ECLI:NL:RBOVE:2022:1559

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
9526970 \ CV EXPL 21-4434
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en schadevergoeding in het kader van boekhoudkundige dienstverlening

In deze zaak vordert [eiseres] V.O.F. betaling van openstaande facturen van in totaal € 17.071,35 van [gedaagde] h.o.d.n. IJZER & METAALHANDEL [X]. De vordering is gebaseerd op vier facturen die door [eiseres] zijn verzonden voor belastingadvies- en boekhoudwerkzaamheden. [gedaagde] heeft de facturen betwist en stelt dat de werkzaamheden gebrekkig zijn uitgevoerd, wat heeft geleid tot een schadepost van € 29.754,25, die voortvloeit uit een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst. De kantonrechter heeft de procedure in twee delen behandeld: in conventie en in reconventie. In conventie heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde] de openstaande facturen ten onrechte onbetaald heeft gelaten en heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. In reconventie heeft de kantonrechter de vordering van [gedaagde] tot schadevergoeding afgewezen, omdat niet is gebleken dat [eiseres] tekortgeschoten is in haar verplichtingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiseres] voldoende zorg heeft betracht in de uitvoering van haar werkzaamheden en dat de problemen voornamelijk te wijten zijn aan de gebrekkige aanlevering van gegevens door [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 9526970 \ CV EXPL 21-4434
Vonnis van 10 mei 2022
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiseres] V.O.F.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: E. Asbroek,
tegen
[gedaagde],
h.o.d.n. IJZER & METAALHANDEL [X] ,wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigden: mrs. J.C. Wery en N. Huijbers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de mondelinge behandeling, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.2. De feiten

2.1.
[eiseres] heeft sinds 2007 belastingadvies- en boekhoudwerkzaamheden verricht voor [gedaagde] .
2.2.
[eiseres] heeft [gedaagde] voor haar werkzaamheden, onder meer, de volgende vier facturen gestuurd voor een totaalbedrag van € 17.071,35:
Fact. nr.
Datum
Bedrag
Omschrijving
18309
01-06-2018
€ 7.149,35
Extra werkzaamheden i.v.m. administratie- en boekenonderzoek
18538
29-10-2018
€ 847,00
Verwerken administratie 3e kwartaal 2018
18549
09-11-2018
€ 8.167,50
Uren betrekking hebbende op 2016 + 2017 en correcties op 2013 / 2014 / 2015
19091
06-02-2019
€ 907,50
Verwerken administratie 4e kwartaal 2018
2.3.
[eiseres] heeft bij dagvaarding e-mailberichten van [A] (voormalig vennoot en later werknemer van [eiseres] ) aan [gedaagde] overgelegd. [A] schrijft [gedaagde] in de periode 2017 tot en met 2018, onder meer, het volgende:
8 maart 2017“(…) Heb de boekhouding over 2016 verwerkt en alle in- en verkoopfacturen geboekt.Op 31 december 2016 zou jij een kassaldo moeten hebben van € 2.050.322,70 ????Niet gek toch??? Zou jij de boekhouding z.s.m. kunnen doorlopen? (…)”
24 juli 2017“(…) Even ter herinnering, de aangifte omzetbelasting van het 2e kwartaal moet voor het einde van deze week geboekt en doorgestuurd zijn naar de belasting, dit geldt ook voor [B] uiteraard. (…)”
10 augustus 2017“(…) Heb de gevraagde info naar de Belastingdienst verstuurd. Denk dat het verstandig is om z.s.m. de gehele boekhouding van 2016 en de 2de kwartalen van 2017 door te nemen en duidelijk aan te geven in- of verkoop (…)”
1 november 2017“(…) Hoe staat het ervoor met de stukken over het boekjaar 2016. Zou graag deze cijfers willen verwerken zodat ik het jaarstuk 2016 kan opmaken. (…)”
18 december 2017“(…) Heb niet alle afschriften binnen gekregen. Ontbrekende maanden januari t/m juni. (…)”
29 januari 2018“(…) Zit te wachten op de boekhouding mbt de aangifte Omzetbelasting en ICL over het 4e kwartaal 2017. Graag vandaag aanleveren (…)”
30 april 2018“(…) Tevens de aangiften ICL, die per maand moeten worden ingediend. Zal ongetwijfeld een reactie van de belastingdienst op komen dat dit niet gebeurd is. Daarom nogmaals, de ICL facturen betreffende de maand april z.s.m. aanleveren. (…)”14 juni 2018“(…) Is het mogelijk om de boekhouding vanmiddag of anders morgenvroeg op kantoor te krijgen e.e.a. van 2016. Tevens de boekhouding van 2017 en speciaal aandacht voor alle bankafschriften van (…) over 2017 (…)”29 juni 2018“(…) Even ter herinnering de aangifte ICL over de vorige maand april en mei moeten nog worden verwerkt en ingediend. Tevens een herinnering voor de aanlevering van de boekhoudingen 2016 en 2017. Kasboeken, en alle bankafschriften over de jaren 2016 en 2017. De tijd begint te dringen. (…)”2 augustus 2018“(…) Ben druk bezig om 2016 vandaag af te ronden. Bijgevoegd een lijst met openstaande posten volgens onze administratie. De facturen “INKOOP” zijn door mij als zodanig geboekt. Echter zijn deze in de ordners van 2016 niet meer terug te vinden. Weet dat jullie een aantal wijzigingen hebben aangebracht. Ik denk dat deze openstaande inkoopfacturen door jullie verwijderd zijn en vervangen door andere facturen. Van deze die hier staan zijn geen betalingen te vinden, niet via de kas en ook niet via de bank. (…)” [1]
2.4.
De Belastingdienst heeft eind 2017 c.q. begin 2018 een administratie- en boekenonderzoek verricht over de boekjaren 2013 tot en met 2015. Bij het onderzoek is gebleken dat de nettowinst van [gedaagde] hoger was dan was aangegeven.
2.5.
De Belastingdienst en [gedaagde] zijn op 12 juni 2018 een vaststellingsovereenkomst aangegaan. In de vaststellingsovereenkomst is, onder meer, het volgende opgenomen:
“(…) Metaalrecycling [gedaagde] heeft in 2015 en 2014 een omzet van € 4.374.428 en € 4.939.342. Hiervan gaat 75% via contant geld. De inkopen ad € 4.296.154 (2015) en € 4.860.364 (2014) gaan uitsluitend contant. De inkopen worden vastgelegd middels eigen geschreven ongenummerde bonnen zonder NAW-gegevens van de afnemers. Er is niet te achterhalen welke materialen bij wie vandaan komen. Er wordt geen kasboek bijgehouden van de dagelijkse contante opbrengsten en uitgaven. (…)
(…) Partijen zijn op 22 mei 2018 het volgende overeengekomen:
  • De omzet van Metaalrecycling [gedaagde] is in de jaren 2013 tot en met 2015 te laag vastgesteld.
  • Het onderzoek wordt uitgebreid met het jaar 2013 voor de inkomstenbelasting en omzetbelasting. (…)
(…) Partijen verbinden aan de hiervoor vermelde feiten de volgende fiscaalrechtelijke of civielrechtelijke gevolgen:
De volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting worden opgelegd:
2013 - € 3502013 - € 6982014 - € 210 (…)
(…) Partij A (kantonrechter: [gedaagde] ) heeft doelbewust het risico genomen dat er te weinig belasting wordt geheven of kan worden geheven, of dat er niet of te laat wordt betaald. (…)
(…) De vergrijpboete is gematigd naar 25% van de nog te weinig betaalde belasting. (...)“
2.6.
De naheffingsaanslagen van de Belastingdienst en de vergrijpboete van € 29.754,25 zijn voor [gedaagde] aanleiding geweest tot het doen van een verzoek tot financiering bij het ROZ. De cijfers voor de jaren 2016 en 2017 bleken onvolledig. Om een financiering van het ROZ te kunnen verkrijgen, diende [gedaagde] de (complete) jaarcijfers over de boekjaren 2016 en 2017 aan te leveren. [eiseres] heeft de boekhouding van [gedaagde] over de jaren 2016 en 2017 moeten herzien.
2.7.
Het ROZ heeft de financiering aan [gedaagde] verstrekt en daarbij nog een bedrijfseconomische rapportage opgemaakt. In deze rapportage is, onder meer, het navolgende opgenomen:
“ (...) De financiële problemen zijn ontstaan door onjuist administreren en vastleggen van gegevens. Ten dele ligt dit aan [gedaagde] zelf, maar ook de accountant gaat in deze niet vrij uit.
Wellicht was de Belastingdienst ook argwanend over de cijfers van [gedaagde] en daarom heeft er over het boekjaar 2015 een boekenonderzoek plaats gevonden. Het resultaat was dat de nettowinst volgens de Belastingdienst fors hoger was dan aangegeven. Daaropvolgend heeft er een gesprek plaats gevonden en is er geschikt met de Belastingdienst, waarbij ook de jaren 2013 en 2014 zijn aangepast. De jaren 2013 en 2014 zijn niet door de Belastingdienst gecontroleerd. Totaal ontstond er door de correctie een forse belastingverplichting die niet zelfstandig door [gedaagde] kon worden opgelost. (…)
(…) Nadat het ROZ meerdere malen aan [gedaagde] heeft aangegeven dat de cijfers ook over de jaren 2016 en 2017 niet klopten, is er een parttime administratief medewerker in dienst genomen die in de nabije toekomst zorgdraagt voor een juiste vastlegging van de gegevens (…)
2.8.
[gedaagde] bericht [eiseres] op 12 juni 2019, voor zover van belang, als volgt:
“(…) Op 17-5-2019 ontving ik factuur nr. 18309 en 18-309. De factuur vermeldt een te betalen bedrag van € 8167,50 en 8149,35 (kantonrechter: bedoeld lijkt te zijn de facturen 18309 en 18549)
Dat bedrag lijkt mij abnormaal hoog. Ik wens deze factuur dan ook te betwisten.
Na het nakijken van de uren specificaties, is mij opgevallen dat er uren zijn weg geschreven die niet mogelijk zijn. Echter geeft u zelf ook aan in diverse mails delen niet te hebben dus begrijp ik niet waarom die wel bij de specificaties staan.
Daarna staan er ook uren op voor het wijzigen van de administratie, hierbij is mij mondelings belooft dat dit voor jullie kosten zou vallen aangezien het door u fout geboekt is.
Kunt u dit nakijken en, indien nodig, het bedrag van de factuur aanpassen? In afwachting van uw reactie, stort ik voor 30-6-2019 € 1754,50. Dat bedrag heeft betrekking op de niet betwiste facturen 18-538 en 19-091. (…)”
2.9.
[eiseres] bericht [gedaagde] op 17 juli 2019, voor zover van belang, als volgt:
“(…) Het bevreemd ons dat u nu pas reageert op fakturen die door ons zijn opgemaakt d.d. 1-6-2018 (18-309) en 9-11-2018 (18-549 terwijl wij deze fakturen en urenspecificaties al enkele keren hebben verstrekt met de mededeling dat deze fakturen betaald moeten worden.
In de brief suggereert U dat de urenadministratie natte vingerwerk is, ik kan u wel vertellen dat dit uren zijn die werkelijk voor de boekhouding van uw bedrijf zijn gemaakt inclusief correcties opgelegd door de belastingdienst.
U geeft ook aan in uw brief dat de uren voor het wijzigen van de administratie zijn meegenomen terwijl ik beloofd heb dat deze uren niet zouden worden doorberekend. Ik heb dit inderdaad toegezegd en heb mij hieraan gehouden, [C] is op 15 november 2018 begonnen met het opnieuw inboeken van het jaar 2016 en ik ben op 23 november 2018 begonnen met het jaar 2017. Deze data’s en uren komen dan ook niet voor op de nota van 9 november 2019 (18-549).
Ik kan de feiten ook omdraaien en zeggen dat de betwiste nota’s komen te vervallen en dat u de uren van het opnieuw inboeken/verwerken van de jaren 2016 en 2017 gaat betalen. De uren die [C] en ik hebben gemaakt voor het opnieuw inboeken bedraagt in totaal 259,5 uur, in deze uren zit ook correspondentie met het ROZ, opmaken van rappporten en de aangiften inkomstenbelasting 2016 en 2017 deze uren zijn nooit doorbrekend. In dit alles zijn wij jullie behoorlijk tegemoet gekomen en dit om een financiering los te krijgen bij het ROZ om uw bedrijf te redden.
De afspraak die wij met jullie hebben gemaakt is dat [D] het jaar 2018 zou gaan inboeken, helaas is [D] daar nooit aan toegekomen, wat wij ook snappen want het behelst meer dan een paar uurtjes in de week. Het is niet simpelweg boeken maar de geldstromen kas/bank, debiteuren en krediteuren alles moet in evenwicht zijn en dit schortte er in jullie administratie aan. Het is dan ook niet fair om de boekhouding in 2019 hier achter de deur te zetten en eisen dat de jaarcijfers en aangiften 2018 zo snel mogelijk door ons verwerkt moesten worden. Wij hebben jullie medegedeeld dat dit niet kon omdat wij niet zomaar 6 weken vrij kunnen maken voor jullie administratie in een tijdvak van het jaar dat wij ontzettend druk zijn met particuliere aangiften en werkzaamheden voor andere ondernemers.
Helaas hebben jullie nu een andere weg gekozen maar dit neemt niet weg dat de openstaande nota’s betaald moeten worden zoals vermeld in ons aangetekende brief d.d. 11 juli 2019.
2.10.
[eiseres] heeft [gedaagde] op verzoek op 24 juli 2019 de urenverantwoording aangaande de facturen met nummer 18309 en 18549 toegezonden.
2.11.
De gemachtigde van [gedaagde] , mr. Wery, schrijft op 11 oktober 2019 aan [eiseres] :
“(…) [gedaagde] meent dat er uren zijn gedeclareerd die niet gemaakt zijn. Daarnaast is inmiddels gebleken dat de door uw kantoor verrichte werkzaamheden niet voldeden aan de daaraan te stellen eisen. U ( [eiseres] ) hebt in de jarenlange opdrachtrelatie tot [gedaagde] tegenover uw opdrachtgever niet de zorg betracht die van een redelijke bekwaam en redelijke handelend beroepsgenoot mag worden verwacht.
Dat heeft geresulteerd in onder andere een vaststellingsovereenkomst met de fiscus en - zoals bekend - een zeer aanzienlijke schadepost voor [gedaagde] . Daarnaast heeft zij aanzienlijke schade geleden omdat zij de boekhouding alsnog in orde heeft moeten laten maken. [gedaagde] is nog doende haar schade te inventariseren. Zij behoudt zich ter zake uitdrukkelijk alle rechten en weren voor. In ieder geval meent zij [eiseres] reeds meer dan voldoende te hebben betaald voor de door [eiseres] geleverde gebrekkige prestatie en meent zij juist een aanzienlijke vordering op [eiseres] te hebben. (…)”
2.12.
Mr. Wery schrijft [eiseres] op 29 mei 2020 via e-mailbericht als volgt:
“(…) Uit de bijgaande stukken, in het bijzonder de verklaring van de heer [E] van ROZ blijkt de gebrekkigheid van de werkzaamheden van [eiseres] .
Mijn cliënt handhaaft dan ook de eerder ingenomen standpunten en behoudt zich alle rechten en weren voor, in het bijzonder het recht om vergoeding van de door IJzer- en Metaalhandel [gedaagde] geleden schade ten gevolge van het handelen en nalaten van [eiseres] inzake de administratie van cliënt van [eiseres] te vorderen en daarnaast aan [eiseres] betaalde bedragen (loon) van [eiseres] terug te vorderen. (…)”
2.13.
Bij voormeld e-mailbericht is een e-mailbericht van [H] naar de Belastingdienst bijgevoegd waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
“(…) Zoals aangegeven in mijn laatste mail wachtte ik nog op de definitieve jaarcijfers en aangiften IB/ZfW 2017. Deze cijfers heb ik inmiddels ontvangen. Ik heb de cijfers en aangifte gecontroleerd en wederom blijkt dat de cijfers en aangifte niet correct zijn. Ik heb hierover contact gehad met het accountantskantoor en gesproken met een mede eigenaar van het kantoor, die de cijfers overigens niet zelf heeft opgesteld. Zij heeft de cijfers vluchtig gecontroleerd en constateerde dat mijn bevindingen juist waren en sterker nog, de cijfers over 2016 kloppen ook niet.
Door de controle van de Belastingdienst over 2015 en de twee jaren daarvoor is de eindbalans over 2015 aangepast. Deze balans is niet als uitgangspunt gehanteerd voor het opstellen van de jaarrekening 2016 en daarom klopt 2017 dus ook niet. De cijfers worden nu opnieuw gecontroleerd en gereproduceerd met als uitgangspunt de door de Belastingdienst gecorrigeerde balans van 31-12-2015. (…)
(…) Ook [gedaagde] zit niet in de situatie om hieraan iets te veranderen en ik wil benadrukken dat deze situatie niet door [gedaagde] is veroorzaakt. (…)”
2.14.
De gemachtigde van [eiseres] bericht mr. Wery op 26 augustus 2020 als volgt:
“(…) Onze cliënt heeft veel werk verricht voor de [gedaagde] en heeft haar best gedaan om de boekhouding zo goed mogelijk uit te voeren. [gedaagde] heeft nooit geklaagd over de werkzaamheden van onze cliënt. Daarnaast heeft onze cliënt [gedaagde] er meerdere malen op gewezen dat de boekhouding beter moet worden aangeleverd maar [gedaagde] heeft hier niets mee gedaan. (…)
(…) Door de vele correcties en geldstromen zijn er inderdaad fouten gemaakt door de heer [A] , maar dat valt niet aan [eiseres] te verwijten. Het is immers een kwestie van een goede boekhouding aanlevering die ook goed in elkaar steekt. Het bijhouden van de boekhouding en met name het belangrijke kasboek had voor [gedaagde] geen prioriteit.
Uit de controle van de Belastingdienst met betrekking tot boekjaren 2013 t/m 2015 kwam een fors hogere nettowinst. Uiteindelijk is er een schikking getroffen. Door deze claim is er een beroep gedaan op het ROZ voor een bedrijfskrediet.
Doordat de eindbalans van het jaar 2015 veranderde en de boekhouding over de jaren 2016 en 2017 niet correct waren aangeleverd heeft [eiseres] ( [C] en [F] ) en in overleg met het ROZ besloten om de jaren 2016 en 2017 opnieuw in te boeken met de juiste eindbalans van 2015. Met [gedaagde] is afgesproken dat dit pro deo zou worden gedaan om het bedrijf tegemoet te komen. Ook omdat het verkrijgen van een krediet via ROZ afhing van de cijfers over 2016 en 2017. Wel is opgemerkt dat wanneer alles rond zou zijn de facturen die nog openstonden betaald zouden gaan worden. Het heeft de dames ongeveer 5-6 weken gekost aan uren, maar dit heeft wel geresulteerd in het verkrijgen van een bedrijfskrediet.
De [gedaagde] heeft in die tijd ook een parttime administratief medewerkster in dienst genomen. Vanaf 1 januari 2018 zou zij de boekhouding gaan inboeken via hetzelfde boekhoudprogramma. De beginbalans 2018 is er ingezet door [eiseres] , maar er gebeurde vervolgens niets. Uiteindelijk werd zonder enig overleg eind februari/begin maart 2019 de gehele boekhouding over het jaar 2018 bij [eiseres] “achter de deur gezet” met de opmerking om zo snel mogelijk de cijfers van 2018 klaar te maken omdat het ROZ deze cijfers nodig had. Aangezien de periode maart en april altijd zeer druk is (inkomstenbelasting particulieren en kwartaalaangiften BTW voor ondernemers) is er aangegeven dat het mei zou worden voordat [eiseres] werk zou kunnen gaan verrichten. Dit was blijkbaar zo tegen het zere been van [gedaagde] dat hij de boekhouding weer liet ophalen door zijn medewerkster en vervolgens zijn ze uitgeweken naar een ander kantoor.
U wordt overigens naar de verschillende bijlagen verwezen voor wat betreft de urenverantwoording als ook de vele mailcontacten die er zijn geweest. (…)”
2.15.
[gedaagde] heeft een factuur van Kantoor [G] overgelegd van 15 februari 2021 voor een bedrag van € 6.293,51. Voormeld bedrag is opgebouwd uit de posten “Administratie, Balans, Inkomensberekening” over het boekjaar 2019. Ook heeft [gedaagde] een maandelijkse salarisstrook van zijn administratief medewerkster overgelegd van een bedrag van € 537,16 (exclusief 8% vakantietoeslag).

3.3. Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om tegen bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 22.223,59, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente van 8% per jaar over € 17.071,35 vanaf 1 november 2021 tot aan de dag van algehele voldoening. Tevens vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure en de nakosten.
3.2.
[eiseres] vordert betaling van de vier nog openstaande facturen. Omdat van [gedaagde] geen betaling viel te verkrijgen, heeft [eiseres] haar vordering ter incasso uit handen gegeven. De kosten daarvoor bedragen € 945,71 en komen voor rekening van [gedaagde] . Voorts vordert [eiseres] een bedrag van € 4.206,53 aan wettelijke handelsrente, welke zij heeft berekend tot 1 november 2021. Sindsdien vordert [eiseres] de wettelijke handelsrente over de hoofdsom tot aan de dag van algehele voldoening.
3.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering van [eiseres] .
3.4.
Op de (overige) stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader worden ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] veroordeelt:
primair:om tegen bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 29.754,25;
subsidiair:tot betaling aan [gedaagde] van voormeld bedrag door verrekening van de vorderingen over en weer;
zowel primair als subsidiair:in de kosten van deze procedure en de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en - voor het geval voldoening van de proceskosten en de nakosten niet binnen de gestelde termijn van veertien dagen plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente daarover te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag van algehele voldoening.
3.6.
[gedaagde] stelt ter onderbouwing van zijn vordering dat [eiseres] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenis. [eiseres] heeft de boekhouding en administratie van [gedaagde] niet goed verwerkt en daarmee niet de zorg betracht die van haar verwacht had mogen worden. Dit blijkt onder meer uit de bedrijfseconomische rapportage van [H] . De schade die [gedaagde] hierdoor heeft geleden bestaat uit € 29.754,25, zijnde de boetecomponent zoals overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst. [gedaagde] vordert schadevergoeding dan wel verrekening van voormeld bedrag.
3.7.
[eiseres] voert verweer tegen de vordering van [gedaagde] .
3.8.
Op de overige stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader worden ingegaan.

4.4. De beoordeling

in conventie

4.1.
Aan de orde is of [gedaagde] gehouden is het door [eiseres] gestelde nog openstaande bedrag aan facturen, de wettelijke handelsrente en kosten aan [eiseres] te betalen.
4.2.
[gedaagde] heeft als verweer tegen de vordering van [eiseres] aangevoerd dat de facturen niet (volledig) zijn betaald, omdat [eiseres] zijn boekhouding en administratie niet juist heeft verwerkt. [eiseres] heeft voorafgaand aan het boekenonderzoek door de Belastingdienst nooit kenbaar gemaakt dat er problemen waren of dat deze zich in de toekomst voor zouden kunnen doen. [eiseres] had [gedaagde] moeten waarschuwen. De facturen met nummers 18309 en 18549 zijn volgens [gedaagde] buitensporig hoog. Voormelde facturen zien op (herstel)werkzaamheden van [eiseres] . Indien [eiseres] er tijdig op had gewezen dat er stukken ontbraken, hadden deze extra werkzaamheden voorkomen kunnen worden. Het aantal gefactureerde uren kan niet juist zijn. [eiseres] heeft aldus ten onrechte te hoge bedragen in rekening gebracht. [eiseres] stelt volgens [gedaagde] immers zelf dat zij over onvoldoende stukken beschikte om haar werkzaamheden goed te kunnen verrichten, maar heeft desondanks de keuze gemaakt om “volstrekt nutteloos” uren te spenderen. Een redelijk handelend boekhouder had zich hiervan dienen te onthouden, aldus [gedaagde] . Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde] de overeenkomst met [eiseres] ontbonden. Ter zitting heeft [gedaagde] desgevraagd te kennen gegeven dat de facturen met nummers 18538 en 19091 (contant) aan [eiseres] zijn betaald.
4.3.
[eiseres] heeft als reactie op het verweer van [eiseres] betwist dat zij gebrekkig heeft gepresteerd. Zoals uit de overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt, werd de boekhouding door [gedaagde] met horten en stoten aangeleverd. Er werden bijvoorbeeld facturen door [gedaagde] aangeleverd, nadat het kasboek reeds geboekt was. Daarnaast werd het kasboek niet goed bijgehouden en moest er door [eiseres] veelvuldig worden verzocht om de benodigde stukken (tijdig) aan te leveren. [eiseres] heeft er naar eigen zegge alles aan gedaan om ervoor zorg te dragen dat [gedaagde] zijn boekhouding correct en tijdig aanleverde, maar is daar niet in geslaagd. Het is juist dat er door [A] enkele fouten zijn gemaakt, maar deze fouten zijn als gevolg van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden niet aan [eiseres] toe te rekenen. [eiseres] heeft ten slotte betwist dat de facturen met nummers 18538 en 19091 contant door [gedaagde] zijn voldaan.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Ter onderbouwing van de stelling dat de onder 4.3. eerst genoemde twee facturen buitensporig hoog zouden zijn, verwijst [gedaagde] naar de factuur van [G] van een bedrag van € 6.293,51. Daarbij dient naar het oordeel van de kantonrechter ook rekening te worden gehouden met het bruto (jaar)salaris van de administratieve werkneemster, nu zij sinds 2018 werkzaamheden heeft verricht die voorheen door [eiseres] werden uitgevoerd. Vast staat dat [gedaagde] zijn administratief medewerkster in dienst heeft genomen tegen een (bruto)maandsalaris van € 537,16, wat neerkomt op een (bruto)jaarsalaris van € 6.959,52 (exclusief 8% vakantietoeslag). Wanneer de factuur van [G] en het salaris van de administratief medewerkster worden opgeteld, komt dit uit op een bedrag van € 13.251,03 voor het boekjaar 2019.
4.5.
Voor zover [gedaagde] heeft aangevoerd dat de herstelwerkzaamheden voorkomen hadden worden indien [eiseres] tijdig had gewaarschuwd, volgt de kantonrechter deze stelling niet. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie volgt dat [eiseres] [gedaagde] veelvuldig heeft gewezen op het feit dat er stukken ontbraken. Daarnaast is van belang dat vast staat dat [eiseres] extra werkzaamheden heeft moeten verrichten ter zake het boekenonderzoek en de correcties op de boekjaren 2013 tot en met 2015. Dat deze extra werkzaamheden hebben geleid tot hogere facturen in vergelijking met de factuur van [G] over het boekjaar 2019 waarin geen extra (herstel)werkzaamheden zijn verricht, is logisch. Bovendien heeft [eiseres] voor de herstelwerkzaamheden ten aanzien van de boekjaren 2016 en 2017 zes weken aan werkzaamheden coulancehalve niet in rekening gebracht. Daarmee is zij [gedaagde] reeds tegemoet gekomen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verweer van [gedaagde] dat de facturen 18309 en 18549 buitensporig hoog zijn, niet slaagt.
4.6.
Ten aanzien van de twee facturen met nummers 18538 en 19091 wordt het volgende overwogen. Voor zover [gedaagde] heeft aangevoerd dat deze contant zouden zijn betaald, stelt de kantonrechter vast dat [gedaagde] deze stelling niet heeft onderbouwd. Dit had, gelet op de betwisting van [eiseres] , wel op zijn weg gelegen. Op [gedaagde] rust immers op grond van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de stelplicht en bewijslast van zijn stelling dat deze facturen contant zijn afgerekend. Nu [gedaagde] dit bovendien eerst ter zitting heeft gesteld, ziet de kantonrechter geen aanleiding [gedaagde] toe te laten tot het bewijs. Daarmee is in rechte niet komen vast te staan dat [gedaagde] de facturen met nummers 18538 en 19091 aan [eiseres] heeft betaald, zodat de kantonrechter ervan uit zal gaan dat hij deze facturen onbetaald heeft gelaten.
4.7.
De kantonrechter is aldus van oordeel dat [gedaagde] de facturen voor een totaalbedrag van € 17.071,35 ten onrechte onbetaald heeft gelaten. De vordering in hoofdsom van [eiseres] en de gevorderde wettelijke handelsrente daarover zijn daarmee toewijsbaar.
4.8.
[eiseres] maakt aanspraak op een bedrag van € 945,71 (exclusief btw) aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] voldoende heeft aangetoond dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag komt de kantonrechter niet onredelijk voor zal daarom worden toegewezen.
4.9.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten, worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiseres] begroot op:
- kosten dagvaarding € 106,90
- griffierecht € 1.013,00
- salaris gemachtigde
€ 996,00(2 punten × tarief € 498,00)
totaal € 2.115,90
4.10.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 124,-
(1/2 punt x toepasselijk tarief van 498,- met een maximum van € 124,-).
in reconventie
4.11.
De vraag die voorligt is primair of [eiseres] een bedrag van € 29.754,25 ter zake schadevergoeding aan [gedaagde] dient te betalen, dan wel subsidiair dat voormeld bedrag wordt ‘voldaan’ door middel van verrekening van de vorderingen over en weer, nu [eiseres] volgens [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verbintenis.
4.12.
[eiseres] betwist dat zij gebrekkig heeft gepresteerd en/of niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend boekhouder mag worden verwacht. Zij stelt zich op het standpunt dat zij niet toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verbintenis.
4.13.
De kantonrechter overweegt als volgt. Het is de kantonrechter niet gebleken dat [eiseres] niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend boekhouder mag worden verwacht. Het rapport dan wel het e-mailbericht van [H] , waaruit kort gezegd volgt dat volgens hem de onjuiste verwerking van de boekhouding en administratie niet enkel aan [gedaagde] te wijten is, acht de kantonrechter onvoldoende om aan te nemen dat [eiseres] haar zorgplicht geschonden heeft. Uit de ruwweg veertig overgelegde e-mailberichten volgt juist het tegendeel. [eiseres] heeft [gedaagde] veelvuldig aangesproken op het niet correct en tijdig aanleveren van alle benodigde stukken en hem verzocht dit wel te doen. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat de boekhouding en de daaruit volgende belastingaangiften tijdig en compleet dienen te worden aangeleverd c.q. ingediend, zodat dit ook voor [gedaagde] duidelijk moest zijn. Tekenend acht de kantonrechter in dat verband hetgeen is opgenomen in de vaststellingsovereenkomst met Belastingdienst en waaruit blijkt dat inkopen die contant gaan, worden vastgelegd
“middels eigen geschreven ongenummerde bonnen zonder NAW-gegevens van de afnemers. (…) Er wordt geen kasboek bijgehouden van de dagelijkse contante opbrengsten en uitgaven”.
In zo’n situatie is het niet vreemd dat de Belastingdienst een boekenonderzoek doet, naheffingsaanslagen en een vergrijpboete oplegt. De kantonrechter ziet niet in op welke wijze [eiseres] hiervan een verwijt gemaakt kan worden, indachtig de vele e-mails die [eiseres] heeft verzonden en waarbij zij [gedaagde] heeft verzocht om ontbrekende gegevens aan te leveren. Nu [gedaagde] dit ondanks verzoeken daartoe van [eiseres] heeft nagelaten, dienen de consequenties daarvan voor zijn rekening en risico te blijven.
4.14.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 249,- (0,5 x 2 punten x tarief van € 498,- = € 249,-).

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 22.223,59, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente van 8% per jaar over € 17.071,35 vanaf 1 november 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 2.115,90;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,-;
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 498,-;
zowel in conventie als in reconventie
5.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de onderdelen 5.1., 5.2., 5.3., 5.5. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.S. Kuipers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2022. (TD)

Voetnoten

1.Van de als productie 2 bij dagvaarding ruwweg veertig overgelegde e-mailberichten is slechts een selectie opgenomen.