4.5De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 december 2019 te Rijssen, in de gemeente Rijssen-Holten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, vrachtauto), komende uit de richting van de rotonde gevormd door de wegen Noordermorssingel, Spoelerstraat en Morsweg en gaande in de richting van de rotonde gevormd door de wegen Morsweg en Nijverheidsstraat, daarmede rijdende over de weg, de Morsweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- terwijl hij ter plaatse zeer bekend is en
- terwijl links naast de rijbaan van die weg (de Morsweg) vanuit de rijrichting van hem, de verdachte, een vrij liggend fietspad was gesitueerd,
- ter hoogte van een aan die weg (de Morsweg) aldaar gelegen inrit naar links af te slaan en die inrit in te rijden, zijnde een bijzondere manoeuvre als bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en
- bij het inrijden van die inrit en het oprijden van voormeld fietspad zich niet of in onvoldoende mate ervan te overtuigen of verkeer naderde over dat fietspad en
- terwijl voor dat fietspad op het wegdek haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en
- terwijl dat fietspad ter plaatse een verhoogd wegdek heeft en
- terwijl voor dat fietspad aan de rechterzijde van die (kruisende) weg (de Morsweg) een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord J24 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudende een aanduiding van (naderend) gevaar, te weten (overstekende) fietsers, -met daaronder aangebracht het onderbord OB503, waarop twee pijlen waren geplaatst, ten teken dat fietsers uit twee richtingen konden naderen-, was geplaatst en
-terwijl voor dat fietspad aan de rechterzijde van die weg (de Morsweg) een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg", was geplaatst,
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (vrachtauto) zodanig te regelen dat hij in staat was dat motorrijtuig (vrachtauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de door hem bereden en die kruisende voorrangsweg (het voornoemde fietspad) kon overzien en waarover deze vrij waren en
- bij het passeren van het fietspad een bestuurster van een fiets die zich links naast hem bevond, niet voor te laten gaan en
- die inrit in te rijden en dat fietspad op te rijden, terwijl de voormelde -over dat fietspad rijdende- fietsster hem, verdachte dicht genaderd was en
- in aanrijding te komen met de over dat fietspad rijdende bestuurster van die fiets en die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen,
waardoor een ander (voornoemde fietsster genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.