ECLI:NL:RBOVE:2022:1695

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
08.324624.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onoplettendheid van bestuurder

Op 14 juni 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 30-jarige man, die op 30 april 2020 in Haaksbergen als bestuurder van een personenauto een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met zijn auto achterop een bromfiets, bestuurd door [slachtoffer 1], met daarop haar zusje, [slachtoffer 2]. Door de aanrijding raakten beide slachtoffers gewond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de nodige oplettendheid had betracht, wat leidde tot het ongeval. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, een taakstraf van 100 uur, en een rijontzegging van één jaar. Daarnaast moest hij een schadevergoeding van 5.000 euro betalen aan elk van de slachtoffers. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen. De rechtbank overwoog dat de verdachte onvoldoende rekening had gehouden met andere weggebruikers en niet in staat was zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen. De slachtoffers ondervonden langdurige hinder van hun verwondingen, wat de rechtbank meebracht in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.324624.20 (P)
Datum vonnis: 14 juni 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] (Servië),
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Hoekstra en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. S. Groothuismink, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 30 april 2020 in de gemeente Haaksbergen als bestuurder van een personenauto:
primair:een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor aan [slachtoffer 1] en aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel is toegebracht dat hieruit tijdelijke ziekte of verhindering om hun normale bezigheden uit te oefenen is ontstaan, dan wel;
subsidiair:dat hij door zijn gedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt, of het verkeer heeft gehinderd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 30 april 2020 te Haaksbergen in de gemeente Haaksbergen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting van de Eibergsestraat en/of gaande in de richting van het centrum van Haaksbergen, daarmede rijdende over de weg, de Eibergsestraat,
roekeloos, althans zeer aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig een voetgangersoversteekplaats en/of een vluchtheuvel naderde, welke vluchtheuvel zich bevond op de wegas van de Eibergsestraat en/of op of nabij voornoemde vluchtheuvel een in zijn, verdachtes, richting gekeerd en voor hem bestemd bord D2 van de bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst, inhoudende het gebod dat bord en/of die vluchtheuvel aan de rechterzijde voorbij te gaan,
- niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg (de Eibergsestraat) en/of het zich daarop bevindende verkeer en/of
- in strijd met artikel 3, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990 niet aan zijn, verdachtes, verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden, immers is hij met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig op het weggedeelte voor het tegemoetkomend verkeer terechtgekomen en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van voormeld reglement niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, die weg (de Eibergsestraat) kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 12 van voormeld reglement een voor hem, verdachte, uit op die weg (de Eibergsestraat) rijdende bromfiets vlak voor een voetgangersoversteekplaats is gaan inhalen/heeft ingehaald en/of
- ( tegelijkertijd) in strijd met het gestelde in artikel 11, tweede lid, van voormeld reglement de bestuurster van voornoemde bromfiets, -welke bestuurster links had voorgesorteerd en/of te kennen had gegeven dat zij naar links wilde afslaan-, links in plaats van rechts is gaan inhalen en/of heeft ingehaald en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen, met die bromfiets en/of de bestuurster van die bromfiets, ten gevolge waarvan die bestuurster en/of passagier van die bromfiets ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan anderen (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 april 2020 te Haaksbergen als bestuurder van een voertuig (personenauto), komende uit de richting van de Eibergsestraat en/of gaande in de richting van het centrum van Haaksbergen, daarmede rijdende over de weg, de Eibergsestraat,
terwijl hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig een voetgangersoversteekplaats en/of een vluchtheuvel naderde, welke vluchtheuvel zich bevond op de wegas van de Eibergsestraat en/of op of nabij voornoemde vluchtheuvel een in zijn, verdachtes, richting gekeerd en voor hem bestemd bord D2 van de bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst, inhoudende het gebod dat bord en/of die vluchtheuvel aan de rechterzijde voorbij te gaan,
- in strijd met artikel 3, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990 niet aan zijn, verdachtes, verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden, immers is hij met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig op het weggedeelte voor het tegemoetkomend verkeer terechtgekomen en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van voormeld reglement niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, die weg (de Eibergsestraat) kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 12 van voormeld reglement een voor hem, verdachte, uit op die weg (de Eibergsestraat) rijdende bromfiets vlak voor een voetgangersoversteekplaats is gaan inhalen/heeft ingehaald en/of
- ( tegelijkertijd) in strijd met het gestelde in artikel 11, tweede lid, van voormeld reglement de bestuurster van voornoemde bromfiets, -welke bestuurster links had voorgesorteerd en/of te kennen had gegeven dat zij naar links wilde afslaan-, links in plaats van rechts is gaan inhalen en/of heeft ingehaald en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen, met die bromfiets en/of de bestuurster van die bromfiets, ten gevolge waarvan die bestuurster en/of passagier van die bromfiets ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen aan hem primair en subsidiair ten laste is gelegd, omdat er op basis van het strafdossier geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 30 april 2020 reed verdachte als bestuurder van een personenauto (merk Audi, kenteken [kenteken 1] ) op de Eibergsestraat te Haaksbergen. Verdachte kwam uit de richting van de verkeerslichten en reed in de richting van het centrum van Haaksbergen.
[slachtoffer 1] reed als bestuurster op een bromfiets. Achterop de bromfiets zat haar zusje, [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kwamen uit de Padbree en zijn vanaf de Padbree rechtsaf geslagen en de Eibergsestraat opgereden, in de richting van het centrum. Zij reden op dat moment vóór de Audi van verdachte en in dezelfde richting als verdachte. Verdachte heeft de voor hem rijdende bromfiets niet gezien. Op de Eibergsestraat wilde de bestuurster van de bromfiets linksaf slaan de Spoelsterstraat in. [slachtoffer 1] heeft dit als bestuurster van de bromfiets kenbaar gemaakt door op de Eibergsestraat links voor te sorteren en door haar linker richtingaanwijzer aan te zetten. Verdachte heeft niet op deze situatie geanticipeerd. Het gevolg hiervan is dat de bromfiets aan de linker achterzijde geraakt werd door de rechter voorzijde van de Audi van verdachte. Door deze aanrijding zijn zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] verderop, op de Eibergsestraat, op de grond terechtgekomen.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat de bromfiets met hierop [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vanuit de Prins Bernhardstraat is gekomen en plotseling de Eibergsestraat op reed om de tegenover de Prins Bernhardstraat gelegen Spoelsterstraat in te rijden. Verdachte zag hen ineens vanuit zijn ooghoek van de rechterkant komen. Hij heeft nog geprobeerd de bromfiets te ontwijken door naar links te sturen. Verdachte heeft verklaard dat hij, behoudens het sturen naar links, niets had kunnen doen om een botsing met de bromfiets te voorkomen.
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte geschetste scenario, voor zover inhoudende dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de bromfiets vanuit de Prins Bernhardstraat plotseling de Eibergsestraat opreden om de Spoelsterstraat in te rijden, geen enkele steun vindt in het dossier. De rechtbank sluit dit scenario om die reden uit.
Aan zijn schuld te wijten
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met voornoemde handelwijze niet de voorzichtigheid en oplettendheid heeft betracht die redelijkerwijs van de bestuurder van een motorrijtuig in bedoelde omstandigheden mag worden verwacht. Voor schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), zoals primair ten laste is gelegd, is echter meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Er moet op zijn minst sprake zijn van aanmerkelijke schuld. Een tijdelijk moment van onoplettendheid in het verkeer of een enkele verkeersfout zonder bijkomende bijzondere omstandigheden zijn voor het aannemen daarvan onvoldoende. De schuld moet blijken uit het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan niet al worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
De rechtbank overweegt in dit verband dat de Eibergsestraat een smalle straat is. De straat heeft geen middenstreep en bevat aan weerszijden een fietsstrook. Verdachte naderde een kruispunt. Direct na dit kruispunt is een voetgangersoversteekplaats gesitueerd. Ook bevindt zich direct na het kruispunt een vluchtheuvel. Dit zijn omstandigheden die naar het oordeel van de rechtbank van een bestuurder van een motorvoertuig uiterste oplettendheid vragen.
Doordat verdachte ondanks deze omstandigheden onvoldoende op andere weggebruikers heeft gelet en doordat hij niet in staat is geweest zijn auto op tijd tot stilstand te brengen en gebotst is tegen de bromfiets met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , heeft hij naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam gereden en is het dus aan zijn schuld te wijten dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht niet bewezen dat er sprake is geweest van roekeloos rijgedrag.
Letsel
Als gevolg van dit ongeval heeft [slachtoffer 1] letsel opgelopen te weten een wond aan haar linkerknie die gehecht moest worden, een kneuzing aan de linkerknie en meerdere schaafwonden. In de periode van 2 mei 2020 tot 7 mei 2020 is zij opgenomen in het ziekenhuis en geopereerd vanwege een geïnfecteerd hematoom aan haar linkerknie.
Ook daarna heeft [slachtoffer 1] nog hinder van het ongeval ervaren. Zij heeft enkele maanden niet kunnen werken. Ook had zij last van een verminderde concentratie op school en heeft zij een langere tijd niet kunnen voetballen. Het voetballen gaat nog steeds niet pijnvrij.
[slachtoffer 2] heeft als gevolg van dit ongeval eveneens letsel opgelopen te weten oppervlakkige wonden aan de linkerhand, aan het linker onderbeen en aan de rechter bil, en een hoofdwond met een zwelling. Als gevolg hiervan is zij een nacht opgenomen geweest in het ziekenhuis.
Ook daarna heeft [slachtoffer 2] nog hinder ervaren van het ongeval. Zij heeft een aantal maanden niet kunnen werken als mantelzorger voor haar opa en oma. Ook heeft zij een tijd niet kunnen voetballen en lukt het nog steeds niet een hele wedstrijd te spelen.
De rechtbank acht het ten laste gelegde zwaar lichamelijk letsel niet bewezen, maar acht wel bewezen dat er bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door het verkeersongeval zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van hun normale bezigheden is ontstaan.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 april 2020 te Haaksbergen in de gemeente Haaksbergen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting van de Eibergsestraat en gaande in de richting van het centrum van Haaksbergen, daarmede rijdende over de weg, de Eibergsestraat,
aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig een voetgangersoversteekplaats en een vluchtheuvel naderde, welke vluchtheuvel zich bevond op de wegas van de Eibergsestraat en op of nabij voornoemde vluchtheuvel een in zijn, verdachtes, richting gekeerd en voor hem bestemd bord D2 van de bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst, inhoudende het gebod dat bord en/of die vluchtheuvel aan de rechterzijde voorbij te gaan,
- niet of in onvoldoende mate heeft gelet en is blijven letten op het direct voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg (de Eibergsestraat) en het zich daarop bevindende verkeer en
- in strijd met het gestelde in artikel 19 het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, die weg (de Eibergsestraat) kon overzien en waarover deze vrij was en
is gebotst tegen die bromfiets ten gevolge waarvan die bestuurster en passagier van die bromfiets ten val zijn gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan anderen (genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 6 en 175 WVW 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf: overtreding van artikel 6 WVW 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde feit wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uur en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij werkt als schilder en is afhankelijk van zijn rijbewijs om naar opdrachtgevers te kunnen rijden. Ook heeft hij zijn rijbewijs nodig omdat hij als mantelzorger zorgt voor zijn broer. De raadsvrouw heeft bepleit een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt. Hij is als bestuurder van een auto achterop een bromfiets gereden. Dit ongeval gebeurde op een weg die op de plek van het ongeval zodanig was ingericht dat hier extra oplettendheid van een bestuurder verwacht mocht worden. Door de onoplettendheid van verdachte zijn twee jonge verkeersdeelnemers op een bromfiets gewond geraakt. Zij hebben gedurende langere tijd nadelige gevolgen ondervonden van dit ongeval.
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 26 april 2022 waaruit blijkt dat hij eerder voor verkeersovertredingen en een verkeersmisdrijf is veroordeeld. Van deze veroordelingen is kennelijk onvoldoende preventieve werking uitgegaan. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank op de voet van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) rekening gehouden met het vonnis van de Politierechter van 27 september 2021 en de strafbeschikking van 5 augustus 2020.
Voorts houdt de rechtbank bij de straftoemeting rekening met het taakstrafverbod van artikel 22b, tweede lid, sub 1º Sr, in verband met het vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Overijssel van 16 september 2015, waarbij verdachte werd veroordeeld voor het misdrijf “overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994” en aan hem een taakstraf werd opgelegd. Deze taakstraf is door verdachte voldaan. Artikel 22b, tweede lid, sub 1º Sr schrijft voor dat aan verdachte geen taakstraf mag worden opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf indien aan hem voor een soortgelijk misdrijf reeds een taakstraf was opgelegd in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit. Op grond van artikel 22b, derde lid Sr is oplegging van een taakstraf wel mogelijk indien naast een taakstraf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd.
Verdachte heeft er geen blijk van gegeven zich verantwoordelijk te voelen voor zijn handelen. Hij heeft ter terechtzitting immers verklaard, dat hem geen enkel verwijt valt te maken. Het ontstaan van het ongeval ligt volgens verdachte buiten zijn schuld. Hiermee heeft verdachte er blijk van gegeven zich niet te beseffen hoe gevaarlijk zijn rijgedrag is geweest. Dit gebrek aan inzicht bij verdachte maakt ook dat er geen concreet vooruitzicht bestaat op verbetering van zijn rijgedrag in de toekomst. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte een gevaar vormt op de weg. Om deze reden acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte gedurende een langere periode niet mag deelnemen aan het gemotoriseerd verkeer. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat een ontzegging van de rijbevoegdheid voor verdachte grote gevolgen kan hebben, acht de rechtbank gezien het vorenstaande ter bescherming van de overige verkeersdeelnemers een ontzegging van de rijbevoegdheid van aanzienlijke duur als bijkomende straf passend en geboden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken en daarnaast een taakstraf voor de duur van 100 uren passend en geboden is.
Ook acht de rechtbank passend en geboden om aan verdachte een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen voor de duur van één jaar.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 5.000,-- (zegge: vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
[slachtoffer 2] heef zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 5.000,-- (zegge: vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen toewijsbaar zijn met dien verstande dat de officier van justitie zich voor wat de hoogte van het toe te wijzen bedrag refereert aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht om de vorderingen af te wijzen dan wel om deze niet-ontvankelijk te verklaren nu zij vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren omdat de verzekering de immateriële schade al heeft vergoed.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De rechtbank zal de schade, door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gevorderd, naar redelijk en billijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.500,-- per persoon en de benadeelde partijen in het restant van hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaren, zodat zij hun vorderingen voor dat restant kunnen aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c en 22d Sr en 179 WVW 1994.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair, het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
100 (honderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
-
ontzegtde verdachte de
bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
1 (één) jaar.
schadevergoeding
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.500,--, (
tweeduizend en vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij: voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.D.J. Visschers, voorzitter, mr. H. Stam en mr. E.J.M. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Bomans-Weekhout, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2022.
Buiten staat
Mr. Visschers is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van politie-eenheid Oost-Nederland met nummer PL06000-2020193389. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

1.

Het proces-verbaal van aanrijding met bijlagen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] van 8 juni 2020, zakelijk weergegeven, inhoudende op pagina’s 4, 5 12, 14 en 20
Sporen op de weg: Bromfiets heeft voorgesorteerd, duidelijk is te zien dat er een slipspoor op de middenstreep aanwezig is afkomstig van het achterwiel van de bromfiets.
1: [verdachte] , Audi [kenteken 1]
2: [slachtoffer 1] , Sym [kenteken 2]
1 reed over de Eibergsestraat komende uit de richting van de verkeerslichten en gaand in de richting van het centrum.
Voor 1 reed 2 in dezelfde richting. 2 wilde afslaan de Spoelsterstraat in en sorteerde met de bromfiets voor naar de linkerzijde van de rijstrook. 2 maakte dit manoeuvre kenbaar middels de richtingaanwijzer.
Op dat moment was 1 niet in staat zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg was te overzien en waarover deze vrij was. Hierdoor reed 1 tegen 2.
Op de Eibergsestraat bevindt zich 20 meter verder dan de inrit naar de Spoelsterstraat een voetgangersoversteekplaats. In het midden van de rijstrook is de Voetgangersoversteekplaats beveiligd middels een vluchtheuvel.
Verbalisanten merken op dat het opvallend is dat de bromfiets schade heeft aan de linkerachterzijde en de auto aan de rechtervoorzijde.
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]

2.

Het proces-verbaal van verhoor slachtoffer, [slachtoffer 1] , van 14 mei 2020, zakelijk weergegeven, inhoudende op pagina 68:
Op 30 april 2020 reed ik samen met mijn zusje op mijn scooter. Ik reed de Padbree uit en ik sloeg rechtsaf de Eibergsestraat op. Ik deed mijn richting aanwijzer uit naar rechts. Op de Eibergsestraat deed ik vrij snel, nadat ik de richtingaanwijzer uit deed, ook de richtingaanwijzer weer uit naar links. Ik wilde namelijk linksaf slaan de Spoelsterstraat in. Ik keek in de spiegel en zag in de verte een auto achter mij waar ik makkelijk voorlangs kon. Ik sorteerde voor en net voordat ik de weg in wilde slaan naar links hoorde ik een harde knal en werd ik geraakt.
3.
Het proces-verbaal aanhouding van verdachte van 30 april 2020, zakelijk weergegeven inhoudende op pagina 78:
Wij hoorden dat de verdachte zei dat hij in shock was. Wij hoorden dat hij zei dat hij de bestuurder van de Audi A3 was geweest. Net voor hij het ongeval kreeg zag dat zijn vriendin bezig was een sigaret te draaien. [verdachte] zelf had toen even op zijn snelheidsmeter gekeken. Toen hij weer voor zich keek zag hij ineens de scooter op zich afkomen.

4.

Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4° Sv, van het Medisch Spectrum Twente, afdeling Heelkunde, van [arts] , SEH-arts, betreffende [slachtoffer 1] , van 30 april 2020 inhoudende op pagina 29:
Conclusie: Scooter vs auto (HET) met bij traumascreening:
1. Wond linkerknie, gehecht
2. Distorsie knie links
3. Multiple schaafwonden.

5.

Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4° Sv, van het Medisch Spectrum Twente, afdeling Heelkunde, van [arts] , betreffende [slachtoffer 1] , van 7 mei 2020 inhoudende op pagina 34:
Bovengenoemde patiënte verbleef van 02-05-2020 tot en met 07-05-2020 op de chirurgische afdeling.
Reden van opname: Verdenking geïnfecteerd hematoom knie links.
Interventies: 5-5-2020: incisie en drainage, verdenking geïnfecteerd hematoom na val op knie links + kweekafname.

6.

Als aanvulling op het procesdossier een brief van [naam] , [fysiotherapiepraktijk] , betreffende [slachtoffer 1] , van 26 mei 2022, inhoudende:
Momenteel zijn de klachten nog steeds aanwezig, trainen en wedstrijd spelen gaat nog steeds niet geheel pijnvrij. Het litteken blijft irriteren/ verkleuren en af en toe pijnklachten geven.

7.

Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4° Sv, van het Medisch Spectrum Twente, afdeling Heelkunde, van T.M. Wemeijer, betreffende [slachtoffer 2] , van 30 april 2020 inhoudende op pagina 51:
Conclusie: 13jarige patiënte aangereden op de scooter door auto met:
- Oppervlakkige laceraties hand links, onderbeen links en rechter bil
- Barstwond behaarde hoofdhuid met weke delen zwelling
- Commotioneel beeld.

8.

Als aanvulling op het procesdossier een brief van [naam] , [fysiotherapiepraktijk] , betreffende [slachtoffer 2] , van 26 mei 2022, inhoudende:
Klachten nog steeds wisselend aanwezig. Haar knieklachten zijn wel verbeterd ten opzichte van een paar maanden geleden.