In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 7 juni 2022 een tussenvonnis gewezen in een civiele procedure die draait om onverschuldigde betaling en WhatsApp-fraude. De eisers, aangeduid als [A] c.s., hebben geld overgemaakt naar de bankrekening van de opposant, [C], naar aanleiding van WhatsApp-berichten. Deze betalingen, die in totaal € 4.102,05 bedragen, zijn door [A] c.s. als onverschuldigd beschouwd, en zij vorderen terugbetaling van dit bedrag. De opposant, [C], heeft in de hoofdzaak niet gereageerd en is bij verstek veroordeeld. [C] heeft vervolgens verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis, waarin zij stelt dat zij de bankrekening op verzoek van [D] heeft aangemaakt en dat [D] achter de WhatsApp-berichten zit. In de vrijwaringszaak heeft [C] [D] aangesproken, maar [D] ontkent [C] te kennen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van [A] c.s. tot terugbetaling van het bedrag van € 4.102,05 toewijsbaar is, aangezien er geen verweer is gevoerd door [C]. Ook de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar. Het verstekvonnis van 7 september 2021 is bekrachtigd, en [C] is veroordeeld in de proceskosten. In de vrijwaring heeft de rechtbank [C] de gelegenheid gegeven om een akte te nemen om haar standpunt nader toe te lichten, waarna de zaak opnieuw op de rol komt voor vonnis.