ECLI:NL:RBOVE:2022:1679

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
08.102723.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging tijdens koningsnacht in Enschede met letsel als gevolg

Op 13 juni 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 28-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur voor openlijke geweldpleging. De zaak vond plaats tijdens koningsnacht op 27 april 2019 in Enschede, waar de verdachte met vrienden betrokken raakte bij een vechtpartij. De vechtpartij ontstond toen een vriend van de verdachte in conflict kwam met het slachtoffer. De verdachte heeft actief deelgenomen aan het geweld, waarbij hij meerdere slachtoffers heeft geslagen en letsel heeft toegebracht. Tijdens het gevecht werd er ook een mes getrokken, wat leidde tot verwondingen bij de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging, waarbij hij een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een taakstraf van 80 uur had geëist, toegewezen. De verdachte is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten, wat meegewogen is in de strafmaat. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, wat heeft geleid tot een matiging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.102723.19 (P)
Datum vonnis: 13 juni 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.J. Jansen en van wat door de raadsman van verdachte, mr. N. Claassen, advocaat in Schiedam, naar voren is gebracht. Verdachte is niet ter terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 27 april 2019 in Enschede samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] ,
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en dat verdachte daarbij deze [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] letsel heeft toegebracht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 27 april 2019, te Enschede,
openlijk, te weten op of aan de Marktstraat, in elk geval op of aan de openbare weg
en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten
tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
door het slaan en/of stompen en/of trappen en/of schoppen tegen die [slachtoffer 1]
en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 2] en/of het steken/stoten, althans treffen met een
mes, althans met een scherp of puntig voorwerp, in de bovenarm van die [slachtoffer 1]
en/of duwen tegen die [slachtoffer 1] zodat die op de grond terecht kwam en/of terwijl
die op de grond lag, schoppen en/of trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een
(steek)wond aan de bovenarm, voor [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad en/of
een gekneusd been voor die [slachtoffer 3] en/of een bloedneus voor die [slachtoffer 2] ten gevolge
had;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 april 2019, te Enschede,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] te stompen en/of te slaan en/of die
[slachtoffer 1] , terwijl die op de grond lag, tegen het lichaam te schoppen of te trappen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met uitzondering van het toebrengen van de steekwond aan [slachtoffer 1] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Volgens de raadsman is niet bewezen dat er wilsovereenstemming is geweest tussen de betrokkenen om geweld te plegen, zodat het gedrag van de anderen niet aan verdachte kan worden toegeschreven. Verdachte is alleen verantwoordelijk voor zijn eigen handelen, zodat hooguit de geweldshandelingen van het subsidiair ten laste gelegde bewezen kunnen worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de inhoud van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen en van wat ter terechtzitting is besproken stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte was op 27 april 2019 op de Marktstraat in Enschede met zijn medeverdachte [medeverdachte] . Omstreeks 4:00 uur stond verdachte op de Marktstraat met nog (minstens) twee andere personen op enige afstand van [medeverdachte] . [medeverdachte] raakte in gevecht met [slachtoffer 2] , waarna verdachte naar [slachtoffer 2] is toegerend en hem van achteren heeft geslagen. Er ontstond daarop een gevecht tussen aan de ene kant verdachte, [medeverdachte] en andere personen, en aan de andere kant [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en vrienden van hen. Tijdens dit gevecht sloeg verdachte [slachtoffer 2] in zijn gezicht waardoor [slachtoffer 2] een bloedneus kreeg. Ook schopte verdachte [slachtoffer 3] tegen haar bovenbeen. [slachtoffer 1] is door een van de personen uit de groep waar verdachte bij hoorde op de grond geduwd en terwijl hij op de grond lag door [medeverdachte] geschopt. Tijdens het gevecht liep [slachtoffer 1] een steekwond op.
Openlijke geweldpleging
Van het ‘in vereniging’ plegen van geweld is sprake als verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. De bijdrage zelf hoeft niet van gewelddadige aard te zijn. Bovendien moet sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het openlijk geweld tegen (in dit geval) personen. Voor een nauwe en bewuste samenwerking is niet vereist dat de medeplegers op hetzelfde moment starten met het toepassen van geweld.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van geweld in vereniging. De bijdrage van verdachte aan het geweld was significant en wezenlijk. Hij heeft actief deelgenomen aan de vechtpartij en ook letsel toegebracht aan anderen. Verdachte heeft [slachtoffer 2] op zijn achterhoofd en zijn neus geslagen, en [slachtoffer 3] op haar bovenbeen geschopt. Op geen enkel moment heeft verdachte zich gedistantieerd van het geweld. Ook blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte en de groep met wie hij was dat hij opzet heeft gehad op het geweld en op het samen plegen van dat geweld. Op het moment dat verdachte [slachtoffer 2] tegen zijn achterhoofd sloeg, was de vechtpartij al gaande. Verdachte heeft zich in een lopend gevecht gestort en heeft ook zelf direct geweld toegepast.
Het geweld dat door de groep is toegepast
Omdat sprake is van openlijk geweld is verdachte verantwoordelijk voor zijn eigen handelen én voor het handelen van degenen met wie hij dat geweld gepleegd heeft, zoals het handelen van [medeverdachte] . Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de groep waar verdachte geweld mee heeft gepleegd [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft geslagen, geschopt, getrapt en gestompt. [slachtoffer 1] is daarnaast naar de grond gewerkt, daar getrapt en ook met een mes of puntig voorwerp gestoken/geraakt. Verdachte is voor deze geweldshandelingen verantwoordelijk omdat hij deel uitmaakte van deze groep.
Het letsel dat door verdachte is veroorzaakt
De in artikel 141, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen zwaardere strafbedreiging is alleen van toepassing op de verdachte die zelf het bewezenverklaarde letsel heeft toegebracht. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte [slachtoffer 2] in het gezicht heeft geslagen waardoor [slachtoffer 2] een bloedneus opliep. Dit letsel is daarom door verdachte toegebracht, zodat dit aan hem kan worden toegerekend.
De steekwond van [slachtoffer 1] is weliswaar bewezenverklaard, maar naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen niet worden vastgesteld wie uit de groep van verdachte dat letsel heeft toegebracht. Daarom is niet bewezen dat het door verdachte gepleegde geweld een (steek)wond aan de bovenarm van [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
Op grond van de bewijsmiddelen kan evenmin worden vastgesteld dat het been van [slachtoffer 3] als gevolg van de trap van verdachte gekneusd is, zodat ook niet bewezen is dat het door verdachte gepleegde geweld een gekneusd been voor die [slachtoffer 3] ten gevolge heeft gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 april 2019, te Enschede, openlijk, te weten op de Marktstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten tegen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door het slaan, stompen, trappen en schoppen tegen die [slachtoffer 1] , die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 2] en het steken/stoten met een scherp of puntig voorwerp in de bovenarm van die [slachtoffer 1] en duwen tegen die [slachtoffer 1] zodat die op de grond terecht kwam en terwijl die op de grond lag, schoppen en trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een bloedneus voor die [slachtoffer 2] , ten gevolge had.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

5.1
Noodweer
5.1.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat – voor zover het de eerste door verdachte aan [slachtoffer 2] gegeven klap betreft – sprake is geweest van een noodweersituatie waardoor verdachte niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan. Verdachte zag dat zijn vriend, [medeverdachte] , een kopstoot kreeg van een andere jongen, [slachtoffer 2] . Hij is toen naar [medeverdachte] toegerend om hem te verdedigen. Uit de camerabeelden blijkt ook dat verdachte zich alleen richtte op [slachtoffer 2] , die de kopstoot gaf, en niet op de anderen.
5.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt. Verdachte was ten tijde van de kopstoot niet in de buurt van [medeverdachte] , maar kwam na de kopstoot ‘invliegen’. Het handelen van verdachte is niet proportioneel en bovendien had verdachte anders kunnen handelen.
5.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is onder andere vereist dat verdachte zichzelf of een ander heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. [medeverdachte] kreeg een kopstoot van [slachtoffer 2] . [medeverdachte] mocht zich op dat moment verdedigen of mocht verdedigd worden door een ander. Het handelen van verdachte moet echter noodzakelijk zijn geweest en moet ook in verhouding staan tot de aanval. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard als de gedraging van de verdachte niet kan worden aangemerkt als verdediging, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op deelneming aan een gevecht. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte vanaf een afstand kwam aanrennen en [slachtoffer 2] van achteren heeft geraakt. Op het moment dat verdachte [slachtoffer 2] raakte, was [slachtoffer 2] ook al geslagen door een andere persoon die naast [medeverdachte] stond. Er was feitelijk al een vechtpartij gaande. Verdachte heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet op een andere manier kon handelen door bijvoorbeeld te proberen de betrokken personen uit elkaar te halen. Hij is simpelweg mee gaan vechten. Dat meedoen in de vechtpartij was niet noodzakelijk en stond ook niet in verhouding tot de aanval die aan het gevecht vooraf is gegaan. Agressief gedrag tegenover het slachtoffer, in dit geval [slachtoffer 2] , getuigt niet van een wil tot verdediging, maar van het inzetten van een (tegen)aanval. Het beroep op noodweer slaagt daarom niet.
5.2
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 141 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Noodweerexces
6.1.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat – voor zover het de geweldshandelingen ná de eerste door verdachte aan [slachtoffer 2] gegeven klap betreft – sprake is geweest van noodweerexces.
6.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweerexces kan doen.
6.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces moet sprake zijn van een overschrijding van de grenzen van de
noodzakelijkeverdediging die het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, die is veroorzaakt door een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het initieel handelen van verdachte niet kan worden opgevat als een rechtmatige verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van [medeverdachte] , omdat het handelen van verdachte niet noodzakelijk was. Nu daarmee het beroep op noodweer niet is geslaagd, kan – in het verlengde daarvan – ook geen sprake zijn van noodweerexces.
Er zijn daarmee geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 80 uren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hij was met vrienden in het centrum van Enschede tijdens koningsnacht toen er een vechtpartij ontstond tussen een van zijn vrienden en [slachtoffer 2] . Verdachte is vervolgens mee gaan vechten. Tijdens het gevecht heeft iemand een mes getrokken en hebben in ieder geval twee personen letsel opgelopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort uitgaansgeweld lichamelijke en/of psychische gevolgen van dit geweld kunnen ondervinden. Bovendien veroorzaakt dit geweld onveiligheid in de samenleving, in dit geval voor bezoekers van het centrum van Enschede. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De persoon van verdachte
Over de persoon van verdachte is weinig bekend. De rechtbank houdt rekening met het feit dat uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 mei 2022 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor drugshandel en geweldsdelicten.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank overweegt dat in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen
– waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – kan in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM. [1] De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in dit geval met ruim een jaar is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De op te leggen straf of maatregel
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is aan verdachte op te leggen een taakstraf van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c en 22d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
80 (tachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Scheeper, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. H. Stam, rechters, in tegenwoordigheid van M.K. van Haren, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2022.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van politie-eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2019182997. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Proces-verbaal van verhoor verdachte van 29 april 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 124):
Ik was met Tony (de rechtbank begrijpt [medeverdachte] ) in Enschede op 27 april 2019.
Opmerking: aan de verdachte wordt gevraagd of hij zijn haren wil laten zien en hij laat het zien door de overall die hij nu aanheeft en wij zien dat hij haren tot op zijn
onderrug heeft. In dreadlocks.
2. Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 29 april 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 148):
Ik was met [verdachte] (de rechtbank begrijpt [verdachte] ) in Enschede op 27 april 2019. Ik droeg een zwarte broek, een zwarte jas en een wit T-shirt met korte mouwen.
3. Proces-verbaal van bevindingen van 27 april 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 48 en 49):
Ik zie ter hoogte van de etalage van [boekhandel] vier personen staan. Een persoon met donkere jas en wit T-shirt (persoon 2) en een persoon gekleed in donkere broek grijs met zwarte trui/jas (persoon 3). Ik zie dat persoon 5 een kopstoot uitdeelt aan persoon 2. Persoon 5 geeft een vuistslag richting persoon 1. Ik zie dat persoon 3 persoon 5 van achteren aandrukt. Ik zie dat er een worsteling ontstaat tussen meerdere personen. Ik zie dat persoon 1 tegenover persoon 7 staat en uithaalt naar persoon 7. Ik zie dat persoon 7 door persoon 9 bij zijn nek wordt gepakt en door deze persoon op grond wordt gedrukt. Ik zie dat persoon 2 zijn jas heeft uitgetrokken en deze over zijn rechterarm vasthoudt. Onder zijn jas draagt hij een wit shirt. Ik zie dat deze persoon richting persoon 7 schopt die op grond ligt.
4. Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] van 27 april 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 53):
Ik werd op een gegeven moment door de jongen met rasta haar op mijn neus geslagen. Ik had een bloedneus naar aanleiding van de klap op mijn neus.
5. Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 2] van 20 april 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 156):
Ik hoorde ook nog dat iemand riep: 'steek hem neer, steek hem neer’. Dat werd in de
buurt van [slachtoffer 1] geroepen. Op gegeven moment zie je dat een jongen zijn zwarte jas om zijn arm wikkelt. Daarna komt het moment dat [slachtoffer 1] gestoken wordt.
6. Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] van 27 april 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 50):
Ik zag vervolgens dat er ineens veel donkere jongens aan kwamen rennen. Ik zag [slachtoffer 2] weglopen en zag dat hij aan zijn gezicht bloedde.
7. Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 27 april 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 35):
Ik zag dat deze man mij met opzet een harde schop op mijn bovenbeen gaf. De donkere man die mij trapte had dreadlocks en een paardenstaart aan de achterzijde.
8. Proces-verbaal van aangifte van 27 april 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 10 en 12):
De dokter zei dat je dat soort dingen niet vaak ziet bij een steekwond. Ik werd van achteren gegrepen door iemand. Ik denk dat iemand mij toen in mijn arm heeft gestoken. Ik denk dat de donkere jongens wel met een groepje van 6 à 8 personen waren.
9. Eigen waarneming van deze rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 30 mei 2022, van het in het dossier gevoegde multimedia-bestand ‘ [naam] ’:
De rechtbank neemt waar dat verdachte voorafgaand aan de vechtpartij in het midden van de beelden met een andere persoon staat. Op een gegeven moment loopt hij een stuk weg. Vervolgens neemt de rechtbank waar dat [medeverdachte] een kopstoot krijgt, waarna verdachte naar hem toe rent en de persoon die de kopstoot heeft gegeven van achteren in de nek slaat. Daarop ontstaat een worsteling tussen meerdere personen waarbij over en weer geslagen wordt.

Voetnoten

1.Zie HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578.