ECLI:NL:RBOVE:2022:1575

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
280735 KG ZA 22-109
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wijziging van dwangsom en opheffing van beslag in kort geding tussen particulier en Rabobank

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, heeft eiser [X] vorderingen ingesteld in kort geding tegen de Coöperatieve Rabobank U.A. en Rabo Groen Bank B.V. [X] vorderde wijziging van een eerder opgelegde dwangsom en veroordeling van Rabobank om een appèldagvaarding door te halen. De achtergrond van de zaak betreft een hypotheekrecht dat Rabobank heeft op percelen die eigendom zijn van [X]. Rabobank had eerder een executieveiling aangekondigd van deze percelen, wat aanleiding gaf tot de kort geding procedure. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van [X] in conventie worden afgewezen, omdat Rabobank tijdig aan de veroordeling uit een eerder vonnis heeft voldaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de inschrijving van de appèldagvaarding door Rabobank niet in strijd was met de eerdere veroordeling, en dat [X] geen spoedeisend belang had bij de wijziging van de dwangsom. In reconventie werd de vordering van Rabobank tot opheffing van het beslag toegewezen, omdat er geen dwangsommen door Rabobank waren verbeurd. De kosten van de procedure werden toegewezen aan [X].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : 280735 KG ZA 22-109
Vonnis in kort geding van 2 juni 2022
in de zaak van
[X] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen [X] ,
advocaat: mr. J. de Jong van Lier,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.
gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Utrecht,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RABO GROEN BANK B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen Rabobank,
advocaat: mr. R.M. Vermaire en mr. R.E. de Groot.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van 9 mei 2022,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties,
  • de aankondiging vermeerdering eis in reconventie bij e-mail van 17 mei 2022,
  • de mondelinge behandeling,
  • de pleitnota van [X] ,
  • de pleitnota van Rabobank.
1.2.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.Inleiding

2.1.
Partijen hebben vaker tegen elkaar geprocedeerd, onder meer in maart/april jl., in kort geding bij deze rechtbank, in welke procedure vonnis is gewezen op 4 april 2022.
2.2.
In dat vonnis in kort geding heeft de rechtbank onder 1.2. een samenvatting gegeven van waar het in het kort geding om draaide:
Deze kort gedingprocedure gaat kort gezegd over het volgende. [X] is in 2002 eigenaar geworden van een boerderij die bestaat uit een woonhuis, bijgebouwen, erf en weilanden. De boerderij is aan [X] verkocht en overgedragen door zijn ouders. Kadastraal gezien is de boerderij opgedeeld in meer dan tien percelen.
In dit kort geding moet er van worden uitgegaan dat op deze percelen een hypotheekrecht van Rabobank rust, dat is verbonden aan een schuld van de ouders van [X] aan Rabobank. In dit kort geding is ook duidelijk dat Rabobank bevoegd is om haar hypotheekrecht uit te winnen door de percelen van [X] te verkopen, [1] omdat de ouders van [X] hun schuld aan Rabobank niet hebben voldaan.
Rabobank is overgegaan tot de executieveiling van vier van de verhypothekeerde percelen en het daarop staande woonhuis. Bij de veiling heeft alleen een dochtervennootschap van Rabobank biedingen gedaan, waarvan het hoogste bod € 1.400.000,00 bedraagt. De executiekosten [2] bedragen € 56.404,14.
[X] heeft aan Rabobank een bedrag betaald van € 1.458.000 - meer dan het hoogste bod en de executiekosten samen - welke betaling is bedoeld als lossing van de geveilde percelen. Bij een geslaagde lossing wordt de verkoop van de geveilde zaken voorkomen en vervalt het hypotheekrecht op die zaken. Lossing kan uiterlijk plaatsvinden tot aan de gunning van de geveilde zaken. Bij gunning accepteert de hypotheekhouder (Rabobank) een ter veiling gedaan bod, en komt een koopovereenkomst tot stand met de bieder. Rabobank bestrijdt dat de lossing door [X] is geslaagd en dat haar hypotheekrecht is vervallen.
2.3.
[X] vorderde in het kort geding onder meer om Rabobank te bevelen de hypotheek door te halen die is ingeschreven op vier percelen, op straffe van een dwangsom. Op dit punt kwam de voorzieningenrechter tot het (voorlopig) oordeel dat lossing van de vier percelen heeft plaatsgevonden en door de lossing Rabobank is gehouden haar daarop rustende hypotheekrecht door te halen. De voorzieningenrechter oordeelde ook dat [X] bij die vordering een groot en spoedeisend belang heeft:
“immers, zolang de hypotheek niet wordt opgeheven kan Rabobank opnieuw tot de executieverkoop van de percelen overgaan. Ook verhindert het hypotheekrecht van Rabobank dat [X] de percelen in onderpand kan geven aan een andere partij om financiering te verkrijgen, bij welke financiering [X] mogelijk belang heeft in verband met het hypotheekrecht van Rabobank op de overige percelen” (overweging 5.6. van het vonnis in kort geding van 4 april 2022).
2.4.
Rabobank is hierop veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad, tot doorhaling van de hypotheek op de vier percelen, op straffe van de hoofdelijke verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom aan [X] van € 10.000 per dag dat die inschrijving niet is geroyeerd nadat na de betekening van het vonnis twee werkdagen zijn verstreken, met een maximum van € 200.000.
2.5.
Het vonnis van 4 april 2022 is op 6 april 2022 aan Rabobank betekend, met bevel tot nakoming.
2.6.
Rabobank is op 8 april 2022 in hoger beroep gegaan van het vonnis van 4 april 2022 en heeft die dagvaarding (ook op 8 april 2022) in laten schrijven in de openbare registers. Ook op 8 april 2022 is de royementsakte opgemaakt door de notaris, en door hem diezelfde dag nog (na het passeren van de akte om 17.46 uur) ter registratie bij het Kadaster aangeboden.
2.7.
[X] , die stelt dat Rabobank door haar handelwijze dwangsommen heeft verbeurd, heeft op 26 april 2022 ten laste van Rabobank executoriaal derdenbeslag gelegd onder [A] en [B] .

3.De vorderingen en standpunten van partijen

3.1.
[X] vordert in conventie om de dwangsom die is uitgesproken in het vonnis van 4 april 2022 te wijzigen in een dwangsom van € 50.000,00 per dag met een maximum van
€ 5.000.000,00 en, voor het geval de voorzieningenrechter de dwangsom niet wijzigt, Rabobank hoofdelijk te veroordelen om de inschrijving van de appèldagvaarding door te halen en na te laten andere inschrijvingen te laten opnemen, op straffe van een dwangsom van € 50.000,00 per dag, met veroordeling van Rabobank in de proceskosten.
3.2.
Rabobank vordert in reconventie (na wijziging van eis) om de door [X] op 26 april 2022 gelegde beslagen op te heffen per datum vonnis, dan wel [X] te veroordelen deze op te (doen) heffen op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [X] in de werkelijk door Rabobank gemaakte proceskosten.
3.3.
[X] stelt zich, samengevat, op het volgende standpunt. Rabobank diende uiterlijk 8 april 2022 (twee werkdagen na de betekening van het vonnis) de hypotheek op de vier percelen door te halen en doorhaling heeft pas plaatsgevonden op 11 april 2022. Royementen vinden uitsluitend plaats op werkdagen en om ze op de werkdag van de aanbieding ingeschreven te krijgen moeten ze op die werkdag vóór 15.00 uur aangeboden zijn bij het Kadaster. Rabobank heeft daardoor dwangsommen verbeurd. Bovendien heeft Rabobank met het laten inschrijven van de appèldagvaarding dwangsommen verbeurd. Rabobank handelt daarmee onrechtmatig en in strijd met de veroordeling en het doel van de voorlopige voorziening van 4 april 2022, namelijk dat [X] de percelen in onderpand kon geven aan een andere partij om financiering te verkrijgen. Door de inschrijving kan iedereen die nu de openbare registers raadpleegt zien dat Rabobank pretendeert nog steeds een hypotheekrecht op de percelen te hebben, met alle gevolgen van dien voor het verkrijgen van financieringen. Het maximum van de opgelegde dwangsommen is inmiddels bereikt met als gevolg dat er geen (verdere) prikkel tot nakoming meer bestaat. [X] heeft recht en belang bij het opleggen van een hogere dwangsom. Gelet op de reeds verbeurde dwangsommen is de beslaglegging rechtmatig geweest.
3.4.
Volgens Rabobank zijn er geen dwangsommen verbeurd. Zij stelt te hebben voldaan aan de veroordeling uit het vonnis van 4 april 2022. Rabobank heeft de hypotheek op de vier percelen tijdig door laten halen: op vrijdag 8 april 2022 is de royementsverklaring opgemaakt en ter registratie aangeboden. Op grond van art. 3:19 lid 2 BW geldt het tijdstip van aanbieding van voor inschrijving vereiste stukken als tijdstip van inschrijving. Dat het Kadaster de royementsverklaring op maandag 11 april 2022 heeft ingeschreven, maakt niet dat Rabobank dwangsommen heeft verbeurd. Ook door het inschrijven van de appèldagvaarding verbeurt Rabobank geen dwangsommen. [X] rekt de veroordeling in het vonnis van 4 april 2022 ten onrechte op tot zaken waarover partijen geen enkele inhoudelijke discussie hebben gevoerd (een verbod tot het mogen inschrijven van een appèldagvaarding). Rabobank kan ook niet verplicht worden tot doorhaling van de ingeschreven appéldagvaarding. De inschrijving van de appèldagvaarding heeft een waarschuwende functie voor derden. Rabobank is het niet eens met het vonnis in kort geding van 4 april 2022, Rabobank betwist nog steeds dat van lossing sprake is geweest. Er is volgens Rabobank sprake geweest van een hoogste bod, niet van een executiewaarde. Als het vonnis van 4 april 2022 in hoger beroep wordt vernietigd betekent dit dat er weer een hypotheekrecht op de vier percelen komt te rusten.
Er zijn dus geen dwangsommen verbeurd. Het op basis daarvan gelegde beslag is onrechtmatig en moet worden opgeheven.

4.De beoordeling van de vorderingen

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de vorderingen over en weer zijn voorgelegd in een kort geding procedure, waarbij de voorzieningenrechter geen getuigen kan horen of ander onderzoek kan doen naar de feiten die door partijen aan hun stellingen ten grondslag hebben gelegd. Hij dient zich te baseren op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld en kan slechts tot een voorlopige beoordeling van de geschillen komen.
4.2.
De veroordeling van Rabobank in het vonnis van 4 april 2022 luidt:
6.1.
veroordeelt Rabobank tot doorhaling van de hypotheek die is ingeschreven op de percelen kadastraal bekend als [gemeente] , [kadasternummers] , op straffe van de hoofdelijke verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom aan [X] van € 10.000 per dag dat die inschrijving niet is geroyeerd nadat na de betekening van dit vonnis twee werkdagen zijn verstreken, met een maximum van € 200.000;
4.3.
De vraag of Rabobank in gebreke is gebleven met het voldoen aan deze veroordeling en of dwangsommen zijn verbeurd dient beantwoord te worden aan de hand van een toetsing van de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Bij die uitleg moet de rechter doel en strekking van de veroordeling tot richtsnoer nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
4.4.
Ter uitvoering van de veroordeling heeft Rabobank binnen de termijn van twee werkdagen na de betekening een notaris ingeschakeld, de royementsakte laten passeren (vrijdag om 17.46 uur) en de akte daarna ter registratie verzonden. Het Kadaster heeft de doorhaling daarna pas kunnen verwerken op maandag 11 april 2022. Nog afgezien van de stelling van Rabobank, dat in dit geval het aanbieden van de akte gezien moet worden als tijdstip van inschrijving, volgt de voorzieningenrechter het standpunt van [X] op dit punt niet. Dat standpunt houdt feitelijk in dat de veroordeling zo gelezen moet worden dat Rabobank geen twee werkdagen had om te voldoen aan de veroordeling maar korter, in die zin dat zij de royementsakte vóór 15.00 uur die vrijdag had moeten laten passeren en had moeten toezenden aan het Kadaster, om verwerking door het Kadaster diezelfde dag nog mogelijk te maken. Bij deze uitleg zou Rabobank al binnen twee werkdagen een dwangsom verbeuren (namelijk al na 15.00 uur) en een dergelijke uitleg doet afbreuk aan de termijn van twee (volle) werkdagen in de veroordeling. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft Rabobank tijdig aan de inhoud van de veroordeling voldaan, voor zover dat in haar macht lag.
4.5.
Vervolgens is de vraag of Rabobank met het inschrijven van de appèldagvaarding heeft gehandeld in strijd met de veroordeling en daardoor dwangsommen heeft verbeurd.
De voorzieningenrechter is met Rabobank (voorlopig) van oordeel dat de veroordeling niet tevens ziet op het niet mogen laten inschrijven van een appèldagvaarding, zoals Rabobank heeft gedaan. Allereerst is daarover geen inhoudelijk debat gevoerd. De veroordeling vermeldt hierover inhoudelijk niets en de voorzieningenrechter ziet vooralsnog ook onvoldoende verband met het doel en de strekking van de veroordeling. Rabobank diende de hypotheek op de percelen door te halen zodat executie zou worden voorkomen en de percelen zonder hypotheek ter financiering konden worden aangeboden. Dat doorhalen heeft Rabobank gedaan. De voorzieningenrechter ziet het inschrijven van de appèldagvaarding als een andere kwestie, die mogelijk effect heeft op de financieringsmogelijkheden van [X] , maar die niet valt onder de verplichting voortvloeiende uit de veroordeling in het kort geding vonnis van 4 april 2022.
4.6.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het Rabobank vrij staat om de appèldagvaarding in te schrijven in de openbare registers en deze ingeschreven te laten staan. De veroordeling van 4 april 2022 is en blijft een
voorlopigevoorziening waartegen hoger beroep is ingesteld. In dit kort geding kan niet vastgesteld worden dat Rabobank dat hoger beroep zonder enige redelijke grond heeft ingesteld. Rabobank pretendeert nog hypotheekrechten te hebben op de betreffende vier percelen en heeft gebruik kunnen maken van de mogelijkheid de appéldagvaarding in te laten schrijven, met als gevolg dat derden er rekening mee kunnen en moeten houden dat Rabobank meent nog hypotheekrechten op de percelen te hebben. Ook zonder de inschrijving van het hoger beroep zou [X] een mogelijke nieuwe financier trouwens moeten informeren over de hypotheekrechten die Rabobank pretendeert. In zoverre schaadt de inschrijving [X] dus niet.
4.7.
De vorderingen van [X] in conventie, tot wijziging van de dwangsom dan wel tot de veroordeling van Rabobank om de appèldagvaarding door te halen, zullen daarom worden afgewezen. [X] dient daarbij in de proceskosten te worden veroordeeld.
4.8.
De vordering in reconventie, tot het opheffen van het beslag, zal worden toegewezen, nu naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen dwangsommen door Rabobank zijn verbeurd. [X] dient ook in reconventie de proceskosten te voldoen.
Voor een volledige proceskostenveroordeling zoals door Rabobank is gevorderd is geen plaats. Daarvoor geldt een hoge drempel en gelet op de vorderingen en standpunten van [X] kan in deze zaak niet gezegd worden dat het instellen van zijn vorderingen, gelet op evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij, achterwege hadden behoren te blijven.

5.De beslissingen in kort geding

De voorzieningenrechter
in conventie:
wijst de vorderingen van [X] af,
veroordeelt [X] in de kosten van de procedure in conventie, aan de zijde van Rabobank begroot op € 676,00 griffierecht en € 1.016,00 salaris advocaat, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis zijn betaald, daarover vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis de wettelijke rente is verschuldigd tot aan de dag van volledige betaling,
in reconventie:
heft de door [X] bij beslagexploten van 26 april 2022 ten laste van Rabobank onder [A] en [B] gelegde beslagen per datum van dit vonnis op, met de bepaling dat het vonnis in de plaats treedt van de van [X] benodigde rechtshandelingen voor opheffing van de door [X] gelegde executoriale (derden)beslagen,
veroordeelt [X] in de kosten van de procedure in reconventie, aan de zijde van Rabobank begroot op € 508,00 salaris advocaat, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis zijn betaald, daarover vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis de wettelijke rente is verschuldigd tot aan de dag van volledige betaling,
in conventie en in reconventie:
veroordeelt [X] in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de zijde van Rabobank vastgesteld op € 255,00, te verhogen met € 85,00 in geval betekening van het vonnis plaatsvindt, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen deze termijn zijn betaald, daarover vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis de wettelijke rente is verschuldigd tot aan de dag van volledige betaling.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2022.

Voetnoten

1.De uitwinning van verhypothekeerde zaken door de verkoop daarvan, wordt hierna ook wel “executie” genoemd.
2.Dat zijn de kosten die verband houden met de openbare veiling.