ECLI:NL:RBOVE:2022:1692

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
84.337067.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het opzettelijk voorhanden hebben en vervoeren van radioactieve ballastblokken zonder registratie

De rechtbank Overijssel heeft op 13 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 60-jarige man, die werd beschuldigd van het opzettelijk voorhanden hebben en laten vervoeren van radioactieve ballastblokken zonder de vereiste registratie. De verdachte had de ballastblokken aangetroffen in een door hem aangekocht schip en had deze, ondanks zijn professionele ervaring in de ijzer- en metaalhandel, niet geregistreerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte vanaf 26 april 2018 op de hoogte was van de radioactiviteit van de ballastblokken, maar dat er onvoldoende bewijs was dat hij dit al eerder wist. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging voor de periode van 19 februari 2018 tot en met 25 april 2018, maar achtte hem wel schuldig voor de periode daarna. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 60 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, gezien de risico's van het niet registreren van radioactieve stoffen en de gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.337067.21 (P)
Datum vonnis: 13 juni 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 25 mei 2022 en 13 juni 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D van Ieperen en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. B.P.M. Canoy, advocaat in Leeuwarden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte registratieplichtig radioactief materiaal voorhanden heeft gehad en/of waarmee hij handelingen heeft verricht zonder dat hem de daarvoor vereiste registratie was verleend.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 februari
2018 tot en met 18 juni 2018 te Kootstertille in de gemeente Achtkarspelen
en/of te Hoogezand in de gemeente Hoogezand- Sappemeer en/of te Steenwijk in
de gemeente Steenwijkerland en/of te Wolvega in de gemeente Weststellingwerf
en/of te Werkurn in de gemeente Sudwest-Fryslan, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
(een) handeling(en), behorend tot een in artikel 3.10 (Besluit
basisveiligheid stralingsbescherming) genoemde categorie, te weten artikel
3.1
lid 3 onder a Besluit Basisveiligheidsnorm stralingsveiligheid
heeft/hebben verricht zonder een daartoe door de Autoriteit (Autoriteit
Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming) verleende registratie,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) ballastblokken,
(zijnde open bronnen met van nature voorkomende radionucliden, waarvan de
activiteitsconcentratie lager is dan tienmaal de krachtens artikel 3.17
vastgestelde waarde),
voorhanden gehad en/of en/of vervoert en/of (laten) vervoeren en/of
aangeboden bij een schroot- en/of ijzer-en/of metaalhandel(aar) en/of
(metaal)recyclingbedrijf en/of zich van voornoemde ballastblokken ontdaan.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat verdachte vanaf 26 april 2018 wist dat de ballastblokken radioactief waren, zodat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De raadsman heeft vrijspraak van het medeplegen bepleit en daartoe aangevoerd dat er niet nauw en bewust is samengewerkt om er voor te zorgen dat niet ontdekt zou worden dat de ballastblokken radioactief waren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Verdachte heeft een eigen bedrijf genaamd ‘ [bedrijf 1] ’ dat handelt in oud ijzer. Zijn zoon en medeverdachte [medeverdachte 1] , hierna ook: de zoon, is niet officieel werkzaam binnen het bedrijf, maar helpt wel geregeld mee. De zoon heeft ter zitting verklaard dat hij en zijn vader alle beslissingen binnen het bedrijf in overleg namen en dat zij in dat opzicht als “vier handen op één buik” waren. [2] Op enig moment heeft verdachte samen met zijn zoon een schip gekocht. Dit schip is door hen gesloopt teneinde het oud ijzer te kunnen verhandelen. [3] De sloop heeft plaatsgevonden op een terrein in Kootstertille. In dit schip bleken ook ballastblokken te zitten. [4] De zoon heeft deze ballastblokken, als zijnde magnetisch, aangeboden aan [medeverdachte 2] . [5] [medeverdachte 2] is werkzaam als bemiddelaar bij [bedrijf 2] BV, het bedrijf, op naam van zijn vrouw en zoon, dat eveneens handelt in oud ijzer. [6] [medeverdachte 2] heeft de ballastblokken in eerste instantie voor een ‘klein prijsje’ overgenomen en ze op 19 februari 2018 laten vervoeren naar [bedrijf 3] (ijzer- en metaalhandelaar) in Hoogezand. Bij [bedrijf 3] werd geconstateerd dat de ballastblokken niet magnetisch waren en daarom werden ze niet geaccepteerd. [7] De ballastblokken zijn daarop direct weer terug vervoerd naar het terrein van verdachte in Kootstertille. [8]
Op 26 april 2018 heeft verdachte samen met zijn zoon een klein deel van het afval aangeboden aan [bedrijf 4] te Sneek, naar eigen zeggen ‘om te zien wat er zou gebeuren’. [9] Daar bleek dat het om radioactief materiaal ging. Verdachte heeft ook verklaard dat hij vanaf 26 april 2018 wist dat de ballastblokken radioactief waren. [10]
Op 22 mei 2018 heeft [medeverdachte 2] de ballastblokken nogmaals laten ophalen uit Kootstertille, ditmaal gratis, en weer laten vervoeren naar [bedrijf 3] in Hoogezand. [11] [medeverdachte 2] bevestigt desgevraagd aan [medeverdachte 1] dat deze niet langer aansprakelijk is en dat de ballastblokken na het opladen niet meer retour gaan. [12] Toen bij [bedrijf 3] werd geconstateerd dat het dezelfde ballastblokken betrof als eerder, welke dus niet magnetisch waren, moest [medeverdachte 2] ze weer komen ophalen. [medeverdachte 2] heeft de ballastblokken toen aangeboden aan [medeverdachte 3] , die de lading ongeveer een week later heeft laten ophalen. [13] In opdracht van [medeverdachte 3] is een klein deel van de ballastblokken op 31 mei 2018 aangeboden bij [bedrijf 5] BV te Wolvega. Daar is het poortalarm afgegaan en [bedrijf 5] BV heeft de dag erna aangifte gedaan van de radioactiviteit in de aangeboden partij bij de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS). [14] [medeverdachte 3] heeft toen tegen [medeverdachte 2] gezegd dat de ballastblokken radioactief bleken te zijn. [15] In overleg met verdachte heeft [medeverdachte 3] de rest van de lading vervolgens naar een opslagterrein van verdachte in Workum laten brengen, alwaar het op 18 juni 2018 werd aangetroffen door de ANVS. [16] Uit onderzoek aan de lading ballastblokken door het RIVM is gebleken dat de ballastblokken radioactief waren en dat deze, gelet op het stralingsniveau, registratieplichtig waren. [17]
De rechtbank stelt vast dat de ballastblokken in zodanige mate radioactief waren dat zij registratieplichtig waren en dat verdachte, hoewel daartoe verplicht, op geen enkel moment melding heeft gemaakt van de radioactieve partij ballastblokken bij de ANVS. De rechtbank stelt op basis van het hiervoor overwogene eveneens vast dat verdachte de betreffende ballastblokken voorhanden heeft gehad en heeft laten vervoeren, terwijl hij – in elk geval – vanaf 26 april 2018 wist dat de ballastblokken radioactief waren. De rechtbank kan op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet met voldoende zekerheid vaststellen dat verdachte al eerder dan 26 april 2018 wetenschap had van de radioactiviteit van de ballastblokken, zodat zij verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde gedurende de periode van 19 februari 2018 tot en met 25 april 2018.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat verdachte na het moment dat hij wist dat de blokken radioactief waren, in overleg met anderen heeft beslist dat de blokken naar een andere locatie moesten worden vervoerd, wat ook is gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank is dan sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 26 april 2018 tot en met 18 juni 2018 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, handelingen, behorend tot een in artikel 3.10 (Besluit basisveiligheid stralingsbescherming) genoemde categorie, te weten artikel 3.10 lid 3 onder a Besluit Basisveiligheidsnorm stralingsveiligheid heeft verricht zonder een daartoe door de Autoriteit (Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming) verleende registratie,
immers hebben verdachte en zijn mededaders ballastblokken, (zijnde open bronnen met van nature voorkomende radionucliden, waarvan de activiteitsconcentratie lager is dan tienmaal de krachtens artikel 3.17 vastgestelde waarde), voorhanden gehad en laten vervoeren.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 32 Kernenergiewet, gelezen in samenhang met artikel 3.9, lid 1 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet economische delicten en artikel
47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf: medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 32 van de Kernenergiewet, opzettelijk begaan.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uur, te vervangen door 60 dagen vervangende hechtenis wanneer deze niet of niet naar behoren wordt uitgevoerd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met het tijdsverloop, de manier waarop het Openbaar Ministerie zelf is omgegaan met de ballastblokken en het feit dat verdachte kosten heeft moeten maken om de ballastblokken alsnog correct af te voeren. De raadsman heeft primair gesteld dat gelet op al deze omstandigheden de zaak kan worden afgedaan met een schuldigverklaring, zonder oplegging van een straf of maatregel, ingevolge artikel 9a Sr. Subsidiair heeft de raadsman bepleit aan verdachte een (geheel voorwaardelijke) geldboete op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben en het laten vervoeren van radioactieve ballastblokken, terwijl hij deze niet op de voorgeschreven wijze had geregistreerd. De ballastblokken werden door verdachte gevonden in een door hem aangekocht schip. Dat verdachte geen enkel onderzoek heeft gedaan naar de aard van de ballastblokken acht de rechtbank kwalijk, te meer nu verdachte op professionele wijze handelt in ijzer en metaal en de ballastblokken vanaf hem naar meerdere andere partijen zijn vervoerd, nadat hem bekend was dat de blokken radioactief waren.
Voor het voorhanden hebben en afvoeren van radioactieve stoffen gelden specifieke regels die ervoor moeten zorgen dat de blootstelling aan straling voor mens, dier en milieu zo klein mogelijk is. Deze regels zijn strikt om de gevaarzetting zo veel mogelijk te beperken en om adequaat en effectief toezicht op (het transport, de opslag en de verwerking van) deze stoffen mogelijk te maken. Doordat verdachte niet direct heeft gemeld dat hij beschikte over radioactieve stoffen, heeft hij de ANVS de mogelijkheid ontzegd om adequaat toezicht uit te voeren, maatregelen te treffen dan wel omwonenden of handelaren aan wie de ballastblokken zijn aangeboden te informeren. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Dat het gevaar dat van de straling uitging achteraf bleek mee te vallen, doet niet af aan de ernst van het feit, temeer omdat verdachte dat nog niet wist op het moment dat hij de ballastblokken bij andere partijen aanbood en heeft laten ophalen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 december 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder ter zake milieufeiten met politie en justitie in aanraking is geweest. De rechtbank heeft daarbij tevens gelet op het bepaalde in artikel 63 Sr.
Voor wat betreft het recht op berechting binnen een redelijke termijn overweegt de rechtbank dat de Hoge Raad als uitgangspunt heeft geformuleerd dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is begonnen en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat verdachte op 18 juni 2018 in verzekering is gesteld, in verband met het ten laste gelegde feit. Deze datum geldt als startpunt van de redelijke termijn. Het vonnis wordt gewezen op 13 juni 2022, bijna 4 jaren na aanvang van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden met twee jaren. Die overschrijding is (deels) te verklaren door de gecompliceerdheid van het onderzoek dat moest plaatsvinden aan de ballastblokken en de getuigenverhoren die bij de rechter-commissaris hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank geeft dat echter onvoldoende rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding van de vastgestelde duur en zij zal de overschrijding dan ook verdisconteren in de op te leggen straf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het in beginsel passend zou zijn aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 140 uur. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank een korting toepassen van 20 uren, zodat zij zal opleggen een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. Naar het oordeel van de rechtbank doet het opleggen van een geldboete onvoldoende recht aan de ernst van het feit en gaat daarvan onvoldoende preventieve werking uit, nu een overtreding als in de onderhavige zaak alsdan relatief eenvoudig kan worden afgekocht en verdachte, net als andere natuurlijke personen, actief binnen de ijzer- en metaalbranche onvoldoende geprikkeld worden om adequaat met potentieel gevaarlijke handelswaar om te gaan en aangifte te doen of melding te maken bij de ANVS.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c en 22d.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 32 van de Kernenergiewet, opzettelijk begaan;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. H. Manuel en
mr. M.S. de Waard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2022.
Buiten staat
Mr. M.S. de Waard is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Noord-Nederland, dienst regionale recherche, team milieu, onderzoek AASGIER/ NNRBA18015. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de zitting van 25 mei 2022, voor zover inhoudende, de verklaring van verdachte.
3.JM111, pagina’s 1160 en 1161.
4.JM36, pagina’s 84 en 85.
5.JM81, pagina 883.
6.JM41, pagina 960.
7.JM165, pagina 706
8.JM165, pagina 706; JM81, pagina 883.
9.JM56, pagina 107; Het proces-verbaal van de zitting van 25 mei 2022, voor zover inhoudende, de verklaring van verdachte.
10.Het proces-verbaal van de zitting van 25 mei 2022, voor zover inhoudende, de verklaring van verdachte.
11.JM41, pagina 959; JM174, pagina 712.
12.JM146, p. 173.
13.JM70, pagina’s 968 en 969.
14.JM91, pagina’s 62 tot en met 71.
15.Het proces-verbaal van de zitting van 25 mei 2022, voor zover inhoudende, de verklaring van verdachte.
16.JM117, pagina 1072; JM97, pagina 136.
17.JM236, pagina’s 584 tot en met 610.