ECLI:NL:RBOVE:2022:166

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
08/197466-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor poging doodslag en openlijk geweld in Enschede

Op 24 januari 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 20-jarige man veroordeeld tot een jeugddetentie van 8 maanden voor poging tot doodslag en openlijk geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 31 mei 2021 in Enschede, waar de verdachte het slachtoffer vijf keer met een mes in het bovenlichaam stak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, gezien de aard van de verwondingen die hij toebracht. Naast de jeugddetentie werd de verdachte ook verplicht om bijna 50.000 euro schadevergoeding aan het slachtoffer te betalen. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat het slachtoffer ernstige verwondingen had opgelopen, waaronder een klaplong en een perforatie van de maag, en dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het openlijk geweld dat aan de steekpartij voorafging. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, waaronder een beroep op noodweerexces en psychische overmacht, en concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezen feiten. De rechtbank besloot tot toepassing van het adolescentenstrafrecht, gezien de leeftijd van de verdachte en zijn psychische problematiek, en legde een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/197466-21 (P)
Datum vonnis: 24 januari 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] ,
nu verblijvende in JJI De Hunnerberg te Nijmegen.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 januari 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.A. Reah en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. M. van Leussen, advocaat in Oldenzaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na aanpassing van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 10 januari 2022, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 31 mei 2021 in Enschede heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, dan wel die [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld, dan wel heeft geprobeerd die [slachtoffer] zwaar te mishandelen;
feit 2:op 31 mei 2021 in Enschede openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[slachtoffer] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 31 mei 2021 te Enschede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
voornoemde [slachtoffer] één of meermalen met een mes,
althans enig scherp en/of puntig voorwerp
in en/of nabij de oksel en/of arm en/of borst en/of buik en/of flank
en/of heup, althans in het bovenlichaam, althans in het lichaam
heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordelingmocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 mei 2021 te Enschede
aan [slachtoffer] ,
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere steekwond(en) en/of
snijwond(en) en/of een klaplong en/of één of meerdere interne
bloeding(en) en/of interne beschadiging(en) en/of een geperforeerde
maag, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] één of meermalen met een mes, althans enig scherp en/of puntig voorwerp in en/of nabij de oksel en/of arm en/of borst en/of buik en/of flank
en/of heup, althans in het bovenlichaam, althans in het lichaam
te steken en/of snijden en/of prikken
waardoor voornoemde [slachtoffer] geruime tijd in het
ziekenhuis heeft gelegen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot eenveroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 mei 2021 te Enschede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
voornoemde [slachtoffer] één of meermalen met een mes,
althans enig scherp en/of
puntig voorwerp
in en/of nabij de oksel en/of arm en/of borst en/of buik en/of flank
en/of heup, althans in het bovenlichaam, althans in het lichaam
heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 31 mei 2021 te Enschede,
openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Wenninkgaarde en/of
de Minkgaarde en/of de Noorderhagen en/of de Bolwerkstraat en/of de
Molenstraat en/of het Willem Wilminkplein,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek
toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer]
,
door
- die [slachtoffer] achterna te rennen/te achtervolgen en/of
- die [slachtoffer] te slaan en/of te schoppen en/of te duwen
en/of
- (dreigend) om die [slachtoffer] heen te staan en/of
- op die [slachtoffer] (toen hij gevallen was) te gaan
liggen/leunen en/of die [slachtoffer] te beletten om
op te staan en/of
- in de zakken van die [slachtoffer] te voelen en/of
- die [slachtoffer] te betasten aan zijn kleding.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde. Daartoe heeft hij, kort gezegd, aangevoerd dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat het opzet van verdachte was gericht op de dood van [slachtoffer] .
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, dan wel 1 meer subsidiair ten laste gelegde, aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De raadsman heeft tevens vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het openlijk geweld en geen sprake is van medeplegen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt, op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen op de terechtzitting is besproken, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 31 mei 2021 is verdachte aan het voetballen met medeverdachte [medeverdachte] in het centrum van Enschede. [medeverdachte] ziet [slachtoffer] lopen richting de pinautomaat gelegen aan de Bolwerkstraat, op de kruising met de Noorderhagen. [medeverdachte] zegt tegen verdachte dat hij nog geld krijgt van [slachtoffer] . [medeverdachte] en verdachte lopen naar [slachtoffer] toe. Op dat moment komen [naam 1] en [naam 2] erbij staan. [medeverdachte] spreekt [slachtoffer] aan en er ontstaat een woordenwisseling. [medeverdachte] voelt aan de zakken van [slachtoffer] en [naam 2] probeert de portemonnee uit de broekzak van [slachtoffer] te halen. Vervolgens wordt door de mannen op [slachtoffer] ingeslagen. [slachtoffer] geeft verdachte een vuistslag in zijn gezicht. Verdachte wordt geraakt op zijn oog, valt op de grond en is enkele seconden buiten bewustzijn. [slachtoffer] rent vervolgens weg over de Minkgaarde in de richting van de Wenninkgaarde/Molenstraat, gevolgd door [medeverdachte] , [naam 1] en [naam 2] . Als verdachte bijkomt, pakt hij zijn fiets en gaat achter hen aan. Iets voor het spoor komt [slachtoffer] ten val en verdachte ook. Verdachte ligt boven op [slachtoffer] . [slachtoffer] wordt geschopt en geslagen door de groep. Vervolgens heeft [slachtoffer] verdachte vast. Verdachte pakt een mes uit zijn jaszak en steekt [slachtoffer] meerdere keren in het bovenlichaam.
De GGD-arts stelt vast dat [slachtoffer] vijf maal met een mes in zijn bovenlichaam is gestoken. In de linker oksel bij de overgang naar de binnenzijde van de bovenarm zijn twee steek- en snijverwondingen aangetroffen. In de linkeroksel zelf is ook een steek- en snijverwonding te zien. Daarnaast is sprake van een steek- en snijverwonding in de linkerflank, halverwege de oksel en de heup en in de linkerheup. Als gevolg van de steekverwondingen heeft het slachtoffer een klaplong (pneumothorax), een bloeding bij de milt en een perforatie van de maag opgelopen. Tevens moest als gevolg van het steekincident een stoma worden aangelegd. De GGD-arts rapporteert dat de geconstateerde letsels in de thorax en buikholte opgevat zouden kunnen worden als potentieel dodelijk, omdat het beschadiging aan vitale structuren betreft.
Feit 1
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het (voorwaardelijk) opzet van verdachte gericht is geweest op de dood van het slachtoffer [slachtoffer] .
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder 'de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans' dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Daarbij kunnen sommige handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer op een bepaald gevolg zijn gericht dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de aanmerkelijke kans is aanvaard dat de ander door het handelen een bepaald gevolg, in onderhavige casus: de dood, intreedt.
De rechtbank is van oordeel dat in de concrete omstandigheden van dit geval het meermalen steken dan wel snijden met een mes in het bovenlichaam van het slachtoffer kan worden aangemerkt als een poging tot doodslag. Verdachte heeft [slachtoffer] meerdere steek- en snijverwondingen toegebracht, verdeeld over de gehele linkerkant van zijn romp. Naar algemene ervaringsregels bestaat bij het steken dan wel snijden in het bovenlichaam van een persoon de aanmerkelijke kans dat één of meer vitale organen worden geraakt en dat deze persoon ten gevolge van deze verwondingen overlijdt. In dit concrete geval heeft [slachtoffer] onder meer een bloeding bij de milt en een perforatie van de maag opgelopen. Deze gedragingen – het met een mes steken dan wel snijden in de linkerflank – dienen naar het oordeel van de rechtbank naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het doden van [slachtoffer] dat het – behoudens contra-indicaties, waarvan niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet had op het doden van [slachtoffer] , zoals primair aan hem is tenlastegelegd.
Feit 2
De rechtbank stelt voorop dat van het ‘in vereniging’ plegen van geweld sprake is, indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op voornoemde omstandigheden verdachte deel heeft uitgemaakt van een groep die geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] . Verdachte is met twee anderen dreigend om [slachtoffer] heen gaan staan, waarna door andere leden van de groep geweldshandelingen zijn verricht. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] achtervolgd en is hij boven op [slachtoffer] gaan liggen. [slachtoffer] is vervolgens geschopt en geslagen. Door op [slachtoffer] te liggen heeft verdachte de medeverdachten in staat gesteld [slachtoffer] te schoppen en te slaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door de hiervoor omschreven omstandigheden een significante bijdrage geleverd aan het gebruikte geweld. Daarom is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezen verklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 31 mei 2021 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] meermalen met een mes, in en nabij de oksel en buik en flank en heup, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 31 mei 2021 te Enschede, openlijk, te weten aan de openbare weg, de Wenninkgaarde en de Minkgaarde en de Noorderhagen en de Bolwerkstraat en de Molenstraat, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] ,
door
- die [slachtoffer] achterna te rennen/te achtervolgen en
- die [slachtoffer] te slaan en te schoppen en te duwen en
- (dreigend) om die [slachtoffer] heen te staan en
- op die [slachtoffer] (toen hij gevallen was) te gaan liggen/leunen en die [slachtoffer] te beletten om op te staan.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
poging tot doodslag;
feit 2
het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodweerexces dan wel psychische overmacht toekomt. Verdachte heeft als gevolg van een hevige gemoedsbeweging niet anders kunnen handelen dan hij gedaan heeft.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een noodweersituatie zich niet heeft voorgedaan, zodat verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweerexces
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of op enig moment sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte, waartegen hij zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het slachtoffer [slachtoffer] verdachte een vuistslag in het gezicht heeft gegeven. De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] hier handelde uit noodweer. Volgens vaste jurisprudentie moet de dader zich binnen de grenzen van de noodzakelijke verdediging bevonden hebben alvorens hij die grenzen kan overschrijden. Verdachte bevond zich niet binnen die grenzen omdat noodweer tegen noodweer niet mogelijk is. Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat op geen enkel moment sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. Het verweer wordt verworpen.
Psychische overmacht
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op psychische overmacht sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een dergelijke van buiten komende drang. De verdachte heeft niet aannemelijk gemaakt waaruit die van buiten komende drang bestond waaraan hij geen weerstand kon bieden. Ook acht de rechtbank van belang dat verdachte zelf de confrontatie met het slachtoffer heeft opgezocht. Het verweer wordt verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast en verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van tien maanden met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de PIJ-maatregel) onvoorwaardelijk op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen die in duur langer is dan de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Daarnaast heeft de raadsman verzocht de PIJ-maatregel voorwaardelijk op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Ernst van de gepleegde feiten
Verdachte heeft zich op 31 mei 2021 schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door het slachtoffer [slachtoffer] met een mes vijfmaal in het bovenlichaam te steken. Het betreft een ernstig gewelddadig feit dat niet alleen een grove inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft opgeleverd, maar dat ook evengoed fataal had kunnen aflopen. Als gevolg van het handelen van verdachte heeft het slachtoffer 51 dagen in het ziekenhuis moeten verblijven. Het slachtoffer ondervindt tot de dag van vandaag de lichamelijke en geestelijke gevolgen van de steekpartij. Het is onzeker in hoeverre hij zal herstellen van de letsel. Verdachte heeft zich daar kennelijk niet om bekommerd en heeft het leven van het slachtoffer in gevaar gebracht. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Ook heeft verdachte zich voorafgaand aan het steekincident schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Een dergelijk feit versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid op straat.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van 24 september 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rapportages van de deskundigen
De rechtbank heeft kennisgenomen van de over verdachte opgemaakte deskundigenrapporten.
Door dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater en M. Kemink, klinisch psycholoog, is op 23 en 31 december 2021 een klinisch multidisciplinair onderzoek pro Justitia-rapportage opgemaakt.
Er is bij verdachte sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in de richting van antisociale trekken die, gezien zijn leeftijd, waarschijnlijk als een normoverschrijdende gedragsstoornis is te duiden, met vooral gebrek aan empathie en deficiëntie in affectuitingen. Ook is er sprake van een beneden gemiddelde intelligentie op zwakbegaafd niveau. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en had invloed op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. Verdachte begrijpt wel dat agressief gedrag ontoelaatbaar is, maar is beperkt in staat tot slachtofferempathie. Hij is vanuit zijn psychische stoornis verminderd in staat tot zelfreflectie en tot het zich inleven in de ander. Zijn normoverschrijdende gedragsstoornis en de omstandigheid dat zijn gewetensfunctie gaten vertoont, maakten dat hij beperkt was in zijn keuzevrijheid. Er wordt geadviseerd om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De kans op herhaling wordt geschat op hoog op de middellange termijn. Hij is zonder behandeling niet in staat om te reflecteren op eigen emoties en gedrag. Er zijn zowel vanuit de pathologie van verdachte als het gebrek aan toezicht binnen zijn omgeving risicofactoren aan te wijzen. Hij heeft zich bij een eerder toezicht door de reclassering niet aan de voorwaarden gehouden en is daar nog steeds niet open over. Er zijn weinig beschermende factoren die de kans op recidive voldoende kunnen verminderen.
Er is bij verdachte sprake van ontwikkelingspotentieel in de toekomst. Op het terrein van verdachtes handelingsvaardigheden en de mogelijkheid om hem pedagogisch te beïnvloeden is een positieve weging ten aanzien van de toepassing van het jeugdstrafrecht.
Er wordt een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd, vanwege het hoge recidiverisico en de noodzaak van een aanvankelijk hoog beveiligingsniveau vanwege de intensieve klinische behandeling die nodig is. Een ambulante behandeling zal het recidiverisico onvoldoende beperken. Er is een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk. De verwachting is daarnaast dat de behandelduur de maximale duur van een gedragsbeïnvloedende maatregel overstijgt.
Er is bij verdachte sprake van ingrijpende emotionele problematiek met een ontwikkelingsscheefgroei. Gebleken is dat verdachte toezicht en een consequente bejegening nodig heeft gezien het feit dat hij zich in de tijd van het reclasseringstoezicht aan de regels en voorwaarden onttrok. Hij heeft daarnaast een neiging tot aanpassing om er ‘winst’ uit te halen en niet om tot probleeminzicht en verandering te komen. Alleen binnen een pedagogisch klimaat waarin individueel en in de groep aan zijn problematiek gewerkt wordt, kan betrokkene gestimuleerd worden op het gebied van de morele ontwikkeling en impulscontrole.
Op 5 januari 2022 heeft L.B.J. van der Kolk, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, een rapport over verdachte uitgebracht. Zij heeft beschreven dat de reclassering zich kan vinden in het advies van de deskundigen in de pro Justitia-rapportage tot het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Verdachte heeft een ernstig delict gepleegd dat ernstige gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad. De reclassering is van mening dat behandeling binnen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal bijdragen aan het beperken van recidivegevaar en zal bijdragen aan het bevorderen aan een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank neemt het advies van de deskundigen op de in het rapport genoemde gronden over en concludeert dat de feiten verminderd aan verdachte moeten worden toegerekend.
Toepassing adolescentenstrafecht
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of in het kader van het adolescentenstrafrecht toepassing van het jeugdstrafrecht aan de orde is. Ten tijde van het feit was verdachte 18 jaar oud, zodat in beginsel het commune (volwassenen) strafrecht dient te worden toegepast. Op grond van artikel 77c Sr kan de rechter adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten op grond van het jeugdstrafrecht, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank zal conform de adviezen van de deskundigen – gezien de persoonlijkheid van verdachte – het adolescentenstrafrecht toepassen.
De op te leggen straf en maatregel
De verdediging heeft verzocht om een nadere rapportage waarin de mogelijkheid van een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt onderzocht. De rechtbank is van oordeel dat rapportages van de psychiater en de psycholoog zorgvuldig tot stand zijn gekomen en acht zich voldoende voorgelicht over de persoon van verdachte. Het verzoek van de verdediging om een nadere rapportage over een mogelijke voorwaardelijke PIJ-maatregel op te laten maken, wordt daarom afgewezen.
De rechtbank merkt op dat aan de wettelijke vereisten van een PIJ-maatregel is voldaan. Het gaat om een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist en behandeling en begeleiding van verdachte noodzakelijk is voor zijn zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling.
De rechtbank is op basis van de bevindingen van de psychiater en de psycholoog van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte een intensieve en langdurige behandeling krijgt, die niet binnen een ander kader dan een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel kan plaatsvinden. De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel een middel is dat met terughoudendheid dient te worden ingezet, zeker als een verdachte – zoals hier – geen strafblad heeft en nog niet eerder een andere, minder ingrijpende vorm van verplichte, intensieve behandeling heeft gehad. Daar staat tegenover dat de feiten die verdachte heeft gepleegd zeer ernstig zijn en dat het gevaar voor herhaling zonder behandeling als hoog wordt ingeschat. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de deskundigen toereikend gemotiveerd waarom gelet op de ernst van de problematiek en de moeilijkheid om deze te bewerken, verdachte gebaat is bij langdurige begeleiding en controle en een lang resocialisatietraject. Volgens de deskundigen biedt alleen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel voldoende kader om de problematiek van verdachte behandelen en het recidiverisico te verkleinen, op een wijze die ook beschermend is voor de maatschappij. De rechtbank zal om die reden overgaan tot het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De bewezenverklaarde feiten zijn ernstig en rechtvaardigen zonder meer een jeugddetentie van aanmerkelijke duur. Alles afwegend, met toepassing van het adolescentenstrafrecht, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van acht (8) maanden met aftrek van voorarrest passend. Voorts is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel dient te worden opgelegd.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 64.961,00 (vierenzestigduizend negenhonderdeenenzestig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- daggeldvergoeding letselschaderaad 51 dagen opname € 1.581,00;
- mantelzorg conform letselschaderaad 26 weken € 3.380,00.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 60.000,00 gevorderd.
Ter vergoeding van proceskosten wordt een bedrag van € 5.932,03 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde kan worden toegewezen. Ten aanzien van de hoogte van het toe te wijzen bedrag, heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat vanwege een onevenredige belasting van het strafproces de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn vordering.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schade is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van
€ 4.961,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Immateriële schade
De opgevoerde immateriële schade is onvoldoende komen vast te staan. De benadeelde partij heeft op het voegingsformulier vermeld dat hij last heeft van angsten en gevoelens van minderwaarwaardigheid ter zake de stoma en dat er waarschijnlijk sprake is van blijvend psychisch letsel. Uit de brief van P.F.M. Bouwhuis, GZ-psycholoog en regiebehandelaar bij Trajectum, blijkt dat het niet is vast te stellen of de opgelopen psychische schade blijvend is. Daarnaast blijkt uit de brief dat de benadeelde partij last heeft van verschillende klachten als gevolg van een eerder trauma. Deze klachten zijn verergerd als gevolg van het bewezenverklaarde. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom aannemelijk dat andere omstandigheden een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van het geestelijk letsel. Hoe groot het geestelijk letsel is die de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde feiten heeft geleden, is niet precies vast te stellen.
Dat neemt niet weg dat wel is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreekse immateriële schade heeft geleden De rechtbank acht die immateriële schade tot een bedrag van € 40.000,00 voldoende onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om het overige deel van de vordering nader te onderbouwen vormt een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal de vordering voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren.
Proceskosten
Omtrent de gevorderde proceskosten stelt de rechtbank voorop dat een redelijke uitleg van artikel 532 Sv meebrengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding daarvan af te wijken. Uitgaande van het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven (geldend vanaf 1 februari 2021) en het daarin genoemde tarief IV (behorend bij een gevorderde hoofdsom van € 40.000,00 tot € 98.000,00), begroot de rechtbank de kosten voor rechtsbijstand op
€ 3.342,00. Het bedrag is als volgt opgebouwd:
€ 1.114,00 per punt x 3 punten (1 punt voor het indienen van de vordering, 1 punt voor het bijwonen van de inhoudelijke behandeling alsmede 1 punt voor het houden van het pleidooi). De verdachte zal in zoverre in de proceskosten van de benadeelde partij worden veroordeeld.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht. De rechtbank bepaalt daarbij, gelet op de toepassing van het jeugdstrafrecht, de maximale duur van de gijzeling op nul dagen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 36f, 77c, 77i, 77g, 77s en 77gg Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
afwijzing voorwaardelijk verzoek
- wijst af het verzoek van de verdediging tot nadere NIFP-rapportage;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
poging tot doodslag;
feit 2, het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
8 (acht) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- legt aan verdachte op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
- bepaalt dat deze maatregel niet gemaximeerd is;
schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer](feiten 1 en 2) van een bedrag van
€ 44.961,00(zegge: vierenveertigduizend negenhonderdeenenzestig euro), (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2021);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 3.342,00, (zegge: drieduizend driehonderdtweeënveertig euro), alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 44.961,00, (zegge: vierenveertigduizend negenhonderdeenenzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzeling voor de duur van nul (0) dagenkan worden toegepast;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, en mr. H. Stam en mr. L. Kesteloo rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.N. Esajas en mr. E.L. Vedder, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2022.
Buiten staat
Mr. L. Kesteloo en mr. E.L. Vedder zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer Hyena 21 / ON2R021042. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 31 mei 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 24 en 25):

Op 31 mei 2021 liep ik vanaf de Molenstraat in Enschede naar de kruising van de Bolwerkstraat en de Noorderhagen. Ik zag dat er meerdere mannen naar mij toe kwamen. Ik zag dat ze niet bij mij weggingen en er ontstond een ruzie. Omdat ik mij bedreigd voelde heb ik een van hen een stoot op de neus gegeven. Ik ben vervolgens weggerend over de Minkgaarde in de richting van de Wenninkgaarde. Iets voor het spoor kwam ik tijdens het rennen tot val. Op dat moment voelde ik direct dat ik aangevallen werd. Ik zag dat dit door dezelfde mannen was die mij vlak daarvoor op de Noorderhagen lastig vielen. Ik voelde direct enorme pijn. Ik voelde dat het bloed uit mij spoot.

2. Het proces-verbaal van bevindingen van 16 juni 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 28 t/m 31):
Op 2 juni 2021 waren wij in het MST ziekenhuis in Enschede voor het opnemen van een aangifte van [slachtoffer] , slachtoffer van het steekincident gepleegd op 30 mei 2021 (de rechtbank begrijpt: 31 mei 2021) te Enschede.
[slachtoffer] verklaarde het volgende.
Bij de Molenstraat ging ik het spoor over. Daar ben ik gevallen. Ik kreeg eerst een trap in mijn gezicht. Hij zat bovenop mij.
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 21 juni 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 60 t/m 67 van het persoonsdossier van verdachte [medeverdachte] ):
Op 30 mei 2021 was ik in de avond aan het voetballen in het centrum van Enschede.
Ik zag [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) lopen.
[slachtoffer] geeft [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) een vuist in zijn gezicht. [verdachte] viel op de grond. [verdachte] lag een paar seconde op de grond. Ik zag dat [verdachte] de fiets pakte en achter [slachtoffer] aan ging. Ik begon ook achter [slachtoffer] aan te rennen. Ik zag dat de mattie van [naam 1] ook achter [slachtoffer] aanging en als eerst ging vuisten tegen [slachtoffer] . Ik zag dat [slachtoffer] voor mij bij het spoor was uitgegleden. Ik zag dat die mattie van [naam 1] met zijn vuist ging slaan en daarna ging trappen. Toen zag ik dat [verdachte] [slachtoffer] met een mes had gestoken.
Ik heb [slachtoffer] een duw en een vuist gegeven. Dat was voordat [verdachte] in zijn gezicht werd geslagen.
4. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 januari 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Op 31 mei 2021 was ik samen met [medeverdachte] in het centrum van Enschede. [medeverdachte] zag toen [slachtoffer] . [medeverdachte] vloerde hem. Er ontstond een gevecht. Toen kreeg ik een klap van [slachtoffer] . Ik ging knock out. Toen ik bij bewustzijn kwam, zag ik dat zij de hoek omgingen. Ik heb mijn fiets gepakt en ben achter hen aangegaan. [slachtoffer] viel en ik viel over hem heen. We kwamen in een worsteling. Hij had mij klem. Ik pakte een mes en toen heb ik hem gestoken.

De voorzitter vraagt:
Klopt het dat de messteken die [slachtoffer] had, door jou zijn veroorzaakt?
De verdachte verklaart:
Ja, dat klopt.
De voorzitter bespreekt met mij de camerabeelden. Het klopt dat [medeverdachte] als eerst bij [slachtoffer] kwam en ik daarna met de fiets. Er waren nog andere jongens bij. Eén van hen stond erbij. Die andere stond achter ons. De jongen die achter ons stond was [naam 1] . Hij was met [naam 2] .
[medeverdachte] heeft [slachtoffer] onderuitgehaald met zijn voet. Toen kwam er een gevecht. [naam 2] kwam er nog even tussen. De anderen hebben allemaal klappen uitgedeeld.
5. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5° Sv, te weten het forensisch medische letselrapportage van R. Meijer (GGD-arts) van 18 september 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven):
De beoordeling en interpretatie van een selectie van de aangeleverde foto’s, gemaakt d.d. 01-06-2021.
De geconstateerde letsel in de thorax en buikholte zouden opgevat kunnen worden als potentieel dodelijk, daar het beschadiging aan vitale structuren betreft.
Samenvatting van de letsel:
– In het linker aangezicht zijn meerdere oppervlakkige schaafwonden zichtbaar,
– Aan de linkerschouder is een lokale roodheid en aan de linker elleboog zijn meerdere oppervlakkige
schaafwonden zichtbaar,
– In de linker oksel (zie overzichtsfoto nr. 6 tot en met 10), bij de overgang naar de binnenzijde van de
bovenarm; zijn een tweetal snij / steek verwondingen aanwezig,
– In de linker oksel is een snij / steekverwonding zichtbaar,
– In de linker flank, halverwege de oksel en de heup, is een snij / steekverwonding zichtbaar,
– In de linker heup is een snij / steekverwonding zichtbaar,
– Aan beide knieën zijn oppervlakkige schaafwonden zichtbaar.