7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich in de nacht van 3 op 4 juli 2021 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte had eerder die avond ruzie met een persoon gekregen en is toen, kennelijk met als doel om die persoon daar te treffen, naar de avondwinkel gegaan. Toen bleek dat die persoon zich daar niet bevond, is hij in de omgeving naar hem op zoek gegaan. Na een paar minuten keerde verdachte terug en is hij op [slachtoffer] , die op dat moment op een paaltje voor de avondwinkel zat, afgelopen en heeft hij hem, uit het niets en zonder dat daartoe enige aanleiding was, met een mes in de buik gestoken.
Door deze handeling heeft verdachte het leven van [slachtoffer] in gevaar gebracht en een ernstige inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. Uit het letselverslag blijkt dat hij een steekverwonding in zijn onderbuik heeft opgelopen en dat hierdoor zijn darm is geperforeerd. De verwonding heeft een blijvend litteken achtergelaten. Uit de bij de vordering tot schadevergoeding gevoegde schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat [slachtoffer] naast fysieke ook flinke mentale klachten heeft.
Een feit als dit heeft tot gevolg dat de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving worden bevestigd en versterkt door de lichtzinnigheid waarmee gebruik is gemaakt van een mes als steekwapen. Bovendien laat het gewelddadige karakter ervan zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om zwaar geweld tegen andere, willekeurige personen te gebruiken.
Daarbij komt dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor de hem verweten gedraging en geen enkel inzicht heeft getoond in de reden die hieraan ten grondslag lag. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 mei 2022 over verdachte volgt dat hij op 16 augustus 2021 een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen voor het in bezit hebben van een steekwapen. Verder is verdachte op 14 juli 2020 veroordeeld voor onder meer vrijheidsberoving, poging tot afpersing en poging tot zware mishandeling. Aan verdachte is toen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden en een contactverbod voor de duur van drie jaren opgelegd. Op 23 juli 2018 is aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twee weken opgelegd voor mishandeling en bedreiging.
Over de persoon van verdachte is gerapporteerd. Psychiater A.W.M.M. Stevens heeft over verdachte een rapport, gedateerd 25 februari 2022, opgemaakt. Hierin is te lezen dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Verdachte is geneigd de oorzaak van problemen buiten zichzelf en/of bij anderen neer te leggen. Ook bagatelliseert hij voorkomende problemen en eerdere veroordelingen. Verder is bij verdachte sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis en functioneert hij op zwakbegaafd niveau. De beschreven stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde feit, maar niet is komen vast te staan in hoeverre deze van invloed zijn geweest op de afwegingen en het handelen van verdachte nu hij niet over het feit heeft willen spreken.
Er zijn verschillende factoren die het recidiverisico negatief beïnvloeden. Zo is er bij verdachte sprake van zelfoverschatting en onvoldoende probleembesef en stelt hij zich zorgmijdend op. Daarnaast is sprake van eerder geweld, problemen in de kindertijd en een traumatische ervaring. Daar komt bij dat verdachte zich eerder heeft onttrokken aan reclasseringstoezichten. Zorgelijk is dat verdachte zijn beperkingen onvoldoende onderkent. Beschermende factoren zijn weliswaar aanwezig, maar verdachte (b)lijkt hier onvoldoende gebruik van te maken. De verwachting is dat een ambulant kader geen recidivebeperkende werking zal hebben. Verdachte heeft baat bij een gestructureerde omgeving.
GZ-psycholoog D.J. Burck heeft over verdachte een rapport, gedateerd 15 februari 2022, opgemaakt. Hierin is te lezen dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis waarbij borderline, narcistische en antisociale trekken opvallen. Verdachte heeft problemen bij het aangaan en onderhouden van contacten. Ook doen zich problemen voor in het beoordelingsvermogen en de zelfsturing van verdachte. Al vanaf zijn jeugd doen zich bij verdachte ontwikkelings- en gedragsproblemen voor, zodat gesproken kan worden van structurele problematiek. Deze problematiek was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde feit, maar over de doorwerking kunnen geen uitspraken worden gedaan nu verdachte niet over het feit heeft willen spreken. Bij verdachte is daarnaast sprake van een psychische stoornis in het gebruik van cannabis. Of ook sprake was van middelengebruik door verdachte ten tijde van het ten laste gelegde, is niet duidelijk geworden. Hoewel verdachte in het verleden meerdere keren is behandeld voor zijn cannabisverslaving, zijn deze behandelingen door hem niet volledig afgerond.
Het recidiverisico wordt vanwege het bestaan van zeer veel risicofactoren ingeschat als matig tot hoog. Door de onvoorspelbaarheid van het gedrag van verdachte en de ernst van het toegebrachte letsel dat op grond van de voorliggende informatie op geen enkele wijze te relateren valt aan hetgeen zich in de aanloop naar het incident heeft afgespeeld, is sprake van een hoge mate van gevaarzetting en daarom wordt geadviseerd de samenleving tegen verdachte te beschermen. Verdachte dient een langdurige behandeling te krijgen, waarbij hem een duidelijke structuur wordt geboden. Nu het, gelet op de voorgeschiedenis, niet waarschijnlijk is dat een vrijwillige behandeling met voorwaarden of een ambulante behandeling voldoende kader zal kunnen bieden om het recidivegevaar te beperken, komt de maatregel van terbeschikkingstelling uitdrukkelijk in beeld.
Uit het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 28 april 2022 volgt dat de reclassering geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht het recidiverisico te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
Tbs-maatregel
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke straf en/of maatregel aan verdachte moet worden opgelegd. De rechtbank zal hieronder allereerst bezien of de oplegging van een
Tbs-maatregel met dwangverpleging, zoals geëist door de officier van justitie, aangewezen is.
Tbs met dwangverpleging kan worden opgelegd indien bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn zoals omschreven in artikel 37a, eerste lid, Sr en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Tot slot is vereist dat de rechtbank beschikt over een advies van twee gedragsdeskundigen, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
De raadsvrouw heeft verzocht om, in het geval de rechtbank de bevindingen van het psychiatrisch en psychologisch onderzoek tot de hare maakt bij de afweging of aan verdachte de Tbs-maatregel moet worden opgelegd, de betreffende psychiater en psycholoog op zitting te horen nu er geen volledig onderzoek heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Verdachte heeft weliswaar tijdens het onderzoek door de psychiater en psycholoog niet over het delict willen praten, maar desondanks hebben zij - blijkens de door hen opgestelde rapportages - in grote mate inzicht verkregen in de persoon van verdachte en zijn functioneren. De rechtbank ziet dan ook geen noodzaak tot het horen van de psychiater en psycholoog, zodat zij het verzoek van de raadsvrouw afwijst. De rechtbank verenigt zich met bovenstaande bevindingen en conclusies van de deskundigen en neemt deze over.
-
Tbs waardig feit
Het door verdachte begane feit betreft een misdrijf waarvoor op grond van artikel 37a, eerste lid, Sr oplegging van de Tbs-maatregel mogelijk is.
-
Gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens:
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande bevindingen van de deskundigen vast dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het delict sprake was van een psychische stoornis in de vorm van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline, narcistische en antisociale trekken. Daarnaast was sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis. De rechtbank stelt aldus vast dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis(sen) van de geestvermogens bestond.
-
De veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen:
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande bevindingen van de deskundigen vast dat het risico op recidive wordt ingeschat als matig tot hoog en dat sprake is van een hoge mate van gevaarzetting. Het gevarenrisico zit vooral in de onvoorspelbaarheid van het gedrag van verdachte. Verder is door de deskundigen vastgesteld dat verdachte hoog scoort op meerdere historische items, te weten: geweld, overig antisociaal gedrag, middelengebruik en traumatische ervaring. Bekend is dat een hoge score op historische items in algemene zin een hoge voorspellende waarde heeft voor risico op toekomstig gewelddadig gedrag. De rechtbank is, gelet op het voorgaande in samenhang bezien met de ernst van het bewezenverklaarde en de justitiële documentatie van verdachte reeds beginnend op dertienjarige leeftijd, van oordeel dat er zonder adequate behandeling een reële kans op herhaling aanwezig is, waarbij gevaar voor de veiligheid van anderen bestaat.
De rechtbank ziet geen andere mogelijkheid dan de maatregel van Tbs met dwangverpleging te gelasten. In het verleden is meerdere malen een behandeling opgestart, maar niet van de grond gekomen of niet toereikend gebleken. Meerdere reclasseringstoezichten, opgelegd in verschillende juridische kaders (schorsingsvoorwaarden, voorwaardelijke veroordeling en VI) zijn vroegtijdig beëindigd, doordat verdachte zich niet aan de gestelde voorwaarden hield. Diverse interventies, ambulant en klinisch, zijn daardoor mislukt. Verdachte stelt zich niet begeleidbaar op en lijkt enkel zijn eigen plan te trekken. Hierdoor heeft er bij verdachte niet of nauwelijks gedragsverandering plaatsgevonden en blijft hij recidiveren. Daar komt bij dat er (te) veel risico verhogende factoren zijn, en maar weinig beschermende factoren. De rechtbank acht de intrinsieke, betrouwbare en langdurige motivatie van verdachte niet aannemelijk, zodat een behandeling in een minder ingrijpend behandeltraject of in een voorwaardelijke vorm niet aan de orde is. Bovendien heeft de verdachte meerdere kansen gekregen om zowel in ambulant- als in klinische vorm een gedragsverandering te bewerkstelligen. Die kansen heeft verdachte verspeeld. Al met al is de rechtbank dan ook van oordeel dat de Tbs van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen.
-
Duur van de maatregel
De rechtbank overweegt dat de maatregel van Tbs met dwangverpleging wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, namelijk poging tot doodslag. De totale duur van de maatregel kan daarom, op grond van artikel 38e, eerste lid, Sr, een periode van vier jaar te boven gaan.
Gevangenisstraf
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat niet enkel met het opleggen van de maatregel van Tbs kan worden volstaan. De aard en ernst van het bewezenverklaarde feit nopen ook tot het daarnaast opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren passend en geboden is. De tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal van deze straf worden afgetrokken. De rechtbank bepaalt hierbij dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft hierbij eveneens rekening gehouden met artikel 63 Sr.