4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier en wat op de terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 13 augustus 2021 beëindigt [slachtoffer 2] de relatie met verdachte. Die avond zijn verdachte en [slachtoffer 2] op bezoek bij [getuige] . [getuige] woont aan [adres 2] . Verdachte en [slachtoffer 2] zitten op enig moment op de bank. Vervolgens slaat verdachte met zijn rechter vuist in het gezicht van [slachtoffer 2] en zegt dat zij met hem mee moet gaan. [slachtoffer 2] sluit zichzelf op in de badkamer en belt de politie. Als verdachte weg is, gaat zij naar huis en belt [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] haalt [slachtoffer 2] op en neemt haar mee naar zijn huis gelegen aan [adres 3] . Uit angst voor verdachte verblijft [slachtoffer 2] bij [slachtoffer 3] .
Op 14 en 15 augustus 2021 belt verdachte in totaal 62 keer naar [slachtoffer 2] en 90 keer naar [slachtoffer 3] . Op 14 augustus 2021 belt verdachte naar [slachtoffer 2] en zij geeft in dit telefoongesprek aan dat zij weer terug is bij [slachtoffer 3] . Verdachte zegt dat zij dat beter niet kan doen want dan maakt hij haar en [slachtoffer 3] af. Ook zegt verdachte tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] : ‘ik schiet jullie allebei kapot’, ‘ik bind jullie vast en steek jullie in brand’ en ‘ik schiet het hele magazijn op je leeg’.
In de nacht van 14 op 15 augustus 2021 liggen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] in bed als zij een knal horen bij het raam van de woning van [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] ziet dat het glas van het raam en de voordeur kapot zijn geslagen. Op het moment dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hiervan aangifte doen, worden zij gebeld door [verdachte] met medeverdachte [medeverdachte] naast hem in de auto. [verdachte] is de oom van [medeverdachte] . Verdachte geeft aan dat hij zo weer terug komt en dat hij hen gaat doodschieten en vermoorden. Ook zegt één van hen dat hij haar gaat pakken als een muis en haar gaat ombrengen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zitten op dat moment in een Opel Vectra voorzien van het kenteken [kenteken 1] en rijden naar Deventer. Op de terugweg naar Enschede geeft de politie op de A1 een stopteken aan de bestuurder van de Opel Vectra. De bestuurder van de Opel Vectra voldoet niet aan het gegeven stopteken en negeert de zwaailichten van de dienstvoertuigen. Er ontstaat een achtervolging waarbij verschillende politie-eenheden betrokken zijn. De Opel Vectra rijdt op de wegen waar een snelheid van 60 kilometer per uur is toegestaan, regelmatig tussen de 80 en 120 kilometer per uur. De Opel Vectra geeft nergens richting aan, maakt plotselinge stuurbewegingen en breekt in de bochten uit. Op enig moment tijdens deze achtervolging rijdt politieambtenaar [slachtoffer 1] op de Brinkhuisweg in het buitengebied van Hengelo (O). Uit tegenovergestelde richting, vanaf de Oude Deldenerweg, nadert de Opel Vectra het dienstvoertuig van [slachtoffer 1] . De Opel Vectra komt met hoge snelheid op [slachtoffer 1] afrijden. De bestuurder van de Opel Vectra remt niet af en stuurt evenmin opzij. [slachtoffer 1] remt wel en stuurt het voertuig op het laatste moment naar links de berm in om een frontale botsing met de Opel Vectra te voorkomen. De Opel Vectra rijdt rakelings langs het dienstvoertuig van [slachtoffer 1] en komt uiteindelijk na enkele tientallen meters in de berm tot stilstand. De verbalisanten stappen uit en roepen met getrokken wapen dat de bestuurder zijn handen uit het raam moet steken. Er komt geen reactie uit het voertuig. Wel wordt waargenomen dat de voorwielen beginnen te spinnen. Verbalisant Diepenmaat rijdt met een lage snelheid tegen de Opel Vectra om deze tegen te houden. Vervolgens ziet verbalisant Diepenmaat dat de bestuurder van de Opel Vectra vanaf de bestuurdersstoel op de achterbank kruipt en daar blijft zitten. Dit blijkt medeverdachte [medeverdachte] te zijn. De andere inzittende opent vanaf de bijrijdersstoel het portier aan de bestuurderskant. Hij stapt aan de bestuurderszijde uit. Dit blijkt verdachte te zijn. Beide verdachten blijken onder invloed van alcohol te zijn. Achter de bestuurdersstoel van de Opel Vectra wordt een kruissleutel aangetroffen. Op de kruissleutel zit DNA-materiaal waarvan het meer dan een miljard keer waarschijnlijker is dat het afkomstig is van medeverdachte [medeverdachte] , dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige (niet aan medeverdachte [medeverdachte] verwante) persoon.
Diezelfde nacht wordt forensisch onderzoek verricht in de woning van [slachtoffer 3] . De grote ruit in het samengestelde raam, de ruit in het openslaande raam en de voordeur blijken verbroken. In deze ruiten zijn gaten zichtbaar. Ook was op het kozijn boven het openslaand raam een indruk van een voorwerp te zien. Deze indruk is veroorzaakt door een hard voorwerp dat met enige kracht tegen het raamkozijn is geslagen. De ruiten zijn geforceerd vanaf de buitenzijde door de inwerking van mechanische kracht. Op de buitenzijde van het openslaande raam, de buitenzijde van de voordeur en op de straat voor de woning worden bloedspatten aangetroffen. Ook liggen er glasscherven op de grond. Uit DNA-onderzoek blijkt dat het meer dan een miljard keer waarschijnlijker is dat het DNA afkomstig is van medeverdachte [medeverdachte] , dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige (niet aan medeverdachte [medeverdachte] verwante) persoon. Daarnaast blijkt uit een vergelijkend glasonderzoek dat uit de trui van medeverdachte [medeverdachte] één glasspoor is veiliggesteld dat overeenkomt met het glas uit de buitenruit van de voordeur. Voorts blijkt uit vergelijkend werktuigsporenonderzoek dat het zeer waarschijnlijk is dat het aangetroffen indrukspoor is veroorzaakt met de aangetroffen kruissleutel.
Feit 1
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat verbalisant Diepenmaat heeft gezien dat de bestuurder van de Opel Vectra vanaf de bestuurdersstoel op de achterbank is gekropen. Dit blijkt medeverdachte [medeverdachte] te zijn. Verdachte verklaart dat medeverdachte [medeverdachte] heeft gereden en dat hijzelf op de bijrijdersstoel zat. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat medeverdachte [medeverdachte] de bestuurder van de Opel Vectra is geweest. Dit betekent dat verdachte niet de bestuurder van de Opel Vectra is geweest. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van het bestanddeel medeplegen te komen. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank zal daarom verdachte integraal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
Feit 2
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. De beoordeling of sprake is van vrees is geobjectiveerd. Het is voldoende dat de bedreiging in het algemeen geschikt is om de vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid teweeg te brengen.
Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat verdachte op 14 en 15 augustus 2021 in totaal 62 keer naar [slachtoffer 2] en 90 keer naar [slachtoffer 3] heeft gebeld en de woorden: ‘ik maak je af, en [slachtoffer 3] ook’, ‘je krijgt klappen van me’, 'ik steek je kapot', ‘ik schiet je/jullie allebei kapot’, ‘ik schiet het hele magazijn op je leeg’, ‘ik bind jullie vast en steek jullie in de brand’, ‘ik ga jou pakken als een muis, en als ik jou ga pakken als een muis ga ik jou ombrengen’, ‘ik maak je af', ‘ik steek je kapot', ‘ik schiet je kapot' en ‘ik steek je in brand’ heeft geuit. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gebezigde woorden zonder meer bedreigend van aard. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij heel erg bang is voor verdachte en denkt dat hij zijn woorden om zal zetten in daden. Gelet op de geuite woorden van verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn geuit, is de rechtbank van oordeel dat bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. De rechtbank is van oordeel dat de woorden ‘ik heb overal kankerleiers zitten’ en ‘een van deze dagen sta ik bij jou voor de deur, trap je voordeur er uit’ geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling opleveren zoals bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging. Daarnaast bevat het dossier onvoldoende bewijs om vast te stellen dat medeverdachte [medeverdachte] verbale bedreigingen heeft geuit, zodat de rechtbank verdachte ook voor het ten laste gelegde medeplegen vrijspreekt.
De rechtbank acht bewezen dat het raam en de voordeur van de woning van [slachtoffer 3] zijn vernield door daartegen met een kruissleutel te slaan. Op zowel de kruissleutel als het glas dat afkomstig is uit het raam van de woning is namelijk DNA van [medeverdachte] aangetroffen. De rechtbank stelt daarom vast dat het [medeverdachte] is geweest die daadwerkelijk met de kruissleutel op het raam en de voordeur heeft geslagen. De rechtbank kwalificeert de handelingen van medeverdachte [medeverdachte] als een vernieling. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte ook op het raam en de voordeur heeft geslagen, zodat de rechtbank verdachte voor dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreekt.
Feit 3
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat verdachte op 13 augustus 2021 [slachtoffer 2] met zijn rechter vuist in het gezicht heeft geslagen. [slachtoffer 2] heeft ten gevolge van die klap een blauw oog opgelopen. In het dossier zit een foto van het gezicht van [slachtoffer 2] waarop een lichte verkleuring is te zien. De aangifte van [slachtoffer 2] wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] . [getuige] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte met zijn rechter vuist in het gezicht van [slachtoffer 2] heeft geslagen. De rechtbank komt op basis hiervan tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde.