog dat de op 16 oktober 2019 verleende vergunning per
1 januari 2020 van rechtswege is komen te vervallen en niet meer kan worden ingetrokken.
4.2
Verder heeft de rechtbank in de uitspraak op de beroepen met zaaknummer AWB 19/2238 en AWB 19/2361 geoordeeld dat verweerder zich in het besluit van 16 oktober 2019 terecht op het standpunt heeft gesteld dat het aangevraagde project geen significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied heeft en dat die vergunning in stand kan blijven.
4.3
Artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wnb bepaalt dat een bij of krachtens deze wet verleende vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd, indien de gegevens op grond waarvan de vergunning is verleend zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.
4.4
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het intrekkingsverzoek van medio december 2019 vast dat eisers in dat verzoek verweerder hebben gevraagd om de Wnb-vergunning van 16 oktober 2019 op grond van artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wnb in te trekken.
4.5
Dit betekent dat (nog) in geschil is of verweerder in het primaire besluit, zoals dat is gehandhaafd in het bestreden besluit, het intrekkingsverzoek van eisers op grond van het subsidiair ingenomen standpunt heeft kunnen afwijzen.
4.6
De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit heeft kunnen doen. Uit de aanvraag die het waterschap op 30 april 2019 bij verweerder heeft ingediend, de daarbij gevoegde stukken en het besluit van 16 oktober 2019 tot verlening van de Wnb-vergunning blijkt voor welk project vergunning is gevraagd en verleend. Wellicht is het project in de aanvraag van 30 april 2019 en het besluit van 16 oktober 2019 verkeerd aangeduid als voortzetting/ wijziging/uitbreiding van het project Archem - Eerder hooilanden, omdat de eerdere natuurvergunning die voor dat project was verleend inderdaad op 31 december 2013 is verlopen. Dat neemt echter niet weg dat het verweerder duidelijk was waarvoor op 30 april 2019 een Wnb-vergunning is aangevraagd. Dat blijkt uit het besluit van 16 oktober 2019 tot verlening van die Wnb-vergunning. Uit dat besluit blijkt verder dat het daarbij gaat om een nieuwe Wnb-vergunning voor een project en activiteiten die al waren uitgevoerd.
De rechtbank ziet in wat eisers in beroep hebben aangevoerd geen aanknopingspunten om te oordelen dat de gegevens op grond waarvan die Wnb-vergunning is verleend zodanig onjuist of onvolledig waren dat, als de juiste gegevens bekend waren geweest, een andere beslissing zou zijn genomen. Daarbij stelt de rechtbank vast dat de beroepsgronden van eisers voor een groot deel betrekking hebben op de gevolgen die het vergunde project (onder andere voor hen) heeft, op het wel of niet op juiste wijze uitvoeren van natuurmaatregelen uit het Natura 2000-beheerplan Vecht- en Beneden-Reggegebied en op de vraag of het project significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied heeft. Die onderwerpen vormen echter geen onderdeel van het onderhavige geschil. In deze zaak moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verweerder het intrekkingsverzoek heeft kunnen afwijzen, omdat de situatie uit artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wnb zich niet voordoet. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend.
4.7
Voor zover eisers in beroep hebben aangevoerd dat verweerder de Wnb-vergunning van 16 oktober 2019 op grond van artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb had moeten wijzigen of intrekken, laat de rechtbank dat buiten beschouwing. Deze intrekkings- of wijzigingsgrond is in het verzoek van medio december 2019 niet genoemd en verweerder heeft hier in het primaire en bestreden besluit dan ook geen standpunt over ingenomen. In beroep kan de inhoud of omvang van het intrekkingsverzoek, op basis waarvan het primaire besluit en het bestreden besluit zijn genomen, niet meer worden uitgebreid.
5. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzitter, en mr. E. Hoekstra en
mr. drs. F. Onrust, leden, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De beslissing
is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.