ECLI:NL:RBOVE:2022:158

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
08/170371-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag van vrachtwagenbestuurder

Op 21 januari 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 56-jarige man, die als bestuurder van een vrachtwagen betrokken was bij een ernstig verkeersongeval op 3 december 2019 in Rijssen. De verdachte verleende geen voorrang aan een fietsster, wat resulteerde in een aanrijding waarbij de fietsster, [slachtoffer], meerdere botbreuken opliep en twee maanden in coma lag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid, wat leidde tot het ongeval. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een taakstraf van 120 uur en een rijontzegging van 12 maanden. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet passend was gezien de omstandigheden. De rechtbank hield rekening met de impact van het ongeval op zowel het slachtoffer als de verdachte zelf. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat het letsel van het slachtoffer nog niet als blijvend kon worden gekwalificeerd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van verkeersdeelnemers, vooral beroepschauffeurs, om extra voorzichtig te zijn in het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/170371-20 (P)
Datum vonnis: 21 januari 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 januari 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Weimar en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. H. de Kroon, advocaat in Hilversum, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:als bestuurder van een vrachtauto schuldig is aan het veroorzaken van een
verkeersongeval, waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen dan wel;
subsidiair:door zijn gedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt, althans het verkeer
heeft gehinderd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 3 december 2019 te Rijssen, in de gemeente Rijssen-Holten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, vrachtauto), komende uit de richting van de rotonde gevormd door de wegen Noordermorssingel, Spoelerstraat en Morsweg en/of gaande in de richting van de rotonde gevormd door de wegen Morsweg en Nijverheidsstraat, daarmede rijdende over de weg, de Morsweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl hij ter plaatse (zeer) bekend is en/of
- terwijl links naast de rijbaan van die weg (de Morsweg) vanuit de rijrichting van hem, de verdachte, een vrijliggend fietspad was gesitueerd,
- ter hoogte van een aan die weg (de Morsweg) aldaar gelegen inrit naar links af te slaan en/of die inrit in te rijden of in te gaan rijden, zijnde een bijzondere manoeuvre als bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of
- bij het inrijden van die inrit en/of het oprijden van voormeld fietspad zich niet of in onvoldoende mate ervan te overtuigen of verkeer naderde over dat fietspad en/of
-terwijl voor dat fietspad op het wegdek haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en/of
-terwijl dat fietspad ter plaatse een verhoogd wegdek heeft en gemarkeerd is met een pianoklavierbelijning en/of
- terwijl voor dat fietspad aan de rechterzijde van die (kruisende) weg (de Morsweg) een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord J24 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudende een aanduiding van (naderend) gevaar, te weten (overstekende) fietsers, -met daaronder aangebracht het onderbord OB503, waarop twee pijlen waren geplaatst, ten teken dat fietsers uit twee richtingen konden naderen-, was geplaatst en/of
-terwijl voor dat fietspad aan de rechterzijde van die weg (de Morsweg) een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg", was geplaatst,in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (vrachtauto) zodanig te regelen dat hij in staat was dat motorrijtuig (vrachtauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de door hem bereden en/of die kruisende (voorrangs)weg (het voornoemde fietspad) kon overzien en waarover deze vrij was/waren en/of
- zonder te stoppen linksaf te slaan en/of
- bij het naar links afslaan en/of het passeren van het fietspad een bestuurster van een fiets die zich links naast, althans zich links dicht achter hem bevond, niet voor te laten gaan en/of
- die inrit in te rijden en/of dat fietspad op te rijden, terwijl de voormelde -over dat fietspad rijdende- fietsster hem, verdachte dicht genaderd was en/of
- te botsen tegen, althans in aanrijding te komen met, de over dat fietspad rijdende bestuurster van die fiets en/of die fiets, ten gevolge waarvan of waarbij die bestuurster van die fiets ten val is gekomen,
waardoor een ander (voornoemde fietsster genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 december 2019 te Rijssen, in de gemeente Rijssen-Holten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, vrachtauto), komende uit de richting van de rotonde gevormd door de wegen Noordermorssingel, Spoelerstraat en Morsweg en/of gaande in de richting van de rotonde gevormd door de wegen Morsweg en Nijverheidsstraat, daarmede rijdende over de weg, de Morsweg,
- terwijl hij ter plaatse (zeer) bekend is en/of
- terwijl links naast de rijbaan van die weg (de Morsweg) vanuit de rijrichting van hem, de verdachte, een vrijliggend fietspad was gesitueerd,
- ter hoogte van een aan die weg (de Morsweg) aldaar gelegen inrit naar links is afgeslagen en/of die inrit ingereden of is gaan inrijden, zijnde een bijzondere manoeuvre als bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of
-terwijl voor dat fietspad op het wegdek haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en/of
-terwijl dat fietspad ter plaatse een verhoogd wegdek heeft en gemarkeerd is met een pianoklavierbelijning en/of
- terwijl voor dat fietspad aan de rechterzijde van die (kruisende) weg (de Morsweg) een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord J24 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudende een aanduiding van (naderend) gevaar, te weten (overstekende) fietsers, -met daaronder aangebracht het onderbord OB503, waarop twee pijlen waren geplaatst, ten teken dat fietsers uit twee richtingen konden naderen-, was geplaatst en/of
-terwijl voor dat fietspad aan de rechterzijde van die weg (de Morsweg) een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg", was geplaatst, in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (vrachtauto) zodanig geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (vrachtauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de door hem bereden en/of die kruisende (voorrangs)weg (het voornoemde fietspad) kon overzien en waarover deze vrij was/waren en/of
- zonder te stoppen linksaf is geslagen en/of
- bij het naar links afslaan en/of het passeren van het fietspad een bestuurster van een fiets die zich links naast, althans zich links dicht achter hem bevond, niet voor heeft laten gaan en/of
- die inrit is ingereden en/of dat fietspad is opgereden, terwijl de voormelde -over dat fietspad rijdende- fietsster hem, verdachte dicht genaderd was en/of
- is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met, de over dat fietspad rijdende bestuurster van die fiets en/of die fiets, ten gevolge waarvan of waarbij die bestuurster van die fiets ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
Op 3 december 2019 reed verdachte in een vrachtauto op de Morsweg in Rijssen. Links van de Morsweg is een vrij liggend fietspad gelegen. Verdachte sloeg, ter hoogte van de in-/uitrit naar [bedrijf] , linksaf om daarna het fietspad over te steken. Hij reed daarbij met zijn vrachtauto tegen een fietsster, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), aan ten gevolge waarvan zij ten val kwam. [2]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend het fietspad wilde oversteken, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat het ongeval is ontstaan.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor het primair en subsidiair ten laste gelegde,
nu volgens haar niet meer bewezen kan worden dan dat verdachte in een kort moment van onoplettendheid [slachtoffer] niet heeft gezien. Zij heeft in dat verband naar voren gebracht dat het zicht van verdachte mogelijk belemmerd werd door bosjes of een onderdeel van zijn auto, zoals de achteruitkijkspiegel. De raadsvrouw heeft verder naar voren gebracht dat [slachtoffer] in een verboden richting op het fietspad reed en verdachte niet hoefde te verwachten dat iemand vanuit de verkeerde rijrichting kwam. Het voor naderende fietsers waarschuwende bord, met daaronder twee horizontale pijlen, stond er dan ook ten onrechte, aldus de raadsvrouw.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Gezien vanaf de rijrichting van verdachte, staat kort voor het fietspad in de berm, een bord model B6 van bijlage 1 van het RVV 1990, inhoudende “verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg”. Boven dit bord is een waarschuwingsbord model J24 van bijlage 1 van het RVV 1990 (fietsers en bromfietsers) aangebracht. Onder dit waarschuwingsbord is een onderbord aangebracht waarop twee horizontale zwarte pijlen zichtbaar zijn. Daarnaast zijn op de in-/uitrit, vlak voor de aansluiting met het fietspad, haaientanden op het wegdek aangebracht. [3]
De afstand tussen de rijbaan van de Morsweg en het fietspad is 14,8 meter. Het fietspad is bij de in-/uitrit iets verhoogd aangelegd. [4]
De voor motorvoertuigen ter plaatste toegestane maximum snelheid bedraagt 50 km/h. Uit de tachograaf van de bedrijfsauto van verdachte (een Mercedes-Benz) blijkt dat hij op de in-/uitrit achtereenvolgens 17, 20, en 25 km/h reed. Ten tijde van de botsing was de snelheid 14 km/h. [5]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij op de locatie goed bekend is. Verdachte rijdt er dagelijks heen en weer. Een andere vrachtwagen kwam hem tegemoet en gaf een lichtsignaal om verdachte voor te laten gaan. Verdachte maakte hiervan gebruik. Hij groette de chauffeur en hoorde toen een knal. [6] Hij had voordien vluchtig naar links gekeken, maar niks gezien en toen zijn weg vervolgd. [7]
Overwegingen
Schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan, zoals primair ten laste is gelegd, overtreding van artikel 6 WVW 1994. Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid dan wel onoplettendheid van verdachte. Daarbij is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en verder naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan (vgl. Hoge Raad 1 juni 2004,
LJNA05822).
Roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk , onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag?
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat geen sprake was van een momentane onoplettendheid.
Zij overweegt daartoe als volgt.
Uit de stukken in het dossier kan worden afgeleid dat sprake is van een overzichtelijke verkeerssituatie. Het fietspad is op een afstand van 14,8 meter vanaf de rijbaan van de Morsweg aangelegd, zodat verdachte gedurende langere tijd voordat hij het fietspad overstak zicht had op het fietspad, zowel naar links als rechts. Dat hem het zicht werd ontnomen door de bomen langs het fietspad of een onderdeel van zijn vrachtauto heeft de rechtbank op basis van de inhoud van het dossier en de behandeling ter zitting niet kunnen vaststellen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden waarom verdachte de fietsster niet heeft kunnen zien.
Verdachte heeft naar eigen zeggen vluchtig naar links gekeken en de fietsster toen niet gezien. Vervolgens is hij, zonder te stoppen, het fietspad opgereden en heeft hij de fietsster frontaal geraakt. Verdachte heeft aldus geen voorrang verleend aan de fietsster, waartoe hij, gelet op de haaientanden en de verkeersborden die er stonden en dus van toepassing waren, wel verplicht was. Uit het feit dat verdachte de fietsster niet heeft opgemerkt, leidt de rechtbank af dat hij in onvoldoende mate naar links heeft gekeken kort voor het moment dat hij het fietspad wilde oversteken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een vergelijking met door de verdediging aangevoerde jurisprudentie waarbij sprake was van een kort moment van onoplettendheid niet opgaat.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte daarnaast zijn snelheid onvoldoende aangepast aan de verkeerssituatie. Hij had zonodig stil moeten gaan staan, althans de door hem bestuurde vrachtauto bijna geheel tot stilstand moeten brengen, zodat hij meer tijd had om goed te kijken en zich er rekenschap van te geven dat zich geen fietsers meer op het fietspad bevonden. Bovendien had hij dan een lagere snelheid gehad en daarmee meer tijd om te remmen of uit te wijken als hij de fietser op het laatste moment had gezien. Dat heeft verdachte niet gedaan.
De raadsvrouw heeft – kort gezegd – bepleit dat verdachte geen fietsster van links hoefde te verwachten.
In dit verband overweegt de rechtbank dat de fietsster vanaf de rotonde gevormd door de Morsweg, Noordermorssingel en Spoelerstraat het fietspad links van de rijbaan van de Morsweg is opgereden. Op die rotonde zijn gele borden geplaatst met de bedoeling om fietsers te bewegen het, vanuit verdachtes rijrichting gezien, rechts naast de rijbaan van de Morsweg nieuw aangelegde fietspad op te rijden. Dit neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat verdachte alert had moeten zijn op fietsers die van links zouden kunnen komen. De rechtbank betrekt in dit oordeel dat verdachte ter plekke zeer bekend was en aldus ook met de omstandigheid dat de verkeerssituatie voor fietsers kort daarvoor was gewijzigd. Hij had er naar het oordeel van de rechtbank rekening mee moeten houden dat fietsers, vooral in de eerste periode na deze wijziging, vanaf voornoemde rotonde het links in plaats van rechts van de rijbaan van de Morsweg gelegen fietspad zouden blijven gebruiken Dit geldt temeer nu de oude bebording behorend bij het links van de weg gelegen fietspad nog niet was verwijderd en dus nog van toepassing was. In een dergelijke verkeerssituatie mag (juist) van een beroepschauffeur, rijdend in een vrachtauto, extra voorzichtigheid in het verkeer worden verwacht. Deze voorzichtigheid heeft verdachte niet in acht genomen.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van roekeloos verkeersgedrag van verdachte,
zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte
wel aanmerkelijk onvoorzichtig en met een aanmerkelijke verwaarlozing van de, gezien de verkeerssituatie, geboden oplettendheid gereden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verkeersongeval aan verdachtes schuld is te wijten.
Letsel
Op 3 december 2019 werd [slachtoffer] vervoerd naar het ziekenhuis. Daar werd geconstateerd dat zij ten gevolge van het ongeval letsel heeft opgelopen, te weten een sleutelbeenbreuk, multipele ribfacturen, een schedelfactuur, bloeding in de hersenen, wervelfracturen en een klaplong. [8]
[slachtoffer] heeft van 3 december 2019 tot en met 3 februari 2020 in coma gelegen. Daarna is zij overgebracht naar een revalidatiecentrum, waar zij verbleef tot 22 mei 2020. Op 6 juni 2020 heeft de moeder van [slachtoffer] verklaard dat [slachtoffer] verstandelijk gezien weer als voorheen is, maar dat volgens de arts sprake is van botverkalking. In de rechterknie is een homp met botvorming ontstaan en dit zorgt ervoor dat [slachtoffer] haar knieën niet kan strekken. Hierdoor is het lopen van kleine stukjes alleen nog mogelijk achter een rollator. Daarnaast is geconstateerd dat [slachtoffer] polineuropathie en polimipathie heeft, wat betekent dat de zenuwbanen zijn beschadigd. Dit zorgt voor zeer veel pijn aan de voeten van [slachtoffer] . [9]
In de slachtofferverklaring van december 2021 staat dat [slachtoffer] op 7 januari 2022 wordt
geopereerd aan haar knieën, maar dat het volgens de orthopedisch chirurg niet meer helemaal goed zal komen met haar benen. Zo zal ze nooit meer kunnen fietsen. [10]
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de ernst van het totale letsel, het feit dat het slachtoffer in coma heeft gelegen, de operatie die heeft plaatsgevonden en het feit dat het slachtoffer na ruim twee jaren nog niet volledig is hersteld, sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 december 2019 te Rijssen, in de gemeente Rijssen-Holten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, vrachtauto), komende uit de richting van de rotonde gevormd door de wegen Noordermorssingel, Spoelerstraat en Morsweg en gaande in de richting van de rotonde gevormd door de wegen Morsweg en Nijverheidsstraat, daarmede rijdende over de weg, de Morsweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- terwijl hij ter plaatse zeer bekend is en
- terwijl links naast de rijbaan van die weg (de Morsweg) vanuit de rijrichting van hem, de verdachte, een vrij liggend fietspad was gesitueerd,
- ter hoogte van een aan die weg (de Morsweg) aldaar gelegen inrit naar links af te slaan en die inrit in te rijden, zijnde een bijzondere manoeuvre als bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en
- bij het inrijden van die inrit en het oprijden van voormeld fietspad zich niet of in onvoldoende mate ervan te overtuigen of verkeer naderde over dat fietspad en
- terwijl voor dat fietspad op het wegdek haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en
- terwijl dat fietspad ter plaatse een verhoogd wegdek heeft en
- terwijl voor dat fietspad aan de rechterzijde van die (kruisende) weg (de Morsweg) een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord J24 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudende een aanduiding van (naderend) gevaar, te weten (overstekende) fietsers, -met daaronder aangebracht het onderbord OB503, waarop twee pijlen waren geplaatst, ten teken dat fietsers uit twee richtingen konden naderen-, was geplaatst en
-terwijl voor dat fietspad aan de rechterzijde van die weg (de Morsweg) een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg", was geplaatst,
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (vrachtauto) zodanig te regelen dat hij in staat was dat motorrijtuig (vrachtauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de door hem bereden en die kruisende voorrangsweg (het voornoemde fietspad) kon overzien en waarover deze vrij waren en
- bij het passeren van het fietspad een bestuurster van een fiets die zich links naast hem bevond, niet voor te laten gaan en
- die inrit in te rijden en dat fietspad op te rijden, terwijl de voormelde -over dat fietspad rijdende- fietsster hem, verdachte dicht genaderd was en
- in aanrijding te komen met de over dat fietspad rijdende bestuurster van die fiets en die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen,
waardoor een ander (voornoemde fietsster genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 175 WVW 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt
toegebracht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 120 uren. Daarnaast heeft de officier van justitie een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen gevorderd voor de duur van twaalf maanden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft erop gewezen dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is, gelet op de veroordeling van verdachte door het gerechtshof Arnhem op 31 maart 2021.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde
feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Hij heeft, als bestuurder van een vrachtauto, geen voorrang verleend aan een fietsster, waardoor hij met de vrachtauto tegen die fietsster is aangereden. Een fietser is één van de meest kwetsbare verkeersdeelnemers. Elk contact tussen een rijdend motorrijtuig en een fietser kan fatale of verstrekkende gevolgen hebben. Dat is ook in deze zaak gebleken. [slachtoffer] heeft verschillende breuken en fracturen opgelopen en twee maanden in coma gelegen, waarna een maandenlang revalidatietraject volgde. Het is niet bekend of zij volledig zal herstellen.
Bij de keuze voor de op te leggen straf en het bepalen van de hoogte ervan heeft de rechtbank gelet op de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Hier geldt als uitgangspunt dat voor het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld, een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden wordt opgelegd.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij op 8 oktober 2018 een verkeersongeval met dodelijke afloop heeft veroorzaakt. Het gerechtshof in Arnhem-Leeuwarden heeft hem hiervoor op 14 april 2021 veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke rijontzegging van een jaar, met een proeftijd van twee jaren. Deze veroordeling heeft plaatsgevonden na het plegen van het strafbare feit in de onderhavige strafzaak. Artikel 63 Sr is van toepassing. Dat maakt dat de rechtbank zich bij de strafoplegging dient af te vragen hoe zij zou hebben gestraft als het huidige feit gelijktijdig zou zijn berecht met het feit waarvoor verdachte op 14 april 2021 is veroordeeld. De rechtbank gaat ervan uit dat als beide zaken gelijktijdig waren afgedaan niet was volstaan met de maximale taakstraf, maar daarnaast ook een gevangenisstraf zou zijn opgelegd, hetzij onvoorwaardelijk hetzij voorwaardelijk. Nu de rechtbank het voor de afdoening van de huidige zaak niet passend acht om verdachte een gevangenisstraf op te leggen, zal de rechtbank de gevangenisstraf, die naar verwachting was opgelegd in geval van gelijktijdige berechting, omzetten naar een taakstraf. De rechtbank acht gelet daarop de oplegging van een taakstraf van 120 uren passend.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden passend en geboden is. De rechtbank realiseert zich dat dat voor verdachte als beroepschauffeur grote gevolgen met zich zal brengen, maar acht dit de enige juiste reactie op het handelen van verdachte.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om verdachte daarnaast, als stok achter de deur, een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Zij betrekt hierbij dat uit het reclasseringsadvies van 21 december 2021 en tijdens de zitting van 7 januari 2022 is gebleken dat het verkeersongeval ook een enorme impact op verdachte heeft gehad.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[naam] , de moeder van [slachtoffer] , heeft zich, door middel van E. Bergevoet, van Nostimos Letselschadedeskundigen, als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Zij heeft een bedrag van € 15.000,00 aan affectieschade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [naam] onvoldoende is onderbouwd en daarom de niet-ontvankelijkheid moet worden uitgesproken.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft eveneens verzocht om [naam] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Op 1 januari 2019 is de Wet affectieschade en verplaatste schade in werking getreden. Op grond van deze wet is het voor onder meer naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel mogelijk om vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade te vorderen.
Ernstig of blijvend letsel wordt in zijn algemeenheid aangenomen als er sprake is van een blijvende functiestoornis van zeventig procent of meer, waarbij uiteraard ook het effect op het leven van de gekwetste en naaste van belang is. Een (fysiek) minder ernstige functiestoornis (gedragsstoornis) die toch een ernstige verstoring van het wezenlijk contact met de naaste heeft veroorzaakt kan daardoor toch als ernstig en blijvend worden gekwalificeerd (vgl. MvT, Kamerstukken II 2014/15, 34 257, 3).
In dit kader overweegt de rechtbank als volgt.
Onder punt 4.4, meer specifiek het kopje ‘letsel’, is het letsel van [slachtoffer] beschreven. De
rechtbank is van oordeel dat dit letsel kan worden aangemerkt als ernstig letsel. Naar het oordeel van de rechtbank staat op dit moment evenwel niet vast dat sprake is van blijvend letsel bij [slachtoffer] . In dit verband acht de rechtbank van belang dat [slachtoffer] op 7 januari 2022, de dag van de zitting, is geopereerd en van een medische eindsituatie dan ook nog niet kan worden gesproken.
Gelet hierop zal de rechtbank [naam] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c en 22d Sr en artikel 179 WVW 1994.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt
toegebracht;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
-
ontzegtverdachte
de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter
kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Rikken, voorzitter, mr. P.M.F. Schreurs en
mr. A.S. Metgod, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Mulder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2022.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met proces-verbaalnummer PL0600-2019539317-1. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse van 6 april 2020, pagina’s 9 onder 1.2 en 1.4, 10, 13 en 14, pagina 33 onder 5.2.
3.Proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse van 6 april 2020, pagina 16.
4.Proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse van 6 april 2020, pagina 14.
5.Proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse van 6 april 2020, pagina 35.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 3 december 2019, pagina 47 alinea 1, regel 6 tot en met 12, en alinea 3.
7.De verklaring van verdachte, zoals opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 januari 2022.
8.Een geschrift, zijnde een door R. Ploegh opgemaakte geneeskundige verklaring, van 30 augustus 2021.
9.Proces-verbaal van bevindingen van 7 juni 2020, pagina’s 41-42.
10.Een geschrift, zijnde een slachtofferverklaring van [naam] , van december 2021.