ECLI:NL:RBOVE:2022:1576

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
08/247170-21 en 10/231588-17 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Enschede, tbs-maatregel opgelegd

Op 2 juni 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 26-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte stak op 4 juli 2021 in Enschede het slachtoffer in de buik met een mes, nadat hij eerder ruzie had gehad met een andere persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, zonder enige aanleiding, het slachtoffer met een lemmet van ongeveer tien centimeter in de buik heeft gestoken, wat leidde tot een perforatie van de darm en een operatie voor het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, en dat het bewezen was dat hij het primair ten laste gelegde feit had gepleegd. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van twee jaar op, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht, en daarnaast werd de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging opgelegd, gezien de psychische stoornissen van de verdachte en het risico op recidive. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel vereisten. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die in totaal meer dan 8.000 euro bedroeg, en de rechtbank wees een deel van de vordering van de benadeelde partij toe, terwijl andere delen niet-ontvankelijk werden verklaard. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet alleen strafbaar was voor het bewezenverklaarde feit, maar ook dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08/247170-21 en 10/231588-17 (tul) (P)
Datum vonnis: 2 juni 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1995 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in P.I. Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 december 2021, 3 maart 2022 en 19 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.H.J. Klein Egelink en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.J.R. Roethof, advocaat in Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, dan wel hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door hem met een mes in de buik te steken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 4 juli 2021 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer]
met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de buikstreek heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 juli 2021 te Enschede aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel, te weten gescheurde buikspieren en/of een gescheurde darm, heeft toegebracht
door met een mes, althans een scherp voorwerp, te steken in de buikstreek van die
[slachtoffer] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De betrouwbaarheid van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1]
Anders dan door de raadsvrouw is bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) betrouwbaar zijn. [slachtoffer] en [getuige 1] zijn beiden kort na het feit gehoord, namelijk op
4 juli 2021 respectievelijk 5 juli 2021. Zij hebben uitgebreid, gedetailleerd en consistent verklaard. Daarbij komt dat de verklaringen elkaar op essentiële punten ondersteunen en voldoende aanknopingspunten vinden in de overige stukken in het dossier zoals in de medische stukken en in de door een verbalisant uitgekeken camerabeelden. Voor de door de raadsvrouw opgeworpen stelling dat [slachtoffer] en [getuige 1] zijn beïnvloed door getuige [getuige 2] , de vader van [slachtoffer] , heeft de rechtbank geen enkele aanwijzing gevonden. De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] daarom betrouwbaar en zal die verklaringen bezigen voor het bewijs. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
4.3.2
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de nacht van 3 op 4 juli 2021 was [slachtoffer] samen met [getuige 1] en [naam 1] (hierna: [naam 1] ) bij de avondwinkel in Enschede. [naam 1] had ruzie met een persoon via de telefoon. Op enig moment kwam er een jongen genaamd [naam 2] , tevens bekend onder de naam [alias] , op een scooter aanrijden. [alias] liet weten de persoon met wie [naam 1] ruzie had te gaan halen, waarna hij wegreed met zijn scooter. Enkele minuten later kwam [alias] terug op zijn scooter, met achter op een jongen met een (donker)getinte huidskleur en dreadlocks. Die jongen vroeg naar [naam 1] , maar [naam 1] was op dat moment al vertrokken. Hierop zijn de jongens op de scooter op zoek gegaan naar [naam 1] . Kort daarna, rond 04:08 uur, keerden zij terug. De jongen met de (donker)getinte huidskleur en dreadlocks stapte van de scooter af, liep naar [slachtoffer] en verzocht hem zijn zakken leeg te maken. Toen [slachtoffer] dit weigerde, stak de jongen met de (donker) getinte huidskleur en dreadlocks [slachtoffer] in zijn buik. Het mes viel vervolgens op de grond en is naderhand op aanwijzing van [slachtoffer] in een put aangetroffen. Het betrof een mes van ongeveer tien centimeter lang. [slachtoffer] is overgebracht naar het ziekenhuis. Bij hem is een steekverwonding rechts naast de navel geconstateerd met als gevolg een perforatie van zijn darm. [slachtoffer] is op 4 juli 2021 aan dit letsel geopereerd. Verdachte was op 4 juli 2021 aldaar bij de avondwinkel in Enschede en is daar betrokken geweest bij een schermutseling.
4.3.3
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat er op het moment van het steekincident op 4 juli 2021 rond 04:08 uur bij de avondwinkel vier personen aanwezig waren, namelijk [slachtoffer] , [naam 1] , [alias] en de (donker)getinte jongen met dreadlocks die achter op de scooter zat. [slachtoffer] is blijkens zijn verklaringen en de getuigenverklaring van [getuige 1] door deze (donker) getinte jongen in zijn buik gestoken. De rechtbank stelt vast dat buiten deze persoon, geen van de aanwezigen beantwoordde aan dit signalement. Gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij op 4 juli 2021 bij de avondwinkel betrokken is geweest bij een schermutseling, kan niet anders dan dat verdachte de persoon is die achter op de scooter zat en dus ook de persoon die [slachtoffer] met een mes in de buik heeft gestoken.
Dat verdachte, zoals hij zelf stelt, anders dan getuigen beschrijven ten tijde van het incident geen dreadlocks had, maakt dit niet anders. Uit het dossier blijkt dat verdachte ten tijde van het incident een (halflange) haardracht met krullen had, waarvan het niet onvoorstelbaar is dat deze ’s nachts in het donker door getuigen wordt herkend als de haardracht dreadlocks.
Dat [slachtoffer] die nacht tijdens een tweede incident dat plaatsvond rond 04:18 uur door een ander persoon in de buik is gestoken, zoals de raadsvrouw stelt, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden nu dit scenario niet wordt ondersteund door enig bewijsmiddel. Weliswaar volgt uit de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] dat [alias] na het steekincident weer terugkwam en zich vervolgens met geweld richtte op [getuige 1] , maar uit niets blijkt dat [slachtoffer] ook onderdeel uitmaakte van het tweede incident. [slachtoffer] verklaart bovendien dat hij op dat moment al veel last had van zijn steekwond, hetgeen ook te zien is op de camerabeelden. Dat verdachte (ook) aanwezig was bij dit incident volgt overigens ook niet uit de verklaringen in het dossier en de zich in het dossier bevindende camerabeelden, waardoor het mede gelet op zijn eigen verklaring niet anders kan zijn dan dat hij bij het eerste incident betrokken was. Uit de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] in samenhang met het opgemaakte proces-verbaal van uitkijken van de camerabeelden maakt de rechtbank op dat, zoals hiervoor overwogen, [slachtoffer] rond 04:08 uur in zijn buik is gestoken door verdachte. Dat vervolgens niet direct, maar pas na negen minuten een ambulance is gebeld, doet daaraan niet af. Immers, [slachtoffer] heeft verklaard dat toen hij werd gestoken hij niet direct pijn voelde, maar dat de pijn later kwam en heviger werd. De rechtbank verwerpt, gelet op het voorgaande, het door de raadsvrouw geschetste alternatieve scenario.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte op zichzelf genomen de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood met zich heeft gebracht en zo ja, of verdachte die kans willens en wetens heeft aanvaard.
De rechtbank stelt vast dat verdachte [slachtoffer] met een lemmet van ongeveer tien centimeter in de buik heeft gestoken. Het is een algemene ervaringsregel dat de buik een kwetsbaar deel van het lichaam is, waarin zich vitale organen bevinden. Bij het met voldoende kracht steken met een lemmet van tien centimeter in de buikstreek, bestaat een gerede kans dat vitale organen worden geraakt met als gevolg dat dodelijk letsel kan intreden. Dat door verdachte met kracht is gestoken, blijkt uit het gegeven dat [slachtoffer] een steekverwonding heeft opgelopen die kennelijk dusdanig diep was, dat de darm is geperforeerd en ingrijpen door middel van een operatie nodig was. De rechtbank is van oordeel dat de aanmerkelijke kans is ontstaan dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. De rechtbank is verder van oordeel dat de door verdachte verrichte handeling, te weten het vanuit het niets met een lemmet van tien centimeter steken in de buik van [slachtoffer] , naar haar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het doden van [slachtoffer] dat het - behoudens contra-indicaties, waarvan niet is gebleken - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijke opzet had op het doden van [slachtoffer] , zoals primair aan hem is ten laste gelegd.
De raadsvrouw heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het beluisteren van de opname van het getuigenverhoor van [getuige 2] op de zitting. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht de verklaringen van [naam 2] , met de roepnaam [alias] , uit te sluiten van het bewijs. De rechtbank is van oordeel dat deze verzoeken, gelet op de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde komt, en waarin de verklaringen van [getuige 2] en [naam 2] niet zijn betrokken, geen nadere bespreking behoeft, waarbij de rechtbank deze verzoeken afwijst.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 juli 2021 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes in
de buikstreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf:
poging tot doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna Tbs) met dwangverpleging wordt opgelegd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, in het geval van een bewezenverklaring, op het standpunt gesteld dat dient te worden afgezien van het opleggen van de maatregel van Tbs met dwangverpleging. Zij heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die hij in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich in de nacht van 3 op 4 juli 2021 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte had eerder die avond ruzie met een persoon gekregen en is toen, kennelijk met als doel om die persoon daar te treffen, naar de avondwinkel gegaan. Toen bleek dat die persoon zich daar niet bevond, is hij in de omgeving naar hem op zoek gegaan. Na een paar minuten keerde verdachte terug en is hij op [slachtoffer] , die op dat moment op een paaltje voor de avondwinkel zat, afgelopen en heeft hij hem, uit het niets en zonder dat daartoe enige aanleiding was, met een mes in de buik gestoken.
Door deze handeling heeft verdachte het leven van [slachtoffer] in gevaar gebracht en een ernstige inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. Uit het letselverslag blijkt dat hij een steekverwonding in zijn onderbuik heeft opgelopen en dat hierdoor zijn darm is geperforeerd. De verwonding heeft een blijvend litteken achtergelaten. Uit de bij de vordering tot schadevergoeding gevoegde schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat [slachtoffer] naast fysieke ook flinke mentale klachten heeft.
Een feit als dit heeft tot gevolg dat de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving worden bevestigd en versterkt door de lichtzinnigheid waarmee gebruik is gemaakt van een mes als steekwapen. Bovendien laat het gewelddadige karakter ervan zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om zwaar geweld tegen andere, willekeurige personen te gebruiken.
Daarbij komt dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor de hem verweten gedraging en geen enkel inzicht heeft getoond in de reden die hieraan ten grondslag lag. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Persoon van verdachte
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 mei 2022 over verdachte volgt dat hij op 16 augustus 2021 een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen voor het in bezit hebben van een steekwapen. Verder is verdachte op 14 juli 2020 veroordeeld voor onder meer vrijheidsberoving, poging tot afpersing en poging tot zware mishandeling. Aan verdachte is toen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden en een contactverbod voor de duur van drie jaren opgelegd. Op 23 juli 2018 is aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twee weken opgelegd voor mishandeling en bedreiging.
Over de persoon van verdachte is gerapporteerd. Psychiater A.W.M.M. Stevens heeft over verdachte een rapport, gedateerd 25 februari 2022, opgemaakt. Hierin is te lezen dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Verdachte is geneigd de oorzaak van problemen buiten zichzelf en/of bij anderen neer te leggen. Ook bagatelliseert hij voorkomende problemen en eerdere veroordelingen. Verder is bij verdachte sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis en functioneert hij op zwakbegaafd niveau. De beschreven stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde feit, maar niet is komen vast te staan in hoeverre deze van invloed zijn geweest op de afwegingen en het handelen van verdachte nu hij niet over het feit heeft willen spreken.
Er zijn verschillende factoren die het recidiverisico negatief beïnvloeden. Zo is er bij verdachte sprake van zelfoverschatting en onvoldoende probleembesef en stelt hij zich zorgmijdend op. Daarnaast is sprake van eerder geweld, problemen in de kindertijd en een traumatische ervaring. Daar komt bij dat verdachte zich eerder heeft onttrokken aan reclasseringstoezichten. Zorgelijk is dat verdachte zijn beperkingen onvoldoende onderkent. Beschermende factoren zijn weliswaar aanwezig, maar verdachte (b)lijkt hier onvoldoende gebruik van te maken. De verwachting is dat een ambulant kader geen recidivebeperkende werking zal hebben. Verdachte heeft baat bij een gestructureerde omgeving.
GZ-psycholoog D.J. Burck heeft over verdachte een rapport, gedateerd 15 februari 2022, opgemaakt. Hierin is te lezen dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis waarbij borderline, narcistische en antisociale trekken opvallen. Verdachte heeft problemen bij het aangaan en onderhouden van contacten. Ook doen zich problemen voor in het beoordelingsvermogen en de zelfsturing van verdachte. Al vanaf zijn jeugd doen zich bij verdachte ontwikkelings- en gedragsproblemen voor, zodat gesproken kan worden van structurele problematiek. Deze problematiek was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde feit, maar over de doorwerking kunnen geen uitspraken worden gedaan nu verdachte niet over het feit heeft willen spreken. Bij verdachte is daarnaast sprake van een psychische stoornis in het gebruik van cannabis. Of ook sprake was van middelengebruik door verdachte ten tijde van het ten laste gelegde, is niet duidelijk geworden. Hoewel verdachte in het verleden meerdere keren is behandeld voor zijn cannabisverslaving, zijn deze behandelingen door hem niet volledig afgerond.
Het recidiverisico wordt vanwege het bestaan van zeer veel risicofactoren ingeschat als matig tot hoog. Door de onvoorspelbaarheid van het gedrag van verdachte en de ernst van het toegebrachte letsel dat op grond van de voorliggende informatie op geen enkele wijze te relateren valt aan hetgeen zich in de aanloop naar het incident heeft afgespeeld, is sprake van een hoge mate van gevaarzetting en daarom wordt geadviseerd de samenleving tegen verdachte te beschermen. Verdachte dient een langdurige behandeling te krijgen, waarbij hem een duidelijke structuur wordt geboden. Nu het, gelet op de voorgeschiedenis, niet waarschijnlijk is dat een vrijwillige behandeling met voorwaarden of een ambulante behandeling voldoende kader zal kunnen bieden om het recidivegevaar te beperken, komt de maatregel van terbeschikkingstelling uitdrukkelijk in beeld.
Uit het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 28 april 2022 volgt dat de reclassering geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht het recidiverisico te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
Straf en/of maatregel
Tbs-maatregel
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke straf en/of maatregel aan verdachte moet worden opgelegd. De rechtbank zal hieronder allereerst bezien of de oplegging van een
Tbs-maatregel met dwangverpleging, zoals geëist door de officier van justitie, aangewezen is.
Tbs met dwangverpleging kan worden opgelegd indien bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn zoals omschreven in artikel 37a, eerste lid, Sr en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Tot slot is vereist dat de rechtbank beschikt over een advies van twee gedragsdeskundigen, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
De raadsvrouw heeft verzocht om, in het geval de rechtbank de bevindingen van het psychiatrisch en psychologisch onderzoek tot de hare maakt bij de afweging of aan verdachte de Tbs-maatregel moet worden opgelegd, de betreffende psychiater en psycholoog op zitting te horen nu er geen volledig onderzoek heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Verdachte heeft weliswaar tijdens het onderzoek door de psychiater en psycholoog niet over het delict willen praten, maar desondanks hebben zij - blijkens de door hen opgestelde rapportages - in grote mate inzicht verkregen in de persoon van verdachte en zijn functioneren. De rechtbank ziet dan ook geen noodzaak tot het horen van de psychiater en psycholoog, zodat zij het verzoek van de raadsvrouw afwijst. De rechtbank verenigt zich met bovenstaande bevindingen en conclusies van de deskundigen en neemt deze over.
-
Tbs waardig feit
Het door verdachte begane feit betreft een misdrijf waarvoor op grond van artikel 37a, eerste lid, Sr oplegging van de Tbs-maatregel mogelijk is.
-
Gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens:
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande bevindingen van de deskundigen vast dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het delict sprake was van een psychische stoornis in de vorm van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline, narcistische en antisociale trekken. Daarnaast was sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis. De rechtbank stelt aldus vast dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis(sen) van de geestvermogens bestond.
-
De veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen:
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande bevindingen van de deskundigen vast dat het risico op recidive wordt ingeschat als matig tot hoog en dat sprake is van een hoge mate van gevaarzetting. Het gevarenrisico zit vooral in de onvoorspelbaarheid van het gedrag van verdachte. Verder is door de deskundigen vastgesteld dat verdachte hoog scoort op meerdere historische items, te weten: geweld, overig antisociaal gedrag, middelengebruik en traumatische ervaring. Bekend is dat een hoge score op historische items in algemene zin een hoge voorspellende waarde heeft voor risico op toekomstig gewelddadig gedrag. De rechtbank is, gelet op het voorgaande in samenhang bezien met de ernst van het bewezenverklaarde en de justitiële documentatie van verdachte reeds beginnend op dertienjarige leeftijd, van oordeel dat er zonder adequate behandeling een reële kans op herhaling aanwezig is, waarbij gevaar voor de veiligheid van anderen bestaat.
De rechtbank ziet geen andere mogelijkheid dan de maatregel van Tbs met dwangverpleging te gelasten. In het verleden is meerdere malen een behandeling opgestart, maar niet van de grond gekomen of niet toereikend gebleken. Meerdere reclasseringstoezichten, opgelegd in verschillende juridische kaders (schorsingsvoorwaarden, voorwaardelijke veroordeling en VI) zijn vroegtijdig beëindigd, doordat verdachte zich niet aan de gestelde voorwaarden hield. Diverse interventies, ambulant en klinisch, zijn daardoor mislukt. Verdachte stelt zich niet begeleidbaar op en lijkt enkel zijn eigen plan te trekken. Hierdoor heeft er bij verdachte niet of nauwelijks gedragsverandering plaatsgevonden en blijft hij recidiveren. Daar komt bij dat er (te) veel risico verhogende factoren zijn, en maar weinig beschermende factoren. De rechtbank acht de intrinsieke, betrouwbare en langdurige motivatie van verdachte niet aannemelijk, zodat een behandeling in een minder ingrijpend behandeltraject of in een voorwaardelijke vorm niet aan de orde is. Bovendien heeft de verdachte meerdere kansen gekregen om zowel in ambulant- als in klinische vorm een gedragsverandering te bewerkstelligen. Die kansen heeft verdachte verspeeld. Al met al is de rechtbank dan ook van oordeel dat de Tbs van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen.
-
Duur van de maatregel
De rechtbank overweegt dat de maatregel van Tbs met dwangverpleging wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, namelijk poging tot doodslag. De totale duur van de maatregel kan daarom, op grond van artikel 38e, eerste lid, Sr, een periode van vier jaar te boven gaan.
Gevangenisstraf
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat niet enkel met het opleggen van de maatregel van Tbs kan worden volstaan. De aard en ernst van het bewezenverklaarde feit nopen ook tot het daarnaast opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren passend en geboden is. De tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal van deze straf worden afgetrokken. De rechtbank bepaalt hierbij dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft hierbij eveneens rekening gehouden met artikel 63 Sr.

8.De schade van de benadeelde partij

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 31.301,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert de benadeelde partij de vergoeding van proceskosten van € 111,05.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- eigen risico Univé Zorg € 385,--.;
- verlies arbeidsvermogen vakantiewerk € 2.292,--;
- ziekenhuisdaggeldvergoeding € 124,--;
- kosten studievertraging één jaar MBO € 18.500,--.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 10.000,-- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in het geheel dient te worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, nu de cumulatie van de opgegeven posten een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de opgevoerde posten ‘verlies arbeidsvermogen vakantiewerk’, ‘kosten van studievertraging’ en de immateriële schade af te wijzen, wegens het ontbreken van voldoende onderbouwing. De hoogte van deze posten wordt door de raadsvrouw betwist. Ook heeft zij verzocht om bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel rekening te houden met de draagkracht van verdachte en een betaling in termijnen mogelijk te maken.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiële schade
De opgevoerde schadeposten ‘eigen risico’ en ‘ziekenhuisdaggeldvergoeding’ zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk, en bovendien niet weersproken. Deze schadeposten liggen dan ook voor toewijzing gereed.
Ten aanzien van de opgevoerde schadeposten ‘verlies arbeidsvermogen vakantiewerk’ en ‘kosten van studievertraging’, is de rechtbank van oordeel dat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. De benadeelde partij zal voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank zal het gevorderde gedeeltelijk toewijzen, namelijk tot een bedrag van
€ 509,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum waarop het feit is gepleegd.
Immateriële schade
Het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen ontstaat, gelet op artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in zijn eer of goede naam of op andere wijze. De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat met het steken met een mes een ernstige inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij, waardoor hij in zijn persoon is aangetast. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de normschending, aannemelijk is dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Ten aanzien van het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat de omvang van de schade naar redelijkheid en billijkheid op dit moment vastgesteld kan worden op € 7.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum waarop het feit is gepleegd. De rechtbank acht dit bedrag redelijk en billijk, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan en aansluitend bij wat in vergelijkbare gevallen in andere zaken is toegewezen. De benadeelde partij zal voor de overige gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat vaststelling van de schade voor zover deze dit bedrag te boven gaat niet eenvoudig is en een uitgebreide procedure vraagt die onevenredig belastend is voor het strafproces. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht. Voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, kan gijzeling voor de duur van 75 dagen worden toegepast, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Nu het ontbreken van (voldoende) draagkracht bij verdachte door de raadsvrouw niet is onderbouwd, zal de rechtbank hiermee bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel geen rekening houden.
8.6
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 111,05 voor de kosten die zijn gemaakt in verband met het verkrijgen van medische informatie van het Medisch Spectrum Twente. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

9.De vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 10/231588-17

De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, van 23 april 2018 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van veertien dagen, omdat verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden door zich schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de vordering tot tenuitvoerlegging.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden toegewezen.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 37b Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
afwijzing voorwaardelijk verzoeken
- wijst af het verzoek van de verdediging tot het beluisteren van de opname van het getuigenverhoor van [getuige 2] ;
- wijst af het verzoek van de verdediging tot het horen van de psychiater en psycholoog;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair
het misdrijf:
poging tot doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;

straf

- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege zal worden verpleegd;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde feit tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van in totaal
€ 8.009,-- (achtduizendennegen euro), bestaande uit € 509,-- (vijfhonderdennegen euro) materiële schade en € 7.500,-- (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade. Voormeld bedrag is te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2021;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt, tot op heden begroot op
€ 111,05 (honderdelf euro en vijf cent),alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het primair bewezenverklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 8.009,--
(achtduizendennegen euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
75 (vijfenzeventig) dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 23.292,-- (drieëntwintigduizend tweehonderden tweeënnegentig euro) niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 10/231588-17
- beveelt de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter van 23 april 2018 voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.M. Bos, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en mr. L. Pieters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Kuiper, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2022.
Mr. L. Pieters is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, onderzoek ‘Boa21’, met nummer ON2R021049. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 4 juli 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 47 en 48):
In de nacht van zaterdag 3 juli 2021 op zondag 4 juli 2021 was ik met een vriend, genaamd [getuige 1] , in het centrum van Enschede. Een vriend van hem, [naam 1] , had ruzie met iemand. [naam 1] zei dat hij had afgesproken met diegene met wie hij ruzie had bij de avondwinkel. [getuige 1] en ik zijn met [naam 1] meegegaan naar de avondwinkel. Ik ben op een van de paaltjes gaan zitten die voor de avondwinkel staan. Op een gegeven moment ging [naam 1] weg. Wij bleven achter bij de avondwinkel. Dit was rond 04:00 uur. Toen die jongen met wie [naam 1] ruzie had eraan kwam hoorde ik dat deze tegen mij zei dat ik mijn zakken leeg moest halen. Ik zei dat ik dat niet wilde omdat ik er niets mee te maken had. Hierop zag en voelde ik dat ik door deze jongen met wie [naam 1] ruzie had in mijn buik gestoken werd. Nadat ik gestoken was zag ik dat de jongen die mij had gestoken door iemand anders op een scooter weggebracht is. Ik kan de jongen die mij gestoken heeft als volgt omschrijven: getinte huidskleur en dreadlocks.
2.
Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] van 4 juli 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 49, 50 en 51):
Ik hoorde de buitenlandse jongen zeggen dat hij de jongen wel kende met wie [naam 1] ruzie had. Hij wist waar hij woonde en ging hem wel ophalen. Ik zag dat hij toen met de scooter wegging. Op dat moment zag ik ook dat [naam 1] wegliep. Ik zag vervolgens dat de jongen op de scooter terugkwam en ik zag dat er een jongen achter op zat met dreadlocks. Ik hoorde dat de jongen met de dreadlocks vroeg waar [naam 1] was. Wij hebben gezegd dat we dat niet wisten. Ik zag dat de beide jongens een rondje gingen rijden om [naam 1] te zoeken. Kort daarna zag ik dat ze terug kwamen rijden, ze hadden [naam 1] niet gevonden. Ik hoorde dat de jongen met de dreadlocks tegen mij zei: "Nou je kankerzakken leeg jongen". Op het moment dat hij dit zei, zag ik dat hij van de scooter sprong. Ik zag dat de jongen mij met zijn linkerhand bij mijn borst pakte bij mijn kleding en ik zag dat hij in zijn andere hand een mes vasthad. Ik wilde hem wegdrukken. Op dat moment zag ik dat de jongen mij met het mes in de buik stak. Ik zag en voelde dat de jongen mij rechts naast mijn navel had gestoken. Ik zag dat hij mij onderhands had gestoken met het mes. Ik voelde niet gelijk pijn, later begon het echt pijn te doen en crepeerde ik van de pijn. Ik zag dat de jongen het mes had laten vallen op de grond. Ik hoorde: "Gooi maar in de put". Ik zag daarna dat de buitenlandse jongen en de jongen met de dreadlocks samen wegreden. Het mes dat hij vast had en waarmee hij gestoken heeft kan ik als volgt omschrijven: klein mes zonder handvat. De politie heeft mij een mes getoond, die gevonden is in een put. Ik herkende dit mes als het mes waarmee ik gestoken ben.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 5 juli 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 74 tot en met 78):
OV: op 4 juli 2021 omstreeks 04:15 uur is [slachtoffer] neergestoken in Enschede.
A: Ja. ik was overal bij.
A: Ik werd gebeld door een vriend van ons, [naam 1] . [naam 1] zei dat hij ruzie had met iemand.
V: Wie waren op dat moment nog aanwezig bij de avondwinkel?
A: [naam 1] was samen met mij en [slachtoffer] daar naar toe gegaan.
A: [alias] kwam alleen op een scooter.
V: Wat hoorde jij de andere persoon zeggen?
A: ‘kom je me ophalen'
A: Ik zag dat [alias] wegreed.
A: Hij kwam terug met die jongen dus en die jongen sprong van de scooter af. Hij zei: Waar is [naam 1] ? Ik zei dat [naam 1] weg was gerend. Hierop zag ik dat die jongen weer achter op de scooter sprong. Na een halve minuut kwamen ze alweer terug. Hij sprong weer van de scooter af en liep rechtstreeks op [slachtoffer] af. [slachtoffer] en ik zaten voor de avondwinkel op
een paaltje. lk hoorde dat die jongen tegen [slachtoffer] zei dat hij zijn zakken leeg moest maken, lk hoorde dat [slachtoffer] zei dat hij dit niet ging doen. Ik zag dat de jongen van zich af stak en zo [slachtoffer] neerstak. Ik zag dat die jongen met zijn hand een steekbeweging maakte in de richting van [slachtoffer] . Hij liet meteen het mes vallen. [alias] bracht die jongen weer weg.
V: Kan je [alias] omschrijven?
A: Buitenlands uiterlijk
V: Kun je diegene die heeft gestoken omschrijven?
A: Het was een negroïde kleur en dreadlocks.
V: Vertel eens iets over het mes
A: een mes zonder handvat zeg maar.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 13 juli 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 120 tot en met en 125):
Het betreffen beelden van de beveiligingscamera van [winkel] die zicht heeft
op de kruising Oldenzaalsestraat met de van Lochemstraat in Enschede.
Omstreeks 03:53:11 uur zie ik dat er een groepje in beeld staat. Een tweetal personen blijven langere tijd in beeld. Een persoon met een licht/wit shirt. Uit onderzoek is gebleken dat dit slachtoffer [slachtoffer] is. De andere persoon die bij hem met een streep op de broek is [getuige 1] . Omstreeks 04:05:53 uur komt een persoon op een scooter aanrijden. Even later reed hij weg. Omstreeks 04:08:10 uur kwam de scooter weer aanrijden. Ik zag dat [slachtoffer] samen met [getuige 1] nog steeds op de paaltjes zaten. Er zaten twee personen op de scooter. Ik zag omstreeks 04:08:18 uur dat er meerdere dingen gebeurden. De bijrijder van de scooter stapt af en loop in de richting van [slachtoffer] . De bijrijder geeft hem een duw waardoor hij van het paaltje viel. Vervolgens zag ik dat de bijrijder, een beweging met zijn arm in de richting van de onderbuik van [slachtoffer] maakte. Ik zag dat het slachtoffer vervolgens iets in elkaar boog. Vermoedelijk is dit het moment dat het slachtoffer
gestoken werd. Ik zag dat het slachtoffer zijn shirt omhoog deed en keek naar zijn onderbuik.
Waarschijnlijk is dit het moment dat het slachtoffer merkt en ziet dat hij gewond is en gestoken is. Dan loopt de bijrijder, samen met de bestuurder, naar de scooter en rijden ze weg.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 4 juli 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 67 en 68):
Op 4 juli 2021 omstreeks 4:23 uur in Enschede zag ik dat een persoon, naar later bleek
[slachtoffer] , op de grond lag. Ik zag dat hij een kennelijk verse, bloedende verwonding
aan zijn buik had. Ik zag dat deze verwonding zich schuin onder zijn navel bevond. Ik zag dat in een put, welke zich schuin rechts voor de avondwinkel bevond, een lemmet van een mes lag. Ik zag dat dit lemmet een lengte van ongeveer tien centimeter had. Ik heb het lemmet aan het slachtoffer getoond. Volgens hem betrof dit het voorwerp waar hij mee gestoken was.
6.
Een geschrift, te weten een verslag van het Medisch Spectrum Twente afdeling orthopedie, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 53):
Betreft: dhr. [slachtoffer] , [geboortedatum 2] .
Op 04-07-2021 zagen wij bovengenoemde patiënt op de afdeling Spoedeisende Hulp.
Lichamelijk onderzoek: diffuus drukpijn abdomen, steekverwonding 1 cm rechts naast navel.
7.
Een geschrift, te weten een operatieverslag van het Medisch Spectrum Twente, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 58):
Er blijkt een perforatie van de darm aan antimesenteriale zijde, welke doorloopt naar mesenteriale zijde.
POC: dunne darmresectie in verband met perforatie door penetrerende verwonding.
8.
Een geschrift, te weten een forensisch medische letselrapportage van R. Meijer, forensisch arts van GGD Twente, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 63):
Dit letsel kan worden beoordeeld als ernstig (3), waarbij middels een darmoperatie de orgaan kneuzing is hersteld.
Er is sprake van littekenvorming als gevolg van de operatie, welke mogelijk op den duur verklevingen in de buikholte kunnen geven.
9.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 mei 2022, onder meer inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik was op 4 juli 2021 bij de avondwinkel in Enschede betrokken bij een schermutseling.