ECLI:NL:RBOVE:2022:1577

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
ak_22_708 en 22/709
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van omgevingsvergunning bij illegale bouw van carport in vakantiepark Hellendoorn

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 2 juni 2022 uitspraak gedaan over een geschil tussen eiseres, eigenaar van een perceel in het vakantiepark Hellendoorn, en het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn. Eiseres had een carport gebouwd zonder de vereiste omgevingsvergunning, wat in strijd was met de geldende bestemmingsplanvoorschriften. De gemeente had eiseres een last onder dwangsom opgelegd om de carport te verwijderen, wat leidde tot bezwaar en beroep van eiseres. De voorzieningenrechter oordeelde dat de carport als bijgebouw moest worden aangemerkt en dat de handhaving door de gemeente terecht was. De rechter concludeerde dat er geen concreet zicht op legalisatie van de carport bestond, aangezien eiseres geen vergunning had aangevraagd en de gemeente niet bereid was om een vergunning te verlenen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en hefte de eerder getroffen voorlopige voorziening op. De uitspraak benadrukt de beginselplicht tot handhaving van illegale bouwwerken en de noodzaak van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een carport in een recreatiegebied.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 22/708 en AWB 22/709
uitspraak van de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.C. Stam,
en

het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn, verweerder,

gemachtigde: R.J. Kuipers.

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een last onder dwangsom opgelegd, voor het zonder omgevingsvergunning en in strijd met de geldende bestemmingsplanvoorschriften bouwen van een carport. De last houdt in dat eiseres de carport binnen zes weken na verzending van het primaire besluit dient te verwijderen en verwijderd dient te houden (de begunstigingstermijn). Indien eiseres in gebreke blijft om aan de aanschrijving te voldoen zal zij na het verstrijken van die termijn € 500 per week tot een maximum van € 5.000 verbeuren. Eiseres heeft op 5 november 2021 tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Op 9 november 2021 heeft eiseres aan de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen (procedure AWB 21/1900). Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op 10 november 2021 besloten de begunstigingstermijn te verlengen tot de zitting van de voorzieningenrechter en tot die tijd niet tot uitvoering van de last te zullen over gaan. Bij uitspraak van 1 december 2021 is dat verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet binnen de termijn is betaald. Op 2 december 2021 heeft eiseres de voorzieningenrechter opnieuw verzocht om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot het primaire besluit (procedure AWB 21/2111). Bij uitspraak van 10 december 2021 heeft de voorzieningenrechter het primaire besluit geschorst tot zes weken na bekendmaking van verweerders beslissing op het bezwaar.
Bij besluit van 15 maart 2022 (de beslissing op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder is daarbij afgeweken van het advies d.d. 25 januari 2022 van de Commissie voor de bezwaarschriften. Eiseres heeft op 22 maart 2022 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar (procedure AWB 22/709) en gelijktijdig aan de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen (procedure AWB 22/708). Bij uitspraak van 28 april 2022 heeft de voorzieningenrechter de beslissing op bezwaar bij wijze van ordemaatregel geschorst.
Verweerder heeft op 16 mei 2022 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door J.M. Dollen. Het onderzoek is na afloop van de zitting gesloten.

Overwegingen

De procedure
Spoedeisend belang
Uitgangspunt van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is dat het instellen van beroep de werking van een besluit niet opschort. Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er beroep tegen is ingesteld. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel is verwoord dat als tegen een besluit beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij de uitspraak op het beroep niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het beroep de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen.
Voor de vaststelling of in dit verzoek om een voorlopige voorziening sprake is van een situatie waarin onverwijlde spoed het treffen van een voorziening noodzakelijk maakt, verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen is overwogen in zijn uitspraak van 28 april 2022. Het spoedeisend belang is daarmee gegeven.
Tussenmaatregel
Een voorlopige voorziening heeft het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van een uitspraak in het beroep. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt is voorlopig van aard. De rechtbank die in een later stadium op het beroep beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
Ordemaatregel
Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een getroffen voorlopige voorziening opheffen of wijzigen. De in deze bepaling neergelegde mogelijkheid tot wijziging of opheffing van een reeds getroffen voorlopige voorziening kan, gelet op het systeem van de wet, doorgaans slechts dan in beeld komen indien er sprake is van een wijziging van feiten en/of omstandigheden die na de datum waarop die voorziening is getroffen, maar vóór de datum waarop op het bezwaar of beroep is beslist, bekend zijn geworden maar, waren zij eerder bekend geweest, wellicht niet tot het treffen van een voorziening, dan wel tot het treffen van een andere voorziening hadden geleid.
Gelet evenwel op de omstandigheid dat de in deze zaak op 28 april 2022 getroffen voorlopige voorziening een ordemaatregel betrof, moet worden geoordeeld dat de getroffen voorziening niet is terug te voeren op een inhoudelijke beoordeling van het verzoek en dat het antwoord op de vraag of tot opheffing of wijziging van de reeds getroffen voorlopige voorziening zou moeten worden overgegaan, in overwegende mate afhankelijk is van, dan wel samenhangt met het alsnog inhoudelijk beoordelen van het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal dan ook beoordelen of de al getroffen voorlopige voorziening moet worden opgeheven of gewijzigd.
Kortsluiten
De voorzieningenrechter kan naast de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening direct een uitspraak doen op het beroep. Dit wordt “kortsluiten” genoemd en staat in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb. De mogelijkheid tot kortsluiten bestaat, als nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak in beroep.
De voorzieningenrechter is na afloop van de zitting tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Beoordeling
Beginselplicht tot handhaving
Een bestuursorgaan is bevoegd om handhavend op te treden door middel van het opleggen van een last onder dwangsom als sprake is van een overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Voor verweerder volgt dit uit artikel 125 van de Gemeentewet juncto de artikelen 5:4 en 5:1 van de Awb.
Bij overtreding van een wettelijk voorschrift moet het bestuursorgaan dat daartegen met een last onder dwangsom kan optreden, dat in het algemeen ook doen. Dat is immers in het algemeen belang. Het bestuursorgaan mag alleen onder bijzondere omstandigheden ervoor kiezen om niet handhavend op te treden, bijvoorbeeld als het onrechtmatige van de overtreding kan worden weggenomen (legalisatie). Maar ook als het nadeel dat door de handhaving ontstaat groter is dan de voordelen ervan, kan het zijn dat het bestuursorgaan van handhaving moet afzien (onevenredigheid).
Is er sprake van een overtreding?
Het perceel [naam perceel] (verder: het perceel) ligt in het vakantiepark Hellendoorn en grenst aan de achterzijde aan de Nieuwe Twentseweg te Hellendoorn. Eiseres is eigenaar van dit perceel. Verweerder heeft op 31 januari 2019 ter plaatse van het perceel een grensconstructie laten uitvoeren door het Kadaster. In februari 2020 heeft eiseres op haar perceel ter hoogte van haar uitweg een carport gebouwd. Het betreft een overkapping op vier palen zonder zijwanden en met een plat dak. De carport is een losstaand bouwwerk. Op 7 september 2020 heeft een inspecteur Handhaving Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente Hellendoorn het perceel bezocht. Deze heeft geconcludeerd dat de carport zonder omgevingsvergunning en in strijd met de planvoorschriften is gebouwd. Eiseres is verzocht de carport te verwijderen. Omdat zij dit niet heeft gedaan, is verweerder het handhavingstraject gestart.
In januari 2022 heeft verweerder een plaatselijk onderzoek ingesteld en landmetingen uitgevoerd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder zich op de landmeetkundige gegevens niet heeft mogen baseren. Op basis van deze (nieuwe) landmeetkundige bevindingen stelt de voorzieningenrechter vast, dat de carport deels op het perceel van eiseres en deels op de naastgelegen openbare groenstrook langs de Nieuwe Twentseweg is gebouwd.
Op het perceel van verzoekster geldt vanaf 15 juni 2011 het bestemmingsplan “Buitengebied 2009”, op grond waarvan daarop – onder meer – de enkelbestemming “Recreatie” rust. Op de naast c.q. langs haar perceel gelegen groenstrook, aan de zijde van de Nieuwe Twentseweg, rustte ten tijde van verweerders beslissing op bezwaar op grond van dit bestemmingsplan de bestemming “Verkeer-wegverkeer”. Ter bescherming van de groenstrook heeft de raad van de gemeente Hellendoorn op 14 november 2020 een voorbereidingsbesluit genomen, als gevolg waarvan vergunningsaanvragen voor bouw- en aanlegactiviteiten moeten worden aangehouden in afwachting van een nieuw bestemmingsplan. Op 1 februari 2022 heeft de raad van de gemeente Hellendoorn voor de groenstrook het bestemmingsplan “Groenstrook Vakantiepark Hellendoorn” vastgesteld, op grond waarvan ter plaatse – onder meer – de enkelbestemming “Natuur” geldt, maar dit bestemmingsplan lag ten tijde van de beslissing op bezwaar nog ter inzage en had daarmee destijds nog geen rechtskracht. Dit bestemmingsplan is inmiddels wel in werking getreden.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting oordeelt de voorzieningenrechter, dat de carport dient te worden aangemerkt als een bijgebouw, niet zijnde een ander bouwwerk, dat gebouwd is bij een recreatiewoning, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 11.2.1 van het bestemmingsplan. Uit het bepaalde in artikel 1.20 van de planvoorschriften volgt met zoveel woorden dat een overkapping voor het bestemmingsplan als een bijgebouw heeft te gelden. En een carport moet worden aangemerkt als een overkapping. Nu uit artikel 11.2.1, onder a van het bestemmingsplan volgt dat een bijgebouw binnen de bestemming niet is toegestaan bij een recreatiewoning en het bepaalde onder b ziet op andere bouwwerken dan bijgebouwen, is een carport als bijgebouw bij een recreatiewoning niet toegestaan.
Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel, dat de carport voor zover die is gebouwd op de bestemming “Verkeer-wegverkeer” niet kan worden aangemerkt als een “ander bouwwerk” als bedoeld in artikel 15.1 van de planvoorschriften. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de carport niet te beschouwen als een verkeerskundige voorziening of nutsbebouwing als bedoeld in dit artikel. De stelling dat de carport op grond van de artikelen 2 en 3 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht als vergunningsvrij moet worden aangemerkt volgt de voorzieningenrechter niet. De carport voldoet immers niet aan de voorschriften van het bestemmingsplan en kan niet vergunningsvrij bij een bouwwerk van recreatief nachtverblijf door één huishouden worden gebouwd. Dat eiseres beschikt over een persoonsgebonden beschikking om permanent in haar recreatiewoning te wonen maakt dat niet anders, omdat de ter plaatse geldende bestemming naar vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2014:1682) bepalend blijft.
Nu voor de carport een omgevingsvergunning verplicht is, maar deze zonder daarover te beschikken is gebouwd, concludeert de voorzieningenrechter dat daarmee de geldende voorschriften zijn overtreden. Verweerder heeft in beginsel dan ook terecht gemeend om over te kunnen gaan tot handhavend optreden.
Voor de inhoud van de relevante voorschriften verwijst de voorzieningenrechter naar de bijlage bij deze uitspraak.
Kan de overtreding worden gelegaliseerd?
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen staat vast dat de carport in strijd met de geldende planvoorschriften op het perceel van eiseres gebouwd. Eiseres betoogt dat concreet zicht op legalisatie daarvan bestaat.
Voor het antwoord op de vraag of concreet zicht op legalisatie bestaat, moet worden gekeken naar de feiten en omstandigheden ten tijde van de besluitvorming.
Naar vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2018:2735) moet voor concreet zicht op legalisatie van met het bestemmingsplan strijdig gebruik ten minste al een begin zijn gemaakt met de voor verlening van die vergunning vereiste procedure. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Weliswaar stelt eiseres verweerder te hebben verzocht om haar voor de carport een vergunning te verlenen als deze vergunningplichtig blijkt, maar niet gebleken is dat zij daartoe een aanvraag bij verweerder heeft ingediend. Voor zover daarmee niettemin van een begin van de vergunningsprocedure moet worden gesproken, oordeelt de voorzieningenrechter dat verweerder nadrukkelijk heeft gesteld niet te willen meewerken aan het verlenen van die vergunning. Voorts geldt, dat bij de beslissing op die aanvraag – naast de voorschriften van het bestemmingsplan Buitengebied 2009, waarmee de carport in strijd is, de planvoorschriften in het bestemmingsplan Groenstrook Vakantiepark Hellendoorn mede bepalend zullen zijn voor de vraag of die vergunning kan worden verleend. Uit die voorschriften – met name de artikelen 10.1.3 en 10.2.4 – volgt dat voor de carport ook op grond van die planvoorschriften geen vergunning kan worden verleend. Gelet op de vergevorderde staat van tot stand komen van dat bestemmingsplan op dat moment en het geldende voorbereidingsbesluit bestond ten tijde van de beslissing op bezwaar ook gelet daarop geen concreet zicht op legalisatie.
Is handhaving in dit concrete geval onevenredig?
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vraag of het bestreden besluit al dan niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, dient te worden getoetst met inachtneming van de recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zoals onder andere verwoord in de uitspraak van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285). Uit die jurisprudentie volgt dat de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel afhankelijk is van een veelheid aan factoren en daarom van geval tot geval verschilt. Geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid spelen daarbij een rol, maar de toetsing daaraan zal niet in alle gevallen op dezelfde wijze (kunnen) plaatsvinden. Zo maakt het verschil of het gaat om een algemeen verbindend voorschrift, een ander besluit van algemene strekking of een beschikking en ook of het gaat om een belastend besluit, een begunstigend besluit of een besluit met een hybride karakter. De intensiteit van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt bepaald door onder meer de aard en de mate van de beleidsruimte van het bestuursorgaan, de aard en het gewicht van de met het besluit te dienen doelen en de aard van de betrokken belangen en de mate waarin deze door het besluit worden geraakt. Naarmate die belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten, zal de toetsing intensiever zijn.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de beslissing op bezwaar deze toetsing doorstaan, mede gelet op het door verweerder genoemde belang om illegale bebouwing op bungalowparken en precedentwerking te voorkomen.
Is de beslissing op bezwaar in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
De voorzieningenrechter volgt eiseres niet in haar betoog dat de beslissing op bezwaar in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waarvan met name het gelijkheidsbeginsel, is genomen. Ter zitting is door verweerder in het algemeen gesteld dat in de gehele gemeente breed wordt gehandhaafd op illegale bouwwerken en dat het handhavingsbeleid in het bijzonder wordt geïntensiveerd ten aanzien van bouwwerken op recreatieparken. Ook andere illegale bouwwerken op het vakantiepark Hellendoorn, zoals ter zitting genoemd, zullen worden aangepakt.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt, dat de beslissing op bezwaar in stand moet worden gelaten. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard. De bij de uitspraak van 28 april 2022 getroffen voorlopige voorziening (de schorsing van de beslissing op bezwaar) wordt daarom met onmiddellijke ingang opgeheven.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • heft de schorsing van het besluit van 15 maart 2022 op.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.K. Witteveen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage bij de uitspraak
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo, voor zover hier van belang, is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk, en voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. Op grond van het derde lid van dit artikel kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.
Bestemmingsplan Buitengebied 2009
Bestemming recreatie
In artikel 11.1 van dit bestemmingsplan zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden bestemd voor:
a. de recreatiebedrijven die hierna als nadere bestemming zijn aangegeven bij de adressen die in of bij het betreffende bestemmingsvlak zijn aangegeven:
adres Sanatoriumlaan 6
nadere bestemming Terrein voor recreatiewoningen en kampeerterrein (6
max. oppervlakte gebouwen (1 1.200m2
max. goothoogte gebouwen (2 3,5m
max. bouwhoogte gebouwen (2 7m, recreatiewoningen 8m
max. aantal recreatiewoningen 206
max. aantal bedrijfswoningen 2
(1 bij verblijfsrecreatieterreinen betreffen dit alle gebouwen met uitzondering van recreatiewoningen, bedrijfswoningen, kampeermiddelen en trekkershutten
(2 geldt niet voor niet-inpandige bedrijfswoningen (zie sublid 11.2.2, onder f)
(6 ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - bedrijfsmatige geëxploiteerd recreatieverblijf toegestaan" is uitsluitend bedrijfsmatig geëxploiteerd recreatieverblijf toegestaan
b. instandhouding van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen natuurwaarden, ter plaatse van de aanduiding "natuurwaarden",
c. afschermende groenvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - afschermend groen", en
d. bij een en ander behorende voorzieningen, waaronder begrepen afschermende en andere groenvoorzieningen, water, vijvers, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, paden, tuinen en nutsvoorzieningen.
Op grond van artikel 11.2.1 van dit bestemmingsplan mogen op en in de gronden als bedoeld in lid 11.1, uitsluitend worden gebouwd:
a. gebouwen, waaronder begrepen bedrijfswoningen en daarbij behorende bijgebouwen, recreatiewoningen en trekkershutten, en
b. andere bouwwerken,
met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "natuurwaarden" en ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - afschermend groen" geen bebouwing is toegestaan.
In artikel 1.20 van dit bestemmingsplan wordt een “bijgebouw” omschreven als een gebouw dat of een overkapping die in bouwkundig opzicht ondergeschikt is, en voor zover aan het hoofdgebouw gebouwd in de kap zichtbaar en feitelijk gescheiden is, van het op hetzelfde perceel gelegen bijbehorende hoofdgebouw.
In artikel 1.7 van dit bestemmingsplan wordt een “ander bouwwerk” omschreven als
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
Bestemming Verkeer-Wegverkeer
Op grond van artikel 15.1 van dit bestemmingsplan zijn de voor "Verkeer - Wegverkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. verkeersvoorzieningen, die hierna zijn aangegeven:
Verkeersvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding
doorgaande gebiedsontsluitingswegen met bijbehorende parkeerstroken, opstelstroken, fiets- en voetpaden, bermen en bermsloten specifieke vorm van verkeer
- categorie 1 lokale stroomwegen, met bijbehorende fiets- en voetpaden, bermen en bermsloten specifieke vorm van verkeer
- categorie 2 zandwegen en andere on- of halfverharde wegen specifieke vorm van verkeer
- categorie 3
b. voorzieningen ten behoeve van faunapassages ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - faunapassage",
c. bescherming van natuurwaarden van aangrenzende voor verdroging gevoelige natuur- en moerasgebieden, ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - hydrologische bufferzone", en
d. ter plaatse van de aanduiding "bouwaanduiding - overgang/viaduct", bovendien voor de doeleinden als bedoeld in artikel 14 (Verkeer - Railverkeer), met overeenkomstige toepassing van dat artikel.
In artikel 5.2.1 van dit bestemmingsplan is bepaald, dat op de gronden als bedoeld in lid 15.1, uitsluitend mogen worden gebouwd andere bouwwerken, zoals viaducten, verkeerstekens, lichtmasten, portalen, afrasteringen en nutsbebouwing, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen.
Bestemming Natuur
Op grond van artikel 3.1 van het bestemmingsplan Groenstrook Vakantiepark Hellendoorn
zijn de voor “Natuur” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bosbouw,
b. instandhouding en ontwikkeling van bos ten behoeve van aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden,
c. instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden met heide en met natte en droge natuur,
d. instandhouding en ontwikkeling van aldaar voorkomende watergangen, sloten, meanders en andere waterpartijen,
e. extensieve openluchtrecreatie,
f. behoud van de aanwezige zandwegen,
g. agrarisch medegebruik in de vorm van begrazing, en
h. bestaande (half)verhardingen en uitwegen.
Op grond van artikel 3.2 van dit bestemmingsplan mogen op en in de gronden als bedoeld in lid 3.1 mogen uitsluitend andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
Op grond van artikel 10.1.1 van dit bestemmingsplan mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
In artikel 10.1.3 is bepaald, dat sublid 10.1.1 niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd zijn met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Op grond van artikel 10.2.1 van dit bestemmingsplan mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
In artikel 10.2.4 is bepaald, dat sublid 10.2.1 niet van toepassing is op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.