Beoordeling door de voorzieningenrechter
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Op 22 juli 2021 is door een toezichthouder van de gemeente Hardenberg geconstateerd dat er sprake is van een bedrijfsmatig gerunde hondenfokkerij op het perceel van de huur-woning van eiser aan de [adres] te Bruchterveld. Het perceel is in eigendom van de derde-partij.
3. Bij brief van 16 augustus 2021 heeft verweerder aan eiser en de derde-partij een vooraankondiging gestuurd dat handhavend zal gaan worden opgetreden, aangezien bedrijfsmatige hondenfok-activiteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan.
4. Per mail van 17 augustus 2021 heeft eiser op deze vooraankondiging zijn zienswijze gegeven. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals beschreven in de vorige rubriek.
5. Bij e-mailbericht van 3 mei 2022 heeft verweerder de begunstigingstermijn nogmaals verlengd tot twee weken na de zitting van de voorzieningenrechter. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de spoedeisendheid van de gevraagde voorlopige voorziening daarmee gegeven.
6. Eiser weet niet wat hij nu precies verkeerd doet. Niet is duidelijk wat het houden van dieren anders is dan het fokken van honden. Het houden van dieren is volgens het bestemmingsplan toegestaan en daarmee ook het vermeerderen van dieren. De last is voor meerdere uitleg vatbaar. De last gaat volgens eiser te ver en verbiedt het activiteiten die het bestemmingsplan juist toelaat. Eiser bestrijdt de uitleg van verweerder dat de activiteit strijdigheid oplevert. Dat geschil dient in de bodemprocedure te worden beslecht. Eiser is van mening dat de onderhavige activiteiten passen binnen de planregels van de bestemming namelijk artikel 5 Agrarisch met waarden-Besloten veenontginningslandschap. Eiser vindt de opgelegde last onder dwangsom te hoog, niet evenredig en disproportioneel. Ook is de precieze overtreding niet uiteen gezet. Eiser vindt dat van handhaving had behoren af te zien, Het gaat hier om het houden van slechts 45 hondjes in de bestaande leegstaande paardenboxen. Van die 45 hondjes heeft niemand last van.
7. De commissie heeft in haar advies geconcludeerd dat het fokken van honden niet valt onder de definitie van een agrarisch bedrijf zoals bedoeld in artikel 1.8 van het bestem-mingsplan Buitengebied Hardenberg. De commissie schrijft in haar advies dat honden niet vallen onder de omschrijving “de landbouw betreffend”. Honden zijn bedoeld als gezelschapsdier en worden ook niet geproduceerd voor consumptie. Honden zijn dan ook geen agrarische producten. De commissie heeft hiervoor ook gewezen op de regels voor bedrijfsmatig fokken van honden en andere gezelschapsdieren.
Beginselplicht tot handhaving
8. Bij overtreding van een wettelijk voorschrift moet het bestuursorgaan dat daartegen met bestuursdwang of een last onder dwangsom kan optreden, dat in het algemeen ook doen. Dat is immers in het algemeen belang. Het bestuursorgaan mag alleen onder bijzondere omstan-digheden ervoor kiezen om niet handhavend op te treden, bijvoorbeeld als het onrechtmatige van de overtreding kan worden weggenomen. Maar ook als het nadeel dat door de handha-ving ontstaat groter is dan de voordelen ervan, kan het zijn dat het bestuursorgaan van handhaving moet afzien.
9. Eiser woont op het perceel [adres] te Bruchterveld. Dit perceel valt onder het Bestemmingsplan buitengebied gemeente Hardenberg (verder: het bestemmingsplan). Op het perceel rust de bestemming:
Agrarisch met waarden-Besloten veenontginningsland-schap. Voor zover van belang zijn de gronden hier bestemd voor (artikel 5.1 van het bestemmingsplan) :
a. de uitoefening van één agrarisch bedrijfen
(….)c. niet-agrarische nevenactiviteiten met een max van 100 m2.
Artikel 5.4.2 bepaalt dat het gebruik van de gronden en gebouwen voor niet-agrarische nevenactiviteiten, zoals bedoeld in artikel 5.1. onder c betrekking heeft op nevenactiviteiten in de vorm van – voor zover hier van belang -
ambachtelijke bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van Bijlage 8 Staat van Bedrijfsactiviteiten, ofwel hiermee wat betreft het leefklimaat, vergelijkbare bedrijven, detailhandel, zakelijke dienstverlening en recreatieve activiteiten, waaronder boerderijkamers, of daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid (…).
Volgens de begripsomschrijving van artikel 1.8 van het bestemmingsplan wordt onder een agrarisch bedrijf verstaan:
een bedrijf, dat geheel of overwegend gericht is op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen waaronder begrepen tuinbouw en/of het houden van dieren (….)
Artikel 1.80 van de planvoorschriften bepaalt dat onder een nevenactiviteit wordt verstaan:
een activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de volgens de bestemmingsomschrijving toegestane hoofdfunctie op het perceel.
Valt het bedrijfsmatig fokken van honden onder de definitie van agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 1.8 van het bestemmingsplan?
10. Zoals gezegd rust op het perceel van eiser de bestemming agrarisch bedrijf en omschrijft artikel 1.8 van het bestemmingsplan wat agrarische producten zijn.
Omdat in het bestemmingsplan geen definitie van "agrarisch" wordt gegeven, moet dat begrip worden uitgelegd. Verweerder mocht voor die uitleg aansluiting zoeken bij het normaal spraakgebruik, zoals dat is opgenomen in de Van Dale als in de rechtspraak wordt gebruikt. In de Van Dale is “agrarisch” omschreven als "de landbouw betreffend”. Verweerder heeft terecht overwogen dat het fokken van honden hier niet onder valt. Honden vallen niet onder de omschrijving ”de landbouw betreffend”. Honden zijn bedoeld als gezelschapsdieren en worden niet geproduceerd voor consumptie. Honden zijn dan ook geen agrarische producten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder hiervoor mede steun heeft kunnen vinden in de bij partijen bekende uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:724. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat aan het gedeelte van de begripsomschrij-ving
en/of het houden van dierenuit artikel 1.8 van het bestemmingsplan geen zelfstandige betekenis toekomt maar – naast het telen van gewassen- een activiteit is waarmee “agrarische producten” , zoals omschreven in het van artikel, worden voortgebracht.
De voorzieningenrechter is tevens van oordeel dat sprake is van bedrijfsmatig fokken nu het in het geval van eiser gaat om het fokken van 45 honden. Dat onder het “houden van dieren” ook honden kunnen worden verstaan, deelt de voorzieningenrechter dan ook niet. De hiervoor opgeworpen vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Is er sprake van een volgens het bestemmingsplan toegestane nevenactiviteit?
11. Namens eiser is - subsidiair- aangevoerd dat het fokken van honden te rangschikken is als een niet-agrarische nevenactiviteit. Nu er op grond van het voorgaande geen sprake is van een (agrarische) hoofdactiviteit kan reeds hierom geen sprake zijn van een nevenactiviteit. De voorzieningenrechter stelt vast dat artikel 1.80 van de voorschriften verwijst naar de hoofdfunctie op het perceel en niet naar het uitoefenen van een hoofdactiviteit. Hoewel deze formulering helder had gekund, maakt het voorgaande nog niet dat een aanwezige hoofdactiviteit niet nodig is. Bovendien kan bij een hondenfokkerij niet worden gesproken van een ambachtelijke bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van bijlage 8 Staat van bedrijfsactiviteiten, ofwel een hiermee, wat betreft het leefklimaat, vergelijkbaar bedrijf, in de zin van artikel 5.4.2. van de planvoorschriften. Ook de hiervoor opgeworpen vraag dient daarom ontkennend te worden beantwoord.
12. Het bedrijfsmatig fokken van honden op het perceel van eiser is strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Verweerder was dan ook in beginsel bevoegd om daartegen op te treden met het opleggen van een last onder dwangsom.
Bestaat er concreet zicht op legalisatie?
13. Indien concreet zicht bestaat op de legalisatie van de overtreding kan verweerder afzien van handhavend optreden. De voorzieningenrechter stelt vast dat van concreet zicht op legalisatie geen sprake is, omdat verweerder heeft aangegeven geen medewerking te willen verlenen aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor een hondenkennel. Verweerder heeft daarbij overwogen dat er rondom het perceel van eiser meerdere woningen liggen en het perceel ook op (relatief) korte afstand ligt van de dorpsbebouwing van Bruchterveld. Verweerder heeft daarbij verder overwogen dat er al meerdere klachten zijn ingediend. Gelet hierop stelt de voorzieningenrechter vast dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat.
Is de last voor meerderlei uitleg vatbaar? Is er sprake van bijzondere omstandigheden?
14. Namens eiser is aangevoerd dat hij niet precies weet wat hij verkeerd doet en de last voor meerderlei uitleg vatbaar is. De voorzieningenrechter volgt de gemachtigde hierin niet. Verweerder heeft meerdere malen duidelijk kenbaar gemaakt dat het bedrijfsmatig fokken van honden op het perceel van eiser strijd is met het bestemmingsplan en eiser deze activiteiten dient te beëindigen. De last is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook helder en niet voor meerderlei uitleg vatbaar. Het betoog slaagt niet. Evenmin is gebleken van andere bijzondere omstandigheden die aan handhavend optreden in de weg staan.
Is de opgelegde last onder dwangsom te hoog, niet evenredig en disproportioneel?
15. Eiser heeft in een emailbericht van 19 juli 2021 aan verweerder meegedeeld dat hij al is begonnen met het verbouwen van een deel van de gebouwen tot hondenkennels. De voorzieningenrechter stelt vast dat eiser op dat moment geen aanvraag voor een omgevingsvergunning had ingediend of verkregen dan wel van verweerder had vernomen welke mogelijkheden het bestemmingplan voor het fokken van honden zou bieden. Daarbij komt dat het eiser bekend was dat hij voor het fokken van honden eerst een vergunning diende te verkrijgen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gevolgen hiervan voor eisers eigen rekening en risico dienen te blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem binnen de gestelde begunstigings-termijn feitelijk onmogelijk is geweest aan de opgelegde last te voldoen. Gelet op de belangen van eiser heeft verweerder wel besloten de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom te verlengen tot zes weken na dagtekening van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder hiermee in het geval van eiser, coulant heeft gehandeld. De gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat eiser failliet zal gaan dan wel ernstig in zijn inkomenspositie zal worden aangetast indien hij de opgelegde dwang-sommen dient te voldoen, doch de gemachtigde van eiser heeft deze stellingen niet onderbouwd, zodat deze reeds hierom niet kunnen slagen. Verder kan eiser het betalen van dwangsommen voorkomen door aan de opgelegde last onder dwangsom te voldoen.
16. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
17. Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.